ECLI:NL:RBDHA:2024:8660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 15 februari 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding en de rechtbank heeft eerder de maatregel drie keer getoetst. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 28 mei 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een terugkeerbesluit genomen, maar eiser betoogt dat dit besluit niet langer geldig is. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring in eerste instantie gegrond was op een terugkeerbesluit van 11 mei 2023, waarin Algerije als land van terugkeer is vermeld. Eiser kan echter niet aantonen dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris heeft de mogelijkheid opengehouden dat eiser naar Algerije kan terugkeren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris tijdig heeft gehandeld door een nieuw terugkeerbesluit uit te vaardigen, waarin Marokko als land van terugkeer is vermeld. Eiser's argumenten over de onjuistheid van de terugkeerbesluiten worden verworpen, omdat de rechtmatigheid van deze besluiten niet ter beoordeling ligt in het beroep tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van de maatregel niet zijn voldaan. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 15 februari 2024. Eiser heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel drie keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 4 maart 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 25 maart 2024. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 1 mei 2024. [3]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 28 mei 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [4]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [5]
4.1.
Uit de uitspraak van 1 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 april 2024) rechtmatig is.
Feiten
5. De staatssecretaris heeft een eerder door eiser ingediende asielaanvraag met het besluit van 14 november 2019 afgewezen en hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken opgelegd. De staatssecretaris heeft in dit besluit geen land van terugkeer vermeld. Vervolgens heeft de staatssecretaris eiser op 11 mei 2023 een nieuw terugkeerbesluit opgelegd, waarin hij eiser een vertrektermijn heeft onthouden en heeft vermeld dat eiser naar Algerije moet terugkeren. Daarna heeft de staatssecretaris op 21 mei 2024 een aanvullend terugkeerbesluit genomen, waarin hij Marokko als land van terugkeer heeft vermeld.
Is de maatregel van bewaring nog gegrond op een geldig terugkeerbesluit?
6. Eiser betoogt dat aan zijn bewaring niet langer een geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt. In het terugkeerbesluit van 11 mei 2023 staat Algerije als land van terugkeer vermeld, maar Algerije kan niet langer als land van terugkeer worden aangemerkt. Hoewel eiser volhoudt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, hebben de Algerijnse autoriteiten laten weten dat eiser niet voorkomt in hun systemen. Omdat de staatssecretaris een nieuwe aanvraag om een laissez-passer heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten, had de staatssecretaris direct na de afwijzing door de Algerijnse autoriteiten een nieuw terugkeerbesluit moeten opleggen. De staatssecretaris heeft dat pas op 21 mei 2024 gedaan, en dat is volgens eiser te laat.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat bij het nemen van een terugkeerbesluit nog niet hoeft vast te staan dat de vreemdeling daadwerkelijk moet of zou kunnen terugkeren naar een van de vermelde landen van terugkeer. [6] De maatregel van bewaring is in eerste instantie gegrond op een terugkeerbesluit van 11 mei 2023 waarin Algerije als land van terugkeer staat vermeld. Hoewel de Algerijnse autoriteiten aan de staatssecretaris hebben laten weten dat eiser niet voorkomt in hun systemen, blijft eiser volhouden dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft zonder dat hij dat met documenten aannemelijk kan maken. De regievoerder heeft daarop in het vertrekgesprek van 17 mei 2024 aan eiser laten weten dat mogelijk nog nader onderzoek kan worden gedaan door de consul van de Algerijnse vertegenwoordiging als eiser met documenten komt. [7] De rechtbank leidt hieruit af dat de staatssecretaris de mogelijkheid dat eiser naar Algerije kan terugkeren openhoudt. Alleen al daarom slaagt het betoog van eiser niet en kan de bewaring (mede) gegrond blijven op het terugkeerbesluit van 11 mei 2023. Verder heeft de staatssecretaris acht dagen na de afwijzing van de aanvraag door de Algerijnse autoriteiten en vier dagen na het doen van een aanvraag om een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten een nieuw terugkeerbesluit uitgevaardigd met daarin Marokko als land van terugkeer. De rechtbank ziet, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, niet in waarom dat te laat is of waarom de staatssecretaris op dit punt voortvarender had moeten handelen dan hij nu heeft gedaan.
7. Eiser betoogt verder dat het terugkeerbesluit van 11 mei 2023 onjuist is gemotiveerd, omdat aan hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet heeft voldaan aan de vertrekverplichting uit het terugkeerbesluit van 14 november 2019. Hij kon immers niet naar Algerije terugkeren. Verder zijn de terugkeerbesluiten van na het terugkeerbesluit van 14 november 2019 onverplicht genomen en hebben zij geen (nieuw) rechtsgevolg ten opzichte van dit terugkeerbesluit.
7.1.
Dit betoog slaagt ook niet. Nog afgezien van het feit dat eiser niet heeft toegelicht wat van dit betoog het gevolg moet zijn, stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat tegen eiser de terugkeerbesluiten zijn uitgevaardigd zoals zij die onder 5 heeft omschreven. Uit vaste rechtspraak volgt dat de rechtmatigheid van aan een vreemdeling uitgereikte terugkeerbesluiten niet ter beoordeling voorligt in een beroep tegen (het voortduren van) de maatregel van bewaring en dat gedurende dat beroep moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van die terugkeerbesluiten. [8] De rechtbank beoordeelt in deze procedure daarom niet of de staatssecretaris het terugkeerbesluit van 11 mei 2023 voldoende heeft gemotiveerd en ook niet of aan de latere terugkeerbesluiten wel of geen rechtsgevolg toekomt. De rechtbank gaat ervan uit dat de hiervoor genoemde terugkeerbesluiten voor wat betreft hun inhoud en totstandkoming rechtmatig zijn. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze terugkeerbesluiten dient plaats te vinden in een beroep tegen die besluiten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2719.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 25 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4101.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6551.
4.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
6.ABRvS 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970, r.o. 5.1.4.
7.Zie het verslag van het vertrekgesprek van 17 mei 2024, p. 1.
8.ABRvS 4 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0849, r.o. 1.3; ABRvS 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR0154, r.o. 2.2.1.
9.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.