ECLI:NL:RBDHA:2023:10491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Hoorplicht en rechtsgeldigheid van claimakkoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. Eiser had op 15 februari 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser, waaronder de schending van de hoorplicht, overwogen.

Eiser stelde dat hij in persoon gehoord had moeten worden over mogelijke bezwaren tegen zijn overdracht aan Zwitserland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich aan de wet en het geldende beleid heeft gehouden. Eiser had de mogelijkheid om schriftelijk zijn bezwaren kenbaar te maken, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de hoorplicht, aangezien er sprake was van nieuwe feiten die een schriftelijke reactie rechtvaardigden.

Daarnaast werd de rechtsgeldigheid van het claimakkoord tussen Nederland en Zwitserland besproken. Eiser betoogde dat de claim was gebaseerd op een onjuiste rechtsgrond, maar de rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat de overdracht op rechtsgeldige wijze tot stand was gekomen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 15 februari 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. De Zwitserse autoriteiten hebben dit verzoek op 7 maart 2023 aanvaard.
2. Eiser voert aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Op grond van artikel 5 van de Dublinverordening en artikel 30, tweede lid, van de Vw, nader uitgewerkt in artikel 3.109c, vierde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 en in onderdeel C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), had hij in persoon gehoord moeten worden over mogelijke bezwaren tegen zijn overdracht aan Zwitserland. Bovendien heeft hij in zijn zienswijze in reactie op het voornemen kenbaar gemaakt dat hij gehoord wilde worden. Er zijn door verweerder geen omstandigheden aangevoerd waarom van dit horen kon of moest worden afgezien. De mogelijkheid om schriftelijk te reageren kan een mondeling onderhoud niet vervangen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 april 2023. [2]
3. Verweerder stelt dat hij zich bij het nemen van het bestreden besluit zowel aan de wet als aan het geldende beleid heeft gehouden. Op basis van het Dublingehoor lag een mogelijke overdracht aan Spanje of Duitsland in de rede en heeft hij naar eventuele bezwaren tegen overdracht aan die landen gevraagd. Pas in een later stadium is duidelijk geworden dat Zwitserland verantwoordelijk is voor eisers aanvraag. Er was daarom sprake van een nieuwe ontwikkeling. Verweerder heeft eiser de mogelijkheid geboden zijn eventuele bezwaren tegen overdracht aan Zwitserland schriftelijk kenbaar te maken. Deze handelwijze is conform het beleid zoals neergelegd in onderdeel C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de aldus geboden mogelijkheid om inhoudelijk in te gaan op de voorgenomen overdracht aan Zwitserland.
4. Op basis van artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening is de lidstaat in beginsel gehouden een persoonlijk onderhoud te voeren met de verzoeker om internationale bescherming, die valt onder de reikwijdte van deze verordening. De rechtbank stelt vast dat eiser zo’n gesprek heeft gehad, waarbij is gesproken over mogelijke overdracht aan Spanje en Duitsland, maar niet aan Zwitserland. Verweerder heeft eiser vervolgens in de besluitvormingsfase een termijn van twee weken gegeven om alsnog schriftelijk zijn bezwaren kenbaar te maken tegen een mogelijke overdracht aan Zwitserland. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder daarmee op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de verplichting tot horen.
5. Artikel 5, tweede, lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening biedt de mogelijkheid om van een onderhoud in persoon af te zien indien de lidstaat al over voldoende informatie beschikt om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de aanvraag, mits aan de verzoeker de mogelijkheid wordt geboden om alle verdere informatie te verstrekken die relevant is om op correcte wijze de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. De praktische invulling van deze uitzondering is door verweerder vastgelegd in onderdeel C1/2.6 van de Vc. Dit beleid bepaalt dat als een Dublingehoor heeft plaatsgevonden maar er daarna nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublingehoor behoeven, de IND waar nodig (schriftelijk) contact opneemt met de vreemdeling en/of hem uitnodigt voor een aanvullend Dublingehoor. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat de mogelijke overdracht aan Zwitserland een nieuw feit betrof. Hij heeft eiser twee weken tijd geboden om zijn bezwaren schriftelijk kenbaar te maken. Onder deze omstandigheden heeft verweerder kunnen afzien van de verplichting om eiser in persoon te horen over de mogelijke overdracht aan Zwitserland.
6. De vergelijking met de aangehaalde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch gaat niet op, omdat er in die zaak in het geheel geen Dublingehoor heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder de Dublinclaim heeft gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, wat veronderstelt dat eisers asielverzoek in behandeling was. Zwitserland heeft echter ingestemd met terugname van eiser onder verwijzing naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, wat betekent dat er geen asielaanvraag meer aanhangig is. Eiser meent dat door dit verschil in rechtsbasis geen rechtsgeldig claimakkoord tot stand is gekomen.
8. De rechtbank wijst erop dat ten aanzien van Zwitserland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat als Zwitserland in reactie op een verzoek van Nederland aangeeft dat eiser bij zijn autoriteiten bekend is maar er geen asielaanvraag lopend is, Nederland van deze informatie mag uitgaan. Daarmee is onderdeel c van genoemd artikel de juiste rechtsbasis voor deze overdracht, en is het claimakkoord op rechtsgeldige wijze tot stand gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.