ECLI:NL:RBDHA:2024:7296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.A. Dorsman, heeft zijn beroep ingesteld tegen deze maatregel, die hij als onrechtmatig beschouwt. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. De staatssecretaris heeft voldoende gronden aangevoerd, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris zijn genoemd niet betwist, met uitzondering van één zware grond die door de staatssecretaris is laten vallen. De rechtbank oordeelt dat de resterende gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet op de juiste manier op de hoogte is gebracht van de redenen voor zijn bewaring, in strijd met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank erkent dat er een gebrek is in de informatievoorziening, maar oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De belangen van de staatssecretaris bij de oplegging van de maatregel wegen zwaarder dan de geschonden belangen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18249

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 24 april 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldbelverbinding, bijgestaan zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring overweegt de staatssecretaris dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris in de maatregel van bewaring zijn opgenomen, inhoudelijk niet betwist. Op de zitting heeft de staatsecretaris de zware grond 3h laten vallen. De resterende gronden zijn gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000 reeds voldoende om de maatregel te dragen. Daarom kan worden aangenomen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij wijst de staatssecretaris er onder meer op dat eiser aan eiser op 1 juli 2021 de verplichting is opgelegd op binnen vier weken terug te keren naar Sierra Leone, maar niet aan deze verplichting heeft voldaan. Ook heeft eiser meerdere malen te kennen gegeven niet te zullen terugkeren naar Sierra Leone. De staatssecretaris betrekt dat terecht bij de motivering om geen lichter middel op te leggen.
Is eiser op de juiste manier op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Bij de uitreiking van de maatregel
van bewaring heeft de staatssecretaris hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) oordeelde in de uitspraak van 15 november 2023 dat de feitelijke en juridische gronden moeten zijn vermeld. [2] In dit geval is kennelijk een folder uitgedeeld, maar dat is niet wat de Afdeling bedoelt. Eiser is in deze zaak van mening, dat inmiddels– ruim vijf maanden na de uitspraak van de Afdeling – géén plaats meer is voor een belangenafweging. Als er plaats is voor een belangenafweging, dan moet deze in het voordeel van eiser uitvallen, omdat de staatssecretaris ondanks de duidelijke uitspraak van de Afdeling stelselmatig volhardt in de met de wet strijdige praktijk. Hierdoor is het voorschrift van artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb 2000 een dode letter geworden. Dit is onaanvaardbaar, aldus eiser. In dit geval weegt het belang van eiser bij een correcte naleving van de informatieplicht zwaarder dan het algemene belang, dat wordt gediend door de inbewaringstelling.
6.1.
Eisers betoog dat sprake is van een gebrek in de manier waarop eiser op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring klopt. De staatssecretaris heeft niet voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. In de maatregel van bewaring staat vermeld dat eiser bij de uitreiking een informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Engelse taal heeft ontvangen. De Afdeling heeft in haar uitspraak onder meer overwogen dat voldoende is een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. De informatiebrief waarnaar door de staatssecretaris is verwezen bevindt zich niet in het dossier. Op de zitting heeft de staatsecretaris toegelicht dat de informatiebrief alle gronden bevat die aan een maatregel van bewaring ten grondslag gelegd kunnen worden, maar dat de specifiek op eiser van toepassing zijnde gronden niet zijn aangekruist. Volgens de staatssecretaris is het namelijk niet mogelijk om de informatiebrief te individualiseren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is van een gebrek, omdat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarde dat de op eiser van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden hem schriftelijk zijn meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal (in dit geval Engels). Dat de gronden van de maatregel eiser mondeling kenbaar zijn gemaakt met behulp van een telefonische tolk in de taal Krio maakt dit niet anders.
6.2.
Toch leidt dit betoog niet tot opheffing van de bewaring. Het gebrek maakt namelijk niet dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is. Ook dat staat in de uitspraak van de Afdeling. Dit omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Anders dan eiser ziet de rechtbank in het tijdsverloop tussen de uitspraak van de Afdeling en de opgelegde maatregel van bewaring geen aanleiding om de maatregel onrechtmatig te achten. De Afdeling heeft geen termijn gesteld waarbinnen de staatssecretaris zijn werkwijze in overeenstemming moet brengen met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Bovendien wijzigt het enkele tijdsverloop niets in de aard van het vastgestelde gebrek, zodat ook nu een individuele belangenafweging op zijn plaats is.
6.2.1.
Eiser heeft ook zonder de mededeling als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000, gebruik gemaakt van de hem toekomende rechten. Zo is voor eiser, op initiatief van de staatssecretaris, een piketmelding verzonden en geaccepteerd. Verder blijkt uit het rapport van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat eiser via een tolk op de hoogte is gesteld van de redenen voor de bewaring en dat hij recht heeft op (gratis) bijstand van een advocaat. Van deze mogelijkheid heeft eiser ook daadwerkelijk gebruik gemaakt: eisers gemachtigde heeft de dag na het opleggen van de maatregel beroep ingesteld. Gelet op het voorgaande is eiser niet in zijn belangen is geschaad.
6.2.2.
Hiertegenover staat dat het belang van de staatssecretaris bij oplegging van bewaring, gelet op het risico op onttrekking (zoals blijkt uit de gronden en de gegeven motivering in de maatregel), zwaar weegt. Daarom is er geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het onder 5.1 vastgestelde gebrek maakt daarom niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Afdeling geeft dit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
3.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.