ECLI:NL:RBDHA:2024:8132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.40773 en NL23.40774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming voor een Oekraïense vluchteling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2024, wordt het beroep van eiseres, een Oekraïense vluchteling, tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiseres had verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij het grondgebied van Oekraïne al had verlaten voor de peildatum van 27 november 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden die in de Richtlijn zijn gesteld. De rechtbank wijst erop dat eiseres in april 2021 Oekraïne heeft verlaten en tot eind 2021 in Polen heeft verbleven, wat betekent dat zij niet als ontheemd kan worden beschouwd in de zin van de Richtlijn. De rechtbank concludeert dat er geen schending is van het evenredigheidsbeginsel en dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiseres te horen voordat hij zijn besluit nam. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40773 en NL23.40774
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres/verzoekster], V-nummer: [V-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van verweerder dat zij geen verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] (hierna ook: de Richtlijn) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Met het besluit (primaire besluit) van 31 oktober 2022 heeft verweerder meegedeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
1.2
Eiseres heeft op 30 november 2023 beroep ingesteld [2] tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
1.3
Met het bestreden besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het bezwaar van eiseres beslist en is hij bij het primaire besluit gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit apart beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, K.K. Mkrttsjan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Na aankomst in Nederland in maart 2022 heeft eiseres zich ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en een BSN nummer gekregen. Eiseres verbleef eerst bij familie in [plaats] en is daarna verhuisd naar een adres aan de [straatnaam] waar zij zich ook heeft ingeschreven. Op 31 oktober 2022 heeft eiseres zich gemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) om een verblijfssticker en een Ontheemden-document (hierna: O-document) te verkrijgen, zodat zij in Nederland kan blijven werken en gebruik kan maken van de gemeentelijke opvangvoorziening.
2.1.
Bij de loketafspraak op 31 oktober 2022 heeft de IND schriftelijk meegedeeld (het primaire besluit) dat eiseres niet in aanmerking komt voor rechtmatig verblijf op grond van de Richtlijn. Redengevend hiervoor is dat eiseres het grondgebied van Oekraïne al heeft verlaten voor het peilmoment van 27 november 2021, zoals bedoeld in artikel 3.9, eerste en tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (hierna: VV). Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij in april 2021 is vertrokken uit Oekraïne en dat zij vervolgens tot 31 december 2021 tijdelijk heeft gewerkt in Polen. Omdat eiseres volgens verweerder ook niet onder één van de andere doelgroepen voor tijdelijke bescherming zoals bedoeld in het VV valt, heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat zij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Zij is namelijk evenzeer ontheemd geraakt als gevolg van de oorlog als iedereen die op een later moment uit Oekraïne is vertrokken. Eiseres kan namelijk niet terugkeren naar Oekraïne. Eiseres heeft daarnaast nooit ingeschreven gestaan in Polen en had daar ten tijde van de militaire invasie geen rechtmatig verblijf. Bovendien reisde eiseres regelmatig terug naar Oekraïne om haar gezin te bezoeken. Eiseres had haar hoofdverblijf dan ook niet in Polen ten tijde van het peilmoment. Verweerder hanteert een te strike uitleg van de Richtlijn wat afdoet aan het doel en nuttig effect. Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met het evenredigheidsbeginsel nu eiseres al vijf maanden aan het werk was voordat zij de negatieve beschikking ontving. Verweerder heeft de feitelijke situatie onvoldoende onderzocht alvorens hij het besluit nam en heeft ten onrechte afgezien van een hoorzitting. In dat kader verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 2023. [3] Verweerders verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 3 april 2024 [4] , maakt het voorgaande niet anders nu er in die onderliggende zaak geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Verweerder heeft tot slot het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard waardoor hij gehouden was om een bestuurlijke dwangsom ter hoogte van € 1.442,- vast te stellen in het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn en overweegt hiertoe als volgt.
4.1.
Op grond van de Richtlijn kan de Raad van de Europese Unie (hierna: de Raad) bij een massale toestroom van ontheemden een besluit aannemen, waarin wordt bepaald dat
bepaalde categorieën ontheemden in de lidstaten tijdelijke bescherming krijgen op grond
van de Richtlijn. Nederland heeft de Richtlijn bij wet van 16 december 2004 in het nationale
recht geïmplementeerd. [5] De Raad heeft vervolgens met het Uitvoeringsbesluit bepaald dat
onder andere Oekraïense onderdanen die voor 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven en
sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van
Oekraïne overeenkomstig de Richtlijn tijdelijke bescherming krijgen. [6] Ook de Europese
Commissie heeft zich in de Mededeling over operationele richtsnoeren voor de uitvoering
van het Uitvoeringsbesluit [7] uitgelaten over welke groepen in beginsel géén recht hebben op
tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Dit betreft onder andere Oekraïense
onderdanen die in Oekraïne verbleven en die zich vóór 24 februari 2022 buiten Oekraïne
bevonden, bijvoorbeeld vanwege werk, studie, vakantie, et cetera. [8] Nederland heeft het
Uitvoeringsbesluit omgezet in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) en heeft
daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid door tijdelijke
bescherming toe te kennen aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. Artikel 3.9a van het VV biedt dus een bredere bescherming dan de Richtlijn.
4.2.
