ECLI:NL:RBDHA:2024:8829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht na disciplinaire straf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 4 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 24 april 2024 en eiser heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder op 14 mei 2024 al een uitspraak gedaan over deze maatregel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 mei 2024 gesloten en besloten dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is geworden door zijn overplaatsing naar de penitentiaire inrichting (PI) De Schie, waar hij als gevolg van een disciplinaire straf is geplaatst. De rechtbank stelt vast dat de PI De Schie niet is aangewezen voor vreemdelingenbewaring, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die deze tijdelijke tenuitvoerlegging rechtvaardigen. Eiser was betrokken bij een geweldsincident in het detentiecentrum in Rotterdam, wat leidde tot zijn disciplinaire straf.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring in stand blijft en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 24 april 2024. Eiser heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op dit beroep is beslist bij uitspraak van 14 mei 2024. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 mei 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
4.1.
Uit de uitspraak van 14 mei 2024 volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 7 mei 2024) rechtmatig is.
Feiten
5. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 23 mei 2024 een geweldsincident heeft plaatsgevonden op het detentiecentrum in Rotterdam, waarbij vijf medewerkers gewond zijn geraakt. Eiser was volgens de staatssecretaris betrokken bij dit incident. De directie van het detentiecentrum heeft naar aanleiding hiervan besloten om eiser bij wijze van disciplinaire straf veertien dagen in een observatiecel te plaatsen. Ter uitvoering hiervan is hij overgeplaatst naar de penitentiaire inrichting (PI) De Schie.
Is de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd met de Terugkeerrichtlijn?
6. Eiser betoogt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel vanaf het moment van overplaatsing naar de PI De Schie onrechtmatig is geworden. In de eerste plaats stelt eiser dat de overplaatsing naar de PI De Schie onrechtmatig is, omdat de PI De Schie geen ‘speciale inrichting’ in de zin van de Terugkeerrichtlijn is en vreemdelingenbewaring uitsluitend in een speciale inrichting ten uitvoer mag worden gelegd. Eiser had, zo nodig, ook kunnen worden overgeplaatst naar het detentiecentrum op Schiphol. In de tweede plaats stelt eiser dat het niet noodzakelijk was om hem naar de PI De Schie over te plaatsen, omdat niet is gebleken dat tegen hem een strafrechtelijk onderzoek loopt, waarbinnen (strafrechtelijke) dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Volgens eiser is de maatregel van bewaring daarom vanaf 23 mei 2024 onrechtmatig. [4]
6.1.
Een maatregel van bewaring moet volgens de Terugkeerrichtlijn in beginsel ten uitvoer worden gelegd in een ‘speciale inrichting’. [5] De Terugkeerrichtlijn staat ook uitzonderingen toe op dit uitgangspunt wegens bijzondere omstandigheden. De maatregel van bewaring mag dan (tijdelijk) in een gewone gevangenis ten uitvoer worden gelegd. [6] De vreemdeling moet dan wel worden gescheiden van personen die in die gevangenis op strafrechtelijke gronden worden vastgehouden. [7]
6.2.
