ECLI:NL:RBDHA:2024:8906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
09.036748.24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek aan inbeslaggenomen smartphone in strafzaak met verdenking van moord of doodslag

Op 3 februari 2024 heeft de rechter-commissaris in de Rechtbank Den Haag een beslissing genomen over de vordering van de officier van justitie om een inbeslaggenomen smartphone van de verdachte verder te onderzoeken. De smartphone was tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte in beslag genomen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechter-commissaris toestemming zou geven voor een uitgebreid onderzoek naar de gegevens op de smartphone, met het oog op de opsporing van een strafbaar feit. De rechter-commissaris oordeelde dat het onderzoek aan de smartphone een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte met zich meebracht, maar dat gezien de aard en ernst van de verdenking, namelijk moord of doodslag, er geen aanleiding was om beperkingen aan het onderzoek te verbinden.

De rechter-commissaris overwoog dat het verkennend onderzoek dat eerder had plaatsgevonden, had aangetoond dat er een 'opvallend aantal' datingapps op de smartphone aanwezig was en dat er intiem contact was met een specifiek persoon. Dit leidde tot de conclusie dat verdergaand onderzoek noodzakelijk was om een volledig beeld van het privéleven van de verdachte te verkrijgen, wat relevant was voor de waarheidsvinding in deze zaak. De rechter-commissaris besloot de vordering van de officier van justitie toe te wijzen en gaf opdracht aan de politie om de data uit de smartphone in zijn volledigheid te onderzoeken. Tevens werd bepaald dat de vordering en de beschikking niet aan de verdachte zouden worden verstrekt, omdat het opsporingsbelang dit op dat moment niet toeliet.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

rechter-commissaris in strafzaken
zittingsplaats 's-Gravenhage
parketnummer : 09.036748.24
datum : 3 februari 2024
Beschikking op een vordering ingevolge artikel 181 en 177 Wetboek van Strafvordering
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

Procedure

De officier van justitie heeft op 2 februari 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris, met het oog op de opsporing van een strafbaar feit, een onderzoekshandeling verricht.
De door de officier van justitie gewenste onderzoekshandeling is dat de rechter-commissaris de politie ( [onderzoeksnaam 2] ) – door tussenkomst van de officier van justitie – opdracht geeft om de data uit de uitgelezen mobiele telefoon van de verdachte ( [smartphone model] ; hierna: de smartphone) in zijn volledigheid te onderzoeken.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechter-commissaris de vordering en de beslissing daarop niet zal doen toekomen aan de verdachte.

