ECLI:NL:RBDHA:2024:9184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 juni 2024, die via telehoren werd gehouden, is eiser verschenen vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren in de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet binnen 24 uur na oplegging van de maatregel was overgebracht naar het detentiecentrum, maar dat dit tijdstip in de maatregel correct was vastgelegd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris alle gronden voor de bewaring terecht aan eiser heeft tegengeworpen, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht en het niet beschikken over de benodigde documenten voor verblijf. Eiser had eerder een terugkeerbesluit gekregen en had geen rechtmatig verblijf. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een lichter middel en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22429

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer 1],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure
ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Verblijf in politiecel
4. Eiser stelt dat hij niet binnen 24 uur na het opleggen van de maatregel bewaring vanuit het Arrestantencomplex Groningen is overgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam en dus te lang in een politiecel heeft verbleven. Eiser voert daartoe aan dat niet kan worden uitgegaan van het tijdstip van opleggen zoals dat wordt aangegeven in de maatregel van bewaring, maar van het tijdstip waarop het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling aan eiser is medegedeeld. Eiser stelt dat dit op 28 mei 2024 om 15:30 uur moet zijn geweest. Het gehoor is namelijk begonnen om 14:30 uur en de ervaring leert eiser dat dit doorgaans ongeveer een uur, maximaal anderhalf uur duurt waarna de maatregel mondeling wordt aangezegd. Uitgaande van dit tijdstip is eiser dus niet binnen 24 uur overgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam. Dit gebrek geeft volgens eiser aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding aan eiser.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat uit de maatregel van bewaring blijkt dat deze digitaal is ondertekend en opgelegd op 28 mei 2024 om 17:02 uur. Ook in het proces-verbaal van ophouding van 28 mei 2024 wordt aangegeven dat eiser om 17:02 uur in bewaring is gesteld. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet kan worden uitgegaan van dit tijdstip, het enkele argument dat in de praktijk een maatregel vaak eerder mondeling wordt toegezegd is daarvoor onvoldoende. Volgens de door de staatssecretaris opgevraagde en aan het dossier gevoegde informatie is eiser op 29 mei 2024 om 16:50 uur vanuit het Arrestantencomplex vertrokken richting het Detentiecentrum Rotterdam. Dit is dus binnen 24 klokuren geweest en daarmee conform hetgeen door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 28 mei 2024 [1] is bepaald.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op
29 september 2023 een terugkeerbesluit met vertrektermijn van 28 dagen is opgelegd. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden aan eiser heeft kunnen tegenwerpen en deze voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser beschikt immers niet over een grensoverschrijdingsdocument en dus ook niet over een visum of inreisstempel voor het Schengengebied en verklaart bovendien Nederland niet op de voorgeschreven wijze te zijn in gereisd (3a). Eiser stelt dat hem dit niet kan worden tegengeworpen; het niet hebben van documenten houdt verband met de reden voor het aanvragen van asiel, namelijk de vrees voor vervolging. De rechtbank is van oordeel dat dit niet afdoet aan de feitelijke juistheid van deze grond. Niet wordt betwist en feitelijk juist is daarnaast dat eiser op 18 oktober 2023 met onbekende bestemming is vertrokken en zich daarmee aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken (3b), dat aan eiser op 29 september 2023 een terugkeerbesluit is opgelegd (3c) en eiser meermaals te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Nigeria (3i). Lichte grond 4b is volgens eiser ten onrechte tegengeworpen; de asielaanvraag van eiser van 25 maart 2024 is bij beschikking van 3 april 2024 buiten behandeling gesteld en kan dus niet gezien worden als een herhaalde aanvraag. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Vast staat immers dat eiser op 25 maart 2024 een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend en deze niet heeft geleid tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Lichte grond 4d is tot slot niet betwist en feitelijk juist, waarbij het risico op onttrekking voldoende is gemotiveerd.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Dat eiser zich eerder gedurende een korte periode in Ter Apel beschikbaar heeft gehouden leidt niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats omdat eiser destijds met onbekende bestemming is vertrokken en in de tweede plaats omdat eiser op dit moment geen recht heeft op opvang en een verblijf in Ter Apel dus niet aan de orde is. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in het standpunt dat een lichter middel had volstaan om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft aangegeven buikproblemen te hebben en hier medicatie voor te gebruiken. De staatssecretaris heeft deze medische omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging betrokken door aan te geven dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat door de medische dienst van het detentiecentrum beoordeeld zal worden tot in hoeverre eiser medische hulp nodig heeft.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat door de staatssecretaris voldoende voortvarend wordt gehandeld door op 23 april 2024 een lp voor eiser aan te vragen, op 29 mei 2024 het OM te verzoeken eventuele bezwaren tegen de uitzetting van eiser kenbaar te maken en op 30 mei 2024 een vertrekgesprek met eiser te voeren. Daarnaast is een presentatie gepland voor 13 juni 2024.
Zicht op uitzetting
9. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Nigeria nog steeds van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden uitgegaan. [2] Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Nigeriaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Afdelingsuitspraak van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
3.Afdelingsuitspraak van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.