ECLI:NL:RBDHA:2024:2719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot uitzetting naar Algerije

Op 4 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die in beroep ging tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 15 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft zijn beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 27 februari 2024 is de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting aangegeven dat er sinds half 2023 weer zicht op uitzetting naar Algerije is, wat door de rechtbank als voldoende werd beschouwd. Eiser betwistte de gegevens over de uitzettingen, maar de rechtbank kon hem hierin niet volgen, aangezien de staatssecretaris voldoende bewijs had geleverd dat er zicht op uitzetting bestaat, ook voor vreemdelingen zonder identiteitsbewijs. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5818

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

1. Bij besluit van 15 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, beiden via een videoverbinding. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting de aan de maatregel ten grondslag gelegde lichte grond 4e laten vallen.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan niet betwist.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat naar Algerije. Gemachtigde van eiser verwijst hiervoor naar een procedure van een andere cliënt van hem waarin is aangenomen dat er een vooruitzicht op uitzetting bestond maar die vreemdeling nog steeds niet is uitgezet.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting aangegeven dat er inmiddels, in ieder geval sinds half 2023, weer zicht op uitzetting naar Algerije wordt aangenomen. In eerste instantie was dat er alleen indien de vreemdeling een kopie van een identiteitsbewijs had. Dan was de mogelijkheid voor het verkrijgen van een laissez-passez (lp) aanwezig. Sinds kort vraagt de Dienst Terugkeer en Vertrek ook lp’s aan van Algerijnse vreemdelingen op basis van dacty. Dit heeft volgens de staatssecretaris tot nu toe een positief resultaat. Er zijn al 6 lp’s toegezegd door de Algerijnse autoriteiten dit jaar. Desgevraagd heeft de staatssecretaris op zitting nog aanvullende gegevens verstrekt, waaruit volgt dat er in het jaar 2023 140 lp-aanvragen zijn ingediend, in 2024 (tot en met de maand januari) zijn dat er 26 geweest. Identiteit en nationaliteitsbevestiging is in 2023 9 keer vastgesteld, en in 2024 10 keer. Er zijn in totaal 5 laissez-passers verstrekt, in 2023, 4 keer en 2024, 1 keer. Uit het dossier blijkt dat er een aanvraag ligt op basis van dacty zodat de kans bestaat dat ook aan eiser (na een presentatie) een lp zal worden verstrekt. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij deze cijfers niet overtuigend vindt, maar daarin kan de rechtbank hem niet volgen. Eiser heeft deze gegevens namelijk niet betwist en uit deze gegevens volgt dat er inmiddels weer zicht is op uitzetting naar Algerije, ook voor vreemdelingen zonder (kopie) identiteitsbewijs. Dat de Afdeling in 2022 heeft geoordeeld dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije is dan ook een omstandigheid die (gezien het tijdsverloop en de ontwikkelingen sindsdien) niet tot een ander oordeel kan leiden. De staatssecretaris mag het antwoord op de verzonden lp-aanvraag dan ook afwachten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498.