ECLI:NL:RBDHA:2024:9579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 30 maart 2024. De maatregel is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 15 april 2024 al had geoordeeld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. Eiser heeft nu opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 12 juni 2024 en besloten de zaak niet op zitting te behandelen. In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de vraag of er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat er op 4 april 2024 een laissez-passer is aangevraagd en er geen reactie is gekomen van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat er sinds de aanvraag slechts enkele maanden zijn verstreken en dat de Algerijnse autoriteiten tijd gegund moet worden om de aanvraag te verwerken. Bovendien heeft eiser zelf geen stappen ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen, wat zijn verplichting was.

De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier K.H.M.M. Otten, en is openbaar gemaakt op 14 juni 2024. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 30 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 15 april 2024. [1]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 12 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Uit de uitspraak van 15 april 2024 volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van sluiten van dat onderzoek, op 9 april 2024, rechtmatig is.
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Er is namelijk op 4 april 2024 een laissez-passer (lp) aangevraagd en hierop is herhaaldelijk gerappelleerd maar tot op heden is hierop geen reactie gekomen van de Algerijnse autoriteiten. Ook de vertrekgesprekken voegen niets toe, aangezien de autoriteiten van Algerije moeten reageren.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Sinds de lp-aanvraag is slechts een paar maanden verstreken. Aan de autoriteiten van Algerije mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen (zoals een presentatie) daarvoor nodig zijn. Daarbij komt dat de Algerijnse autoriteiten niet hebben aangegeven dat aan eiser géén lp zal worden verstrekt. Verder blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 29 mei 2024 dat eiser niets heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen en dit ook niet te zullen gaan doen, terwijl eiser hiertoe wel een inspanningsverplichting heeft. Daarom is er geen reden voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat.
Ambtshalve toetsing
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 15 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5410.
2.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS, 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.