ECLI:NL:RBDHA:2024:831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.29715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag jongvolwassenenbeleid en belangenafweging in vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, die in Libië woonde met haar ouders en broers, heeft op 7 november 2022 een mvv-aanvraag ingediend om bij haar vader in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 26 januari 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing in stand gehouden. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 behandeld, waarbij zowel de referent als zijn echtgenote aanwezig waren, en de gemachtigde van eiseres werd vertegenwoordigd door mr. T. Sleeman.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft gesteld dat de belangenafweging, hoewel er een hechte familieband is, niet in het voordeel van eiseres kan uitvallen omdat het gezinsleven ook op afstand kan worden voortgezet. Eiseres verblijft momenteel in Cyprus en heeft een visum dat geldig is tot 21 maart 2024. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de mvv-aanvraag gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden in Libië en de zelfstandigheid van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en dat de nadelige punten voor eiseres zwaarder mochten wegen dan de voordelige punten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29715

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent)’ op grond van artikel 8 van het EVRM.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 26 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Referent en zijn echtgenote zijn verschenen. Namens de gemachtigde van eiseres heeft mr. T. Sleeman waargenomen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres woonde samen met haar ouders en haar twee broers in Libië. Haar ouders verblijven sinds augustus 2022 in Nederland, aangezien haar vader (referent) sindsdien in Nederland werkzaam is als kennismigrant. Op 7 november 2022 heeft eiseres een mvv-aanvraag ingediend. Eiseres verblijft inmiddels vanaf 21 maart 2023 in Cyprus bij één van haar broers op grond van een visum dat geldig is tot 21 maart 2024.
De motivering van het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de in het kader van artikel 8 EVRM verrichte belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt en daarom heeft hij de mvv-aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zijn standpunt in zoverre gewijzigd, dat niet langer in geschil is dat eiseres onder het jongvolwassenenbeleid valt zoals opgenomen in de Werkinstructie (WI) 2020/16. Hij heeft daarbij een (hechte) familieband aangenomen op grond van artikel 8 van het EVRM en deze in het voordeel van eiseres meegewogen. Desondanks heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het bestreden besluit alsnog in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het contact tussen eiseres en haar familieleden op afstand kan worden voortgezet. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat bij eiseres sprake is van een mate van zelfstandigheid (ook in Cyprus) en is niet gebleken van een objectieve belemmering om het contact in het land van herkomst (of in Cyprus) voort te zetten. Dat sprake is van een eerste toelating heeft de staatssecretaris ook zwaar in het nadeel meegewogen. Tot slot heeft hij ook het economische belang deels in het nadeel van eiseres meegewogen, omdat zij naar verwachting een beroep zal doen op algemene middelen (zoals infrastructuur, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs). Aangezien wel is aangenomen dat referent over voldoende inkomen beschikt om in de kosten van het levensonderhoud van eiseres te voorzien, is het economische belang wel minder zwaar in haar nadeel meegewogen.
De belangenafweging
6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris zijn belangenafweging niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en dat hij deze niet in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. Ten aanzien van het belang van het uitoefenen van familieleven voert eiseres het volgende aan. Waar de staatssecretaris eerst stelt de intensiteit van het gezinsleven in het voordeel van eiseres mee te wegen, gebruikt deze het vervolgens tevens in het nadeel van eiseres om te beargumenteren dat het intensieve gezinsleven ook op afstand kan worden voortgezet. Ten onrechte wordt ook tegengeworpen dat van eiseres enige mate van zelfredzaamheid en zelfstandigheid mag worden verwacht, terwijl uit de voortdurende ondersteuning van met name haar moeder blijkt dat dit voor haar als jongvolwassene niet haalbaar is. Sinds de ouders van eiseres naar Nederland zijn verhuisd, heeft haar moeder haar meerdere malen voor langere periodes bezocht, eerst in Libië en daarna in Cyprus. Ook heeft eiseres op basis van een visum voor kort verblijf ruim een maand bij haar ouders in Nederland verbleven. Voor de ouders van eiseres is het gemis van hun dochter bovendien groot en is het psychisch ondraaglijk als haar aanvraag wordt afgewezen. Het steeds heen en weer moeten reizen tussen Nederland, Cyprus en Libië is geen houdbare situatie.