Beoordeling

Bevoegdheid
De vordering is gebaseerd op de artikelen 181 en 177 Sv. De rechter-commissaris is daarom bevoegd om op de vordering te beslissen.
Aanleiding
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] op [datum] heeft de rechter-commissaris, op grond van artikel 104 Sv, de smartphone in beslag genomen en vervolgens ter hand gesteld aan de hulpofficier van justitie.
In de vordering is beschreven dat er een kopie is gemaakt van de smartphone. Daarna heeft een ‘globale handmatige zoekslag’ in de smartphone plaatsgevonden, waarbij een ‘verkennend onderzoek’ is gedaan naar de contactpersonen van de verdachte, de oproepenlijst, de meest recente chats, afbeeldingen, de gezondheidsapp (met het oog op activiteiten/stappen in de ochtend van de melding) en naar de vraag welke apps zich op de telefoon bevonden. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte een ‘opvallend aantal’ datingapps op zijn telefoon had geïnstalleerd en dat hij met één specifiek persoon intiem contact onderhield, deels seksueel van aard.
De officier van justitie wenst nader onderzoek aan de smartphone te doen. Volgens de officier van justitie is sprake van een dringend onderzoeksbelang. Daartoe heeft de officier van justitie gewezen op de aard van de verdenking, de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het vermeende strafbare handelen heeft plaatsgevonden. De officier van justitie verwacht dat met verdergaand onderzoek een vrijwel volledig beeld van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zal worden verkregen, waaronder zijn seksuele geaardheid en voorkeuren. Gelet op de ernst van deze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer acht de officier van justitie het noodzakelijk dat de rechter-commissaris hierbij betrokken wordt.
Overwegingen
Als uitgangspunt geldt dat voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan aan een inbeslaggenomen voorwerp ten einde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In een smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd. [1] De Hoge Raad heeft hierop een nuancering aangebracht in het zogenoemde smartphone-arrest (ECLI:NL:HR:2017:584), maar die nuancering heeft geen betrekking op een smartphone die door de rechter-commissaris in beslag is genomen.
De vordering ziet op de wijze van (nader) onderzoek aan de in beslag genomen privésmartphone van de verdachte: de officier van justitie wenst dat de smartphone in zijn volledigheid wordt onderzocht. Het (al dan niet onverplicht [2] ) vorderen en beslissen ten aanzien van de wijze van onderzoek biedt de mogelijkheid voor de rechter-commissaris om hieraan beperkingen of voorwaarden te verbinden, als waarborg voor het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. [3] In dat kader zal de rechter-commissaris de vordering beoordelen.
De rechter-commissaris constateert dat het ‘verkennend onderzoek’ heeft bestaan uit het raadplegen van een gering aantal op de smartphone opgeslagen gegevens. Dergelijk onderzoek maakt slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker van de smartphone. [4] Er is kennelijk gekozen voor een gefaseerd onderzoek: eerst beperkt en vervolgens – naar aanleiding van de eerste zoekslag – uitgebreider. Dat is een proportionele werkwijze.
De rechter-commissaris acht het, net als de officier van justitie, redelijkerwijs voorzienbaar dat door het gewenste onderzoek een vrijwel volledig beeld van het privéleven van de verdachte kan ontstaan en dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn. In zijn algemeenheid geldt dat bij onderzoek aan een privésmartphone al snel een min of meer volledig beeld van diverse aspecten van iemands privéleven zal worden verkregen, zeker als verschillende gegevens met elkaar worden gecombineerd, zoals contacten, berichten, foto’s en locaties. In deze zaak komt daarbij dat op grond van het verkennend onderzoek de verwachting is dat er een ingrijpend/diepgaand beeld van de seksuele voorkeur en het liefdesleven van de verdachte zal worden verkregen. Daarmee dringt de vraag zich op of er (nog steeds) ongeclausuleerd onderzoek aan de smartphone mag worden gedaan of dat er, in het licht van artikel 8 EVRM, beperkingen moeten worden aangebracht.
De rechter-commissaris neemt bij de beantwoording van deze vraag allereerst de aard en ernst van de verdenking in aanmerking. Het gaat om een verdenking van moord dan wel doodslag in de relationele sfeer, een zeer ernstig feit. De verdachte en het slachtoffer hadden een relatie en hebben in [maand + jaartal] besloten om te gaan scheiden. Op [datum] , de dag van het vermeende incident, zou de verdachte naar een andere woning vertrekken. Gegeven deze achtergrond is het in het belang van het onderzoek om de (liefdes)relaties van de verdachte preciezer in beeld te krijgen, zowel het verloop van de relatie met het slachtoffer als eventuele andere (seksuele) relaties. Daarmee kan, uitgaande van de verdenking, zicht komen op het motief, en daarnaast bijvoorbeeld op de eventuele voorbedachte raad of betrokkenheid van derden. Evenzogoed kan uit de smartphone ontlastende informatie naar voren komen; de toedracht staat nog niet vast en het opsporingsonderzoek is in volle gang. Er zijn andere opsporingsbevoegdheden ingezet – in de vordering worden een tap op de vermoedelijke nieuwe vriendin van de verdachte (artikel 126m Sv) en een onderzoek naar camerabeelden (artikel 557 Sv) genoemd – maar hieruit zijn (vooralsnog) geen bijzonderheden naar voren gekomen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechter-commissaris van oordeel dat voor de waarheidsvinding nader onderzoek aan de in beslag genomen smartphone van de verdachte mag worden gedaan. De rechter-commissaris ziet geen aanleiding om aan dat nadere onderzoek voorwaarden of beperkingen te verbinden, bijvoorbeeld ten aanzien van het soort gegevens of de periode, ook al is het voorzienbaar dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zeer ingrijpend zal zijn. Daarbij heeft de rechter-commissaris gelet op de aard en ernst van de verdenking en de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, de resultaten van het verkennend onderzoek aan de smartphone en de stand van het opsporingsonderzoek, zoals hiervoor uiteengezet.
Toepassing artikel 181 lid 3 Sv
De rechter-commissaris zal, op grond van artikel 181 lid 3 Sv, bepalen dat de vordering en deze beschikking thans niet aan de verdachte worden verstrekt. Uit de vordering volgt dat het onderzoeksbelang zich op dit moment daartegen verzet, aangezien het opsporingsonderzoek nog in volle gang is en de verdachte nog niet op de hoogte is van zijn status als verdachte.

Beslissing

De rechter-commissaris:
* wijst de vordering toe en geeft de politie ( [onderzoeksnaam 2] ) – door tussenkomst van de officier van justitie – opdracht om de data uit de uitgelezen telefoon in zijn volledigheid te onderzoeken;
* bepaalt dat de vordering en deze beschikking thans niet aan de verdachte worden verstrekt, en draagt de officier van justitie op de vordering en deze beschikking onverwijld aan de verdachte te verstrekken zodra het onderzoeksbelang zich daartegen niet meer verzet.
Deze beslissing is op 3 februari 2024 genomen door mr. M.L. Ruiter, rechter-commissaris.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:AD2076, r.o. 9.3; Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584, r.o. 2.5.
2.De jurisprudentie op dit punt is niet eenduidig. Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag 26 augustus 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1872 versus Gerechtshof Den Haag 23 februari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:324.
3.Vgl. Hoge Raad 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913, r.o. 6.24.
4.Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584, r.o. 2.6.