ECLI:NL:RVS:2024:1990

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
202402473/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 21 november 2022 hebben vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG. De vreemdelingen hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris heeft deze bezwaren op 25 oktober 2023 ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2024, waarin de rechtbank de beroepen van de vreemdelingen ongegrond heeft verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de vreemdelingen niet in aanmerking komen voor bescherming. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en concludeert dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402473/1/V1.
Datum uitspraak: 6 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2024 in zaken nrs. NL23.36214 en NL23.36253 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 november 2022 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdelingen niet in aanmerking komen voor bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG.
Bij besluiten van 25 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6, 6.1, 7 en 8 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024
392