Eiseres voert verder aan dat de scheiding tussen haar en haar ouders geen bewuste keuze was. Het was van begin af aan de bedoeling dat zij met haar ouders naar Nederland zou komen. Dat zij feitelijk van elkaar gescheiden zijn, is enkel het gevolg geweest van de procedure behorende bij de verblijfsaanvraag ‘arbeid in loondienst als kennismigrant’ van referent, omdat zij als meerderjarig kind niet mee kon in de aanvraag van haar vader.
Daarnaast heeft de staatssecretaris niet onderkend dat er sprake is van een objectieve belemmering, vanwege de veiligheidssituatie in Libië. Eiseres verwijst daarbij naar de overgelegde foto’s van de aanval op het huis van referent, waaruit blijkt dat op de woning is geschoten. De onveilige situatie aldaar zou een rol moeten spelen in de afweging van de belangen. Dit volgt ook uit WI 2020/16, waarin vermeld is dat objectieve belemmeringen en asielgerelateerde aspecten een rol kunnen spelen in de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] In dit verband stelt eiseres ook dat zij als alleenstaande 20-jarige vrouw extra kwetsbaar is in Libië, zoals ook het geval bij Afghaanse vrouwen. [2] Uit de nota van 5 april 2023 met betrekking tot het landenbeleid in Libië volgt dat er in Libië ook sprake is van voortgaande onveiligheid, waarbij “vrouwen die maatschappelijk of politiek actief zijn”, zoals eiseres, een risicogroep vormen. Ook blijkt dat in Libië een centrale autoriteit ontbreekt. [3] Eiseres voert ten aanzien van het economisch belang aan dat de staatssecretaris dit ten onrechte in haar nadeel heeft meegewogen. Referent is als kennismigrant werkzaam in Nederland en geniet een zeer royaal inkomen waarmee hij de kosten voor eiseres op zich kan nemen. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat de staatssecretaris enerzijds niet in positieve zin meeweegt dat eiseres vanwege haar voorgenomen tandartsopleiding een bijdrage kan leveren aan de Nederlandse economie, omdat dit volgens hem een onzekere toekomstige gebeurtenis is, maar anderzijds wel in haar nadeel meeweegt dat zij een beroep zal doen op overheidsvoorzieningen. Dat laatste is namelijk ook geen zekere gebeurtenis. Ter zitting is nog gesteld dat eiseres als gezonde 20-jarige geen gebruik zal maken van de gezondheidszorg en zij ook geen beroep zal doen op de huisvesting, omdat zij bij haar ouders wil blijven wonen. Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op een uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 februari 2023 [4] waarin is overwogen dat een student uit een niet-EER land, zoals eiseres, juist meer baten dan kosten met zich meebrengt, aangezien zij het instellingstarief zou moeten betalen en niet in aanmerking komt voor studiefinanciering. Eiseres voert in dit kader ook aan dat het actief beleid is van de Nederlandse overheid om de mogelijkheid voor derdelander studenten open te stellen, gelet op de positieve gevolgen die dat heeft voor de financiering van het onderwijs in Nederland en het op de kaart zetten van Nederland als kenniseconomie. Tot slot heeft afwijzing van de mvv-aanvraag volgens eiseres een negatief effect op de Nederlandse economie, omdat referent dan gedwongen zou zijn om Nederland te verlaten.
6.1.
De rechtbank moet bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. Verder moet de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris in de belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen de belangen van enerzijds eiseres, om samen met haar ouders het familieleven in Nederland uit te oefenen, en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat, om migratie te reguleren. De rechtbank moet beoordelen of de staatssecretaris in de belangenafweging de nadelige punten voor eiseres zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten.
6.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft vermeld welke belangen hij bij de belangenafweging heeft betrokken, heeft toegelicht of deze factoren (zwaar of minder zwaar) in het nadeel of in het voordeel van eiseres worden gewogen en deze omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.
6.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging redelijkerwijs in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
6.2.2.