Het betoog van eiser dat zijn overplaatsing naar de PI De Schie onrechtmatig is, slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de PI De Schie niet is aangewezen voor de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring en alleen strafrechtelijke regimes kent, zoals ‘Gevangenis’ en ‘Huis van Bewaring’. [8] Dat maakt dat de (tijdelijke) tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in een de PI De Schie echter – gelet op wat hiervoor is overwogen – niet onrechtmatig. De rechtbank is namelijk van oordeel dat uit de voortgangsrapportage voldoende bijzondere omstandigheden blijken die een afwijking van dit uitgangspunt en tot de (tijdelijke) tenuitvoerlegging van eisers maatregel van bewaring in de PI De Schie rechtvaardigen. Uit de voortgangsrapportage blijkt namelijk dat eiser op 23 mei 2024 de veroorzaker is geweest van een grootschalig geweldsincident in het detentiecentrum in Rotterdam, waarbij vijf medewerkers van dit detentiecentrum gewond zijn geraakt, en dat eiser als gevolg van dit incident bij wijze van disciplinaire straf veertien dagen in een observatiecel moet verblijven. Gelet op het feit dat alle observatiecellen in het detentiecentrum in Rotterdam op het moment van opleggen van deze disciplinaire straf vol zaten, is besloten tot tenuitvoerlegging van deze disciplinaire straf in de PI De Schie. Daarnaast volgt uit de voortgangsrapportage dat eiser gedurende zijn verblijf in de PI De Schie niet in contact zal komen met andere gedetineerden en dat hij een individueel programma zal volgen. De rechtbank ziet geen reden om aan deze stellingen van de staatssecretaris te twijfelen en eiser heeft dit in zijn reactie op de voortgangsrapportage ook niet betwist. De stelling van eiser dat overplaatsing naar het detentiecentrum op Schiphol ook mogelijk was geweest, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel uit de door eiser aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de staatssecretaris zo veel mogelijk moet voorkomen dat een vreemdeling in een reguliere gevangenis wordt geplaatst en deze plaatsing zo kort mogelijk moet duren, [9] is de rechtbank in het specifieke geval van eiser van oordeel dat de staatssecretaris niet gehouden was om eiser, als alternatief voor het detentiecentrum in Rotterdam, bij voorkeur in het detentiecentrum op Schiphol onder te brengen. In dat verband vindt de rechtbank doorslaggevend dat de overplaatsing van eiser, zo volgt uit de voortgangsrapportage, (uitsluitend) moet worden gezien in het licht van de aan hem opgelegde disciplinaire straf van plaatsing in een observatiecel. Het valt, mede gelet op het stelsel van de Penitentiaire beginselenwet, niet in te zien hoe een plaatsing in een observatiecel in de PI De Schie in feitelijke zin verschilt van een plaatsing in een observatiecel in een detentiecentrum dat specifiek voor vreemdelingenbewaring is ingericht, zoals dat op Schiphol of in Rotterdam. Wanneer een ingeslotene tijdens zijn of haar verblijf in een PI of detentiecentrum wordt afgezonderd, betekent dat immers dat hij of zij in een afgezonderde cel of kamer verblijft. Hij mag niet deelnemen aan het dagprogramma (onder andere arbeid, sporten en bezoek aan het re-integratiecentrum) of contact hebben met medegedetineerden of mede-ingeslotenen. [10] De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser, gelet op en ter uitvoering van zijn disciplinaire straf, in elk van deze inrichtingen aan hetzelfde regime wordt onderworpen. De rechtbank ziet daarom niet in waarom eiser door het enkele feit dat zijn disciplinaire straf in de PI De Schie ten uitvoer wordt gelegd in een nadeliger positie is geraakt dan wanneer deze straf in het detentiecentrum op Schiphol ten uitvoer zou zijn gelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het (tijdelijk) ten uitvoer leggen van de maatregel van bewaring in de PI De Schie niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
6.3.
Het betoog van eiser dat de overplaatsing naar de PI De Schie niet noodzakelijk was, slaagt ook niet. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij stelt dat hem ten onrechte een disciplinaire straf is opgelegd. In het kader van een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring mag de rechtbank echter alleen een oordeel geven over de aanwijzing van de plaats of ruimte van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. [11] De rechtbank mag dus geen oordeel geven over de vraag of eiser in een observatiecel mocht worden geplaatst. [12]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [13]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7296.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Eiser wijst in ter onderbouwing van zijn betoog op artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, HvJEU 10 maart 2022, C-519/20, ECLI:EU:C:2022:178 (
5.Dat volgt uit artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
6.Zie ABRvS 27 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:270, r.o. 3.2 en ABRvS 13 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1813, r.o. 4. Zie ook HvJEU 2 juli 2020, C-18/19, ECLI:EU:C:2020:511 (
7.HvJEU 17 juli 2014, C-474/13, ECLI:EU:C:2014:2096, onder 19.
8.Vergelijk https://www.dji.nl/locaties/r/pi-rotterdam-locatie-de-schie.
9.HvJEU 10 maart 2022, C-519/20, ECLI:EU:C:2022:178 (
10.Vergelijk https://www.dji.nl/justitiabelen/onderwerpen/afzonderen.
11.Zie bijvoorbeeld ABRvS 10 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8075, r.o. 2.1.2.
12.Zie ook ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, r.o. 8, met verwijzing naar ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795, r.o. 7.
13.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.