202106332/1/V3.
Datum uitspraak: 27 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 28 september 2021 in zaak nr. NL21.14002 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 28 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. In de periode van 6 september tot 10 september 2021 is de bewaringsmaatregel ten uitvoer gelegd in [verblijfplaats] (hierna: het [verblijfplaats]). De aanleiding daarvoor was dat de vreemdeling in honger- en dorststaking was gegaan. Deze uitspraak gaat over de vraag of de tenuitvoerlegging in het [verblijfplaats] in overeenstemming is met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de Terugkeerrichtlijn door haar in het [verblijfplaats] onder te brengen. De enkele stelling van de vreemdeling dat dit zo is, is daarvoor onvoldoende. Er is daarom volgens de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was.
De tenuitvoerlegging in het [verblijfplaats]
3. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij haar stelling wel degelijk heeft onderbouwd. Zij heeft in beroep namelijk aangevoerd dat het [verblijfplaats] geen inrichting voor bewaring is als bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn en dat zij daar is opgesloten samen met mensen die strafbare feiten hebben gepleegd. Zij heeft hierbij ook verwezen naar de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De uitspraak van de rechtbank is daarom onvoldoende gemotiveerd, aldus de vreemdeling.
3.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het betoog van de vreemdeling dat zij met strafrechtelijk gedetineerden is ondergebracht in het [verblijfplaats] ook zonder nadere onderbouwing voldoende om te toetsen of de tenuitvoerlegging in overeenstemming was met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gelet op het volgende.
3.2. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 2020, WM, ECLI:EU:C:2020:511, punten 34 tot en met 39, volgt dat de Terugkeerrichtlijn uitzonderingen toestaat op de algemene regel dat vreemdelingenbewaring in een speciale inrichting ten uitvoer moet worden gelegd als de lidstaat wegens de bijzondere omstandigheden van het geval niet aan die regel kan voldoen.
Uit het arrest van het Hof van 17 juli 2014, Pham, ECLI:EU:C:2014:2096, punten 17, 19 en 21, volgt echter dat nooit uitzonderingen mogen worden gemaakt op de regel dat in bewaring gestelde vreemdelingen altijd gescheiden moeten worden gehouden van strafrechtelijk gedetineerden, zelfs niet als een vreemdeling daarmee instemt.
3.3. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat het [verblijfplaats] somatische zorg levert aan gedetineerden die niet in een reguliere inrichting geboden kan worden, maar waarbij geen ziekenhuisopname noodzakelijk is. Als er zorg moet worden geboden die niet tot na de detentie kan worden uitgesteld, kan plaatsing in het [verblijfplaats] aangewezen zijn. De zorg die wordt geboden omvat onder meer behandeling bij voedsel- en vochtweigering.
3.4. De staatssecretaris en de vreemdeling zijn het erover eens dat het [verblijfplaats] geen speciale inrichting is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Terugkeerrichtlijn. De vraag die moet worden beantwoord is of het verblijf van de vreemdeling voldoet aan de vereisten die daaraan in de tweede volzin van deze bepaling worden gesteld.
3.5. De staatssecretaris heeft hierover toegelicht dat er in het [verblijfplaats] geen gescheiden afdelingen zijn, maar dat in bewaring gestelde vreemdelingen in de praktijk altijd gescheiden worden gehouden van strafrechtelijk gedetineerden. In bewaring gestelde vreemdelingen en strafrechtelijk gedetineerden worden nimmer bij elkaar in dezelfde kamer ondergebracht. In de praktijk verblijven vreemdelingen alleen op een kamer en hebben zij een individueel regime. In het dagprogramma worden beide groepen op de afdeling gescheiden uitgesloten om aan activiteiten deel te nemen. Op deze wijze kan er geen vermenging plaatsvinden en wordt de scheiding van deze twee groepen gewaarborgd. In het [verblijfplaats] verblijven voornamelijk strafrechtelijk gedetineerden. Als er incidenteel een vreemdeling wordt opgenomen, wordt het personeel tijdens de briefing opgedragen om ervoor te zorgen dat deze gescheiden blijft van de anderen. De staatssecretaris wijst er verder op dat de vreemdeling weigerde om een PCR-test te ondergaan, waardoor het haar niet was toegestaan om deel te nemen aan activiteiten. Alleen al daarom kon zij geen contact hebben met andere gedetineerden in het [verblijfplaats].
3.6. In haar reactie op de schriftelijke uiteenzetting betoogt de vreemdeling terecht dat een mondelinge instructie aan het personeel onvoldoende waarborgen biedt. Een mondelinge instructie is voor zowel de vreemdeling als de bewaringsrechter niet verifieerbaar (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1813). De vreemdeling betwist echter niet dat zij alleen op een kamer heeft verbleven en dat zij tijdens haar verblijf in quarantaine is gehouden wegens het weigeren van een PCR-test. Dat zij naar eigen zeggen geschreeuw en geruzie kon horen van andere patiënten, neemt niet weg dat zij feitelijk van hen gescheiden werd gehouden. Daarom ziet de Afdeling geen reden om in dit geval een schending van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Terugkeerrichtlijn aan te nemen. 3.7. Aan het betoog van de vreemdeling in haar nadere stuk dat zij in het [verblijfplaats] onder een penitentiair regime viel, komt de Afdeling niet toe, alleen al omdat dit buiten de hogerberoepstermijn is aangevoerd.
3.8. De grief faalt.
Grief 1
4. Grief 1 leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022
846