Dat sprake is van een intensief familieleven heeft de staatssecretaris kenbaar meegenomen in het voordeel van eiseres. Hij heeft daarbij echter, niet ten onrechte, gesteld dat dit minder zwaar weegt, gelet op het feit dat het gezinsleven ook op afstand voortgezet kan worden. Dat er sprake is van beschermenswaardig gezins- of familieleven, betekent op zichzelf niet dat de uitoefening hiervan in Nederland moet plaatsvinden en dat daarom een verblijfsvergunning verleend dient te worden. Daarbij heeft de staatssecretaris ook in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat sprake is van een eerste toelating. [5] Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) rust op Nederland bij een eerste toelating slechts onder bijzondere omstandigheden een verplichting om de vreemdeling hier verblijf toe te staan. [6] De staatssecretaris mocht in dit verband ook in het nadeel van eiseres meewegen dat zij sterke banden heeft met Libië en geen banden heeft met Nederland. Er is niet aannemelijk gemaakt dat het gezinsleven niet op afstand voortgezet kan worden op de manier zoals dit al plaatsvond. Eiseres kan nog altijd haar ouders in Nederland bezoeken en haar ouders kunnen eiseres bezoeken op de plek waar zij verblijft (ten tijde van het bestreden besluit was dit Cyprus). De rechtbank heeft er begrip voor dat de ouders van eiseres het er emotioneel zwaar mee hebben dat zij niet permanent bij hen in Nederland kan verblijven en dat de reisbewegingen een belasting vormen, maar dit hoefde de staatssecretaris op zichzelf niet doorslaggevend te achten. Er is verder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres of haar ouders als gevolg van deze scheiding lijden aan dusdanige psychische klachten, dat de mvv om die reden had moeten worden toegekend. Ook is niet gebleken van een zodanige afhankelijkheid dat eiseres zich niet zonder haar ouders staande kan houden (met financiële ondersteuning op afstand).
6.2.3.
De staatssecretaris heeft in dit verband ook mogen betrekken dat, ook gelet op wat hierover is gesteld in WI 2020/16, de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouder(s) anders wordt gewogen wanneer deze een vrijwillig karakter heeft, dan wanneer deze een gedwongen karakter heeft. Gelet op het feit dat referent ervoor heeft gekozen om als kennismigrant naar Nederland te komen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is van een gedwongen scheiding, zoals het geval is bij een vluchtsituatie. Dat achteraf blijkt dat eiseres niet mee kon worden genomen in de aanvraagprocedure betreffende referent, maakt niet dat daardoor wel sprake is van een gedwongen scheiding. Het feit blijft namelijk dat de scheiding het gevolg is van de eigen keuze van referent om als kennismigrant, zonder eiseres, naar Nederland te komen.
6.2.4.
Voor zover eiseres stelt dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Libië uit te oefenen en dit meegewogen had moeten worden in de belangenafweging, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat hiervan slechts sprake is wanneer omstandigheden, gelegen in het land van herkomst, het de vreemdeling of (één van de) familie- of gezinsleden onmogelijk maken om in het land van herkomst te verblijven [7] en dat die situatie zich in het geval van referent en zijn echtgenote niet voordoet. Zij zijn immers naar Nederland gekomen op grond van een reguliere verblijfsvergunning en niet op grond van een verblijfsvergunning asiel. Ook overigens is niet gebleken dat de ouders van eiseres niet terug kunnen naar Libië vanwege de veiligheidssituatie aldaar. Over de omstandigheden die eiseres wederom in beroep aanvoert, dat sprake zou zijn van een gevaarlijke situatie in Libië, heeft de staatssecretaris reeds terecht aangevoerd dat niet wordt aangenomen dat de algemene situatie in Libië zodanig is dat daar sprake is van een reëel risico op ernstige schade. [8] Voor zover eiseres verwijst naar de beschieting van de ouderlijke woning in [plaats], heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat dit nader onderzoek vergt. In dit verband volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat asielgerelateerde gronden weliswaar kunnen worden meegewogen, maar dat dit niet zover gaat dat deze volledig kunnen worden beoordeeld op aannemelijkheid. Indien aangevoerde asielgerelateerde gronden nader onderzoek vergen naar het asielrelaas van de desbetreffende vreemdeling of de veiligheidssituatie in het land van herkomst, dan is de asielprocedure de daarvoor geëigende procedure. [9] Datzelfde geldt voor de stelling dat eiseres zelf om veiligheidsredenen niet meer in Libië kan wonen. Verder heeft de staatssecretaris in dat verband terecht gesteld dat eiseres haar verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, [10] geen doel treft nu het daar ging om de situatie van vrouwen in Afghanistan en hun situatie gelet op het landenbeleind, en het niet vergelijkbaar is met die in Libië. Er is ook geen aanleiding om zonder meer aan te nemen dat eiseres volgens het landenbeleid ten aanzien van Libië deel uitmaakt van een risicogroep. De stelling dat eiseres maatschappelijk actief is en Engels en tandheelkunde studeert is onvoldoende om ervan uit te gaan dat zij onder de risicogroep “vrouwen die maatschappelijk of politiek actief zijn” valt. De staatssecretaris heeft er in dit verband bovendien terecht op gewezen dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet langer in Libië verbleef, maar dat zij in Cyprus verbleef op grond van een visum dat geldig is tot 21 maart 2024.
