ECLI:NL:RBDHA:2024:8675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en terugnameverzoek onder de Dublinverordening: ongegrond beroep tegen niet in behandeling nemen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende jongere, die op 21 november 2023 asiel heeft aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag, gebaseerd op de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet adequaat is gehoord en dat het terugnameverzoek te laat is ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 15 oktober 2023 al een asielaanvraag in Duitsland had ingediend, wat de staatssecretaris de bevoegdheid gaf om de autoriteiten van Duitsland te verzoeken om eiser terug te nemen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onzorgvuldigheid van het bestreden besluit en de stelling dat Duitsland niet kan worden vertrouwd, niet gevolgd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de procedure correct heeft gevolgd en dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een overdracht aan Duitsland onredelijk zouden maken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak, maar de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2004 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 21 november 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend (loopbrief d.d. 22 oktober 2023).
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 15 oktober 2023 in Duitsland al een asielaanvraag had ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 23 januari 2024 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, en voert daartoe het volgende aan. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, nu hij door verweerder niet is gehoord over zijn bezwaren tegen een overdracht naar Duitsland. De uitnodiging van 26 maart 2024 voor een aanvullend gehoor op 2 april 2024 is ongeadresseerd. De uitnodiging is bovendien niet door eiser of zijn gemachtigde ontvangen. Verder heeft verweerder het terugnameverzoek te laat ingediend bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft namelijk al op 22 oktober 2023 een loopbrief ontvangen. Eiser en zijn gemachtigde werden pas bij brief van 28 februari 2024 op de hoogte gesteld van het verzoek om terugname bij de Duitse autoriteiten en de aanvaarding daarvan. Daarnaast heeft Duitsland eerder in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] gehandeld door eiser in de trein te arresteren, te fouilleren, uit te kleden en vervolgens terug te sturen naar Oostenrijk. Eiser heeft destijds niet de gelegenheid gekregen om een asielaanvraag in Duitsland in te dienen. Verweerder had in dat verband nader onderzoek moeten verrichten. Verweerder had eveneens nader onderzoek moeten verrichten naar de reden waarom Duitsland alleen heeft ingestemd met een gecontroleerde overdracht van eiser. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij eisers asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In dat verband wordt gewezen op het tijdsverloop sinds de afgifte van de loopbrief en op de omstandigheid dat hij in andere lidstaten geen deugdelijke asielprocedure heeft kunnen doorlopen en problemen heeft ondervonden met de opvang en voorzieningen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op basis van artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening is de lidstaat in beginsel gehouden een persoonlijk onderhoud te voeren met de verzoeker om internationale bescherming, die valt onder de reikwijdte van deze verordening. Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening biedt de mogelijkheid om van een onderhoud in persoon af te zien indien de lidstaat al over voldoende informatie beschikt om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de aanvraag, mits aan de verzoeker de mogelijkheid wordt geboden om alle verdere informatie te verstrekken die relevant is om op correcte wijze de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. De praktische invulling van deze uitzondering is door verweerder vastgelegd in onderdeel C1/2.6 van de Vc. [5] Dit beleid bepaalt dat als een Dublingehoor heeft plaatsgevonden maar er daarna nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublingehoor behoeven, verweerder waar nodig (schriftelijk) contact opneemt met de vreemdeling en/of hem uitnodigt voor een aanvullend Dublingehoor.
5. Vastgesteld wordt dat een Dublingehoor heeft plaatsgevonden op 30 november 2023 waarbij is gesproken over een mogelijke overdracht van eiser aan Bulgarije en Oostenrijk, maar niet aan Duitsland. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 28 februari 2024 aan eiser meegedeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor diens asielaanvraag. Ook is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland schriftelijk kenbaar te maken. Eiser heeft bij brief van 13 maart 2024 zijn bezwaren gedeeld, waarbij hij eveneens heeft verzocht om opnieuw te worden gehoord.
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder was namelijk niet gehouden om eiser opnieuw te horen over zijn bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland, nu eiser bij brief van 28 februari 2024 in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren schriftelijk kenbaar te maken. [6] Vastgesteld wordt dat eiser van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Verder heeft eiser door middel van het indienen van een zienswijze, het instellen van beroep en op de zitting zijn bezwaren kunnen uiten. Bovendien heeft eiser tijdens het Dublingehoor zijn ervaringen in Duitsland kunnen delen. Daarnaast heeft eiser niet nader onderbouwd welk nadeel hij heeft ondervonden als gevolg van het feit dat hij niet aanvullend is gehoord. De omstandigheid dat verweerder heeft gepoogd om eiser uit te nodigen voor een aanvullend gehoor en deze uitnodiging eiser niet heeft bereikt, vormt geen aanleiding voor een andere conclusie.
7. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat het terugnameverzoek te laat is ingediend bij de Duitse autoriteiten. Het terugnameverzoek is immers ingediend binnen twee maanden na de Eurodac-treffer van 21 november 2023 en binnen drie maanden na afgifte van de loopbrief. Verweerder heeft dan ook de termijnen zoals genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening gehaald. De omstandigheid dat eiser niet eerder dan 28 februari 2024 op de hoogte is gebracht van het terugnameverzoek geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Voor zover eiser ter zitting heeft betoogd dat verweerder binnen 96 uur na afgifte van de loopbrief over een Eurodac-resultaat had kunnen beschikken en vanaf de overschrijding van die 96 uur een termijn van twee maanden aanvangt voor het indienen van een terugnameverzoek, slaagt deze beroepsgrond evenmin. De Afdeling [7] heeft namelijk in haar uitspraak van 12 januari 2024 [8] overwogen dat uit artikel 23, tweede en derde lid, van de Dublinverordening niet volgt dat de in de Eurodacverordening [9] neergelegde termijnen voor het afnemen van vingerafdrukken (72 uur) en het afwachten van een reactie van het Eurodac-systeem (24 uur) bepalend zijn voor het moment waarop een terugnameverzoek moet worden ingediend.
8. Verweerder mag in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hij is hierin niet geslaagd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen op basis waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er komt geen betekenis toe aan eisers eerdere ervaringen in Duitsland, nu de situatie moet worden beoordeeld die hij tijdens en na de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat te verwachten heeft en niet die waarin hij zich bevond toen hij het grondgebied van die lidstaat zonder geldig reisdocument betrad. Bovendien wordt eiser nu op grond van de Dublinverordening aan Duitsland overgedragen met akkoord van de autoriteiten. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Duitse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. De omstandigheid dat de Duitse autoriteiten alleen akkoord gaan met een gecontroleerde overdracht van eiser duidt niet op een structurele tekortkoming waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten.
9. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Het tijdsverloop vanaf de afgifte van de loopbrief is geen bijzondere, individuele omstandigheid. Daarnaast zijn eisers eerdere ervaringen in Duitsland al betrokken in de beoordeling op het punt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en deze kunnen daarom niet opnieuw een rol spelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [10] Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat zijn persoonlijke ervaringen in andere lidstaten tot gevolg hebben dat de overdracht naar Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Vgl. de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 12 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10491 en de uitspraken van zittingsplaats Utrecht, 20 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14645 en 13 maart 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:1298.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Verordening (EU) Nr. 603/2013.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860.