Niet in geschil is dat eiseres voor de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Eiseres heeft Oekraïne namelijk in april 2021 verlaten en heeft vervolgens tot 31 december 2021 gewoond en gewerkt in Polen. Eiseres heeft in maart 2022 besloten om vanuit Polen naar familie in Den Haag te gaan. Dat betekent dat eiseres niet na 26 november 2021 Oekraïne is ontvlucht vanwege de militaire invasie en dat zij dus ook niet daardoor ontheemd is geraakt. Het familiebezoek van eiseres tussen 20 en 26 oktober maakt niet dat zij wordt aangemerkt als ontheemde in de zin van de Richtlijn. Dit korte familiebezoek doet namelijk niet af aan het feit dat eiseres op de peildatum al langdurig buiten Oekraïne verbleef en daarom niet als gevolg van de Russische militaire invasie ontheemd is geraakt. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres op het moment dat de militaire invasie begon, op 24 februari 2022, geen rechtmatig verblijf had in Polen, wat daarvan ook zij. Ook hier blijkt niet uit dat eiseres na 26 november 2021 Oekraïne is ontvlucht als gevolg van de militaire invasie.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat in de Mededeling van de Commissie de zinsnede ‘in beginsel’ staat, niet betekent dat verweerder gehouden is om een casuïstische benadering te hanteren bij de bepaling welke personen onder de Richtlijn vallen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerders uitleg afbreuk doet aan het doel en nuttig effect het doel van de Richtlijn. Uit punten 7 en 16 van het Uitvoeringsbesluit blijkt namelijk dat de Richtlijn in werking is getreden om te voorkomen dat de asielstelsels van de lidstaten overbelast raken als gevolg van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne. Door de inwerkingtreding van de Richtlijn kunnen de formaliteiten tot een minimum worden beperkt, waardoor ook het risico kan worden beperkt dat de asielstelsels van de lidstaten overbelast raken. De rechtbank overweegt dat een casuïstische benadering zoals eiseres betoogt, niet strookt met deze doelstelling omdat deze benadering eraan in de weg staat dat verweerder op redelijk eenvoudige wijze en binnen een korte termijn kan vaststellen of een vreemdeling onder de bescherming van de Richtlijn valt. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [9] die de uitspraak van deze rechtbank van 3 april 2024 bevestigt. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat geen sprake is van een vergelijkbare zaak. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling in de zaak die ten grondslag lag aan de uitspraak van 3 april 2024 op korte termijn na inschrijving in de BRP een afwijzende beschikking heeft gekregen in plaats van na een paar maanden, zoals in het geval van eiseres, is hiervoor onvoldoende.
Evenredigheidsbeginsel
5. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van schending van het
evenredigheidsbeginsel. Vreemdelingen afkomstig uit Oekraïne die zich melden bij een gemeente worden ingeschreven in de BRP. De aanmelding bij de gemeente, waarbij een verzoek is gedaan om verstrekking van opvang en voorzieningen als ontheemde uit Oekraïne en die heeft geleid tot inschrijving in de BRP, wordt door de IND aangemerkt als de uiting van een asielwens. Hiermee ontstaat al op dat moment rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw. Echter, daarna wordt door de IND beoordeeld of de vreemdeling daadwerkelijk onder de Richtlijn valt. Nu de vaststelling van de verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen behoort tot de bevoegdheid van de IND, biedt de inschrijving door de gemeenten in de BRP geen garantie dat de vreemdeling ook daadwerkelijk onder de Richtlijn valt. Verweerder heeft dus om praktische redenen ervoor gekozen om vreemdelingen, vóór de beoordeling of een vreemdeling tot de doelgroep van de Richtlijn behoort, een verblijfstitel te geven. Dit betekent echter niet dat eiseres aan deze tijdelijke verblijfstitel rechten kan ontlenen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet valt onder de Richtlijn, overweegt de rechtbank dat eiseres nooit rechten heeft kunnen ontlenen aan deze Richtlijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen rechten op grond van de Richtlijn aan eiseres worden ontnomen. Dat betekent dat eiseres niet, zoals zij stelt, in een slechtere positie terechtkomt door het bestreden besluit. Dat eiseres wel enige voordelen heeft genoten, maakt niet dat zij op grond van een belangenafweging of evenredigheidsbeoordeling tot de doelgroep zou moeten worden gerekend. Als eiseres zich niet kan vinden in de rechten die haar toekomen als “reguliere” asielzoeker, dan ligt het op haar weg om dat in die procedure aan te kaarten.
Hoorplicht
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eiseres te horen. Gelet op wat is overwogen onder 4 tot en met 4.2. heeft verweerder het bezwaar namelijk op goede gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb hoeft niet gehoord te worden als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een andersluidend besluit leiden. Bovendien heeft verweerder er in het verweerschrift terecht op gewezen dat eiseres op verweerders verzoek om nadere informatie bij brief van 30 maart 2023, heeft gereageerd met de mededeling dat zij al voldoende informatie heeft verschaft aan verweerder om een besluit op bezwaar te kunnen nemen. Dat de vreemdelingen in de uitspraak waar eiseres naar heeft verwezen naderhand alsnog zijn gehoord en dat op grond daarvan vervolgens is vastgesteld dat zij toch onder de Richtlijn vallen, leidt niet tot het oordeel dat verweerder in de zaak van eiseres de hoorplicht heeft geschonden. Of verweerder gehouden was om te horen moet immers worden beoordeeld aan de hand van wat in bezwaar is aangevoerd. [10] De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat verweerder de feitelijke situatie onvoldoende heeft onderzocht en haar had moeten horen alvorens hij een besluit nam op haar bezwaar.
Bestuurlijke dwangsom
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen nu hij zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder heeft kunnen vaststellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor bescherming onder de Richtlijn.
9. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. [11]
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.NL23.37647.
5.Wet van 16 december 2004 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de
6.Artikel 2, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022.
7.Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van
8.Pagina 5 en 6 van de Mededeling van de Commissie.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1990.
10.Zie rechtsoverweging 5.1. van de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
11.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.