6.2.5.
Ten aanzien van het economisch belang heeft de staatssecretaris vooropgesteld dat de nadelige gevolgen minder zwaar in het nadeel van eiseres worden gewogen, gelet op het
feit dat referent over voldoende inkomen beschikt om in de kosten van het levensonderhoud van het gezin, en daarmee van eiseres, te voorzien. Wel heeft hij erop gewezen dat het economisch belang ook gaat over de bescherming van de arbeidsmarkt en over de door de overheid betaalde voorzieningen. Dat eiseres gebruik zal maken van deze overheidsvoorzieningen, waaronder infrastructuur, gezondheidszorg en onderwijs, is volgens de staatssecretaris een reële verwachting, omdat eiseres daar nu eenmaal recht op heeft en dit wordt dan ook in het nadeel meegewogen. Ter zitting heeft de staatssecretaris erkend dat op dit moment een beroep op de gezondheidszorg wellicht gering zal zijn, maar dat dit alles in samenhang gezien moet worden.
6.2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris het economisch belang, zoals hij heeft gedaan, deels in het nadeel van eiseres wegen, te meer nu de staatssecretaris heeft toegelicht dat hij hieraan betrekkelijk weinig gewicht heeft toegekend. De staatssecretaris heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres in ieder geval gedeeltelijk een beroep zal doen op de algemene middelen. De stelling ter zitting dat eiseres geen beroep zal doen op de huisvesting aangezien zij bij haar ouders zal gaan wonen doet daaraan ook niet af, aangezien het feit dat zij in eerste instantie bij haar ouders gaat wonen niet wil zeggen dat zij daar ook blijft wonen. Dat eiseres in de toekomst een economische bijdrage zal leveren heeft de staatssecretaris voorts terecht aangemerkt als een onzekere, toekomstige gebeurtenis. Datzelfde geldt voor haar voorgenomen studie tandheelkunde, te meer nu eiseres zich op het standpunt stelt dat zij (vooralsnog) niet aan alle vereisten voldoet om de studie in Nederland te volgen. De staatssecretaris heeft dit daarom niet in het voordeel van eiseres hoeven wegen. Voor zover eiseres wel voornemens is deze studie in Nederland te volgen, heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het haar vrij staat om een verblijfsvergunning aan te vragen voor dat verblijfsdoel. Dat referent bij afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres mogelijk uit Nederland vertrekt heeft de staatssecretaris niet in het voordeel van eiseres hoeven meewegen, omdat ook dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Er is immers niet aannemelijk gemaakt dat eiseres niet zelfstandig kan functioneren zonder aanwezigheid van referent en ook niet dat het gezinsleven niet op afstand voortgezet kan worden.
6.2.7.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 februari 2023 [11] treft geen doel, aangezien het geen vergelijkbaar geval betreft. In die zaak ging het niet alleen om het gewicht dat is toegekend aan het economische belang van Nederland, maar speelde ook mee dat één van de verzoekers 24 uur zorg nodig had en vanwege die medische beperkingen volledig afhankelijk was van zijn (naar Nederland verhuizende) moeder.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de door eisers aangevoerde omstandigheden gelet op het voorgaande voldoende en in onderling verband en samenhang bezien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WI 2020/16, paragraaf 7.3 en 7.3.1.
2.Zij verwijst daarbij naar een uitspraak van rechtbank Den Haag, zp. Middelburg, van 4 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9996.
3.Eisers verwijst naar C7/22.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
5.Dat wil zeggen dat eiseres niet eerder in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2159.
7.Zie in dit verband ook WI 2020/16, paragraaf 7.3.
8.Onder verwijzing naar C7/22.4 van de Vc 2000.
9.ABRvS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2382.
10.4 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9996.