ECLI:NL:RBDHA:2024:6992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL23.36214 en NL23.36253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van Oekraïense ontheemden op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, met zaaknummers NL23.36214 en NL23.36253, wordt het beroep van twee Oekraïense eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eisers, een echtpaar met de Oekraïense nationaliteit, hebben in november 2022 een aanvraag ingediend voor tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar hun verzoek werd afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor tijdelijke bescherming, omdat zij het grondgebied van Oekraïne al hadden verlaten voor de peildatum van 27 november 2021. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eisers niet onder de Richtlijn vallen, aangezien zij voor de peildatum al langdurig buiten Oekraïne verbleven. De rechtbank oordeelt ook dat er geen schending van het evenredigheidsbeginsel is en dat de eisers niet eerder in de gelegenheid zijn gesteld om een asielverzoek in te dienen. De beroepen worden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen worden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.36214 (beroep), NL23.36215 (voorlopige voorziening), NL23.36253 (beroep) en NL23.36254 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer 1], eiser

[eiseres], V-nummer:[V-nummer 2], eiseres
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de vaststelling van verweerder dat zij geen verblijfsrecht in Nederland hebben op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] (hierna ook: de Richtlijn) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers.
1.1.
Met de besluiten (primaire besluiten) van 21 november 2022 heeft verweerder meegedeeld dat eisers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.
1.2
Bij uitspraak [2] van de voorzieningenrechter van 28 september 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen, ertoe strekkende dat verzoekers worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit [3] op hen van toepassing is.
1.3
Met de bestreden besluiten van 25 oktober 2023 heeft verweerder op het bezwaar van eisers beslist en is hij bij de primaire besluiten gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, N. Faes als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1988 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1993 en heeft eveneens de Oekraïense nationaliteit. Eisers zijn met elkaar getrouwd. Na aankomst in Nederland hebben eisers zich in november 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en een BSN nummer gekregen. Sindsdien hebben zij in de gemeentelijke opvang te Leiden verbleven en voorzieningen zoals bedoeld in de Richtlijn ontvangen. Op 21 november 2022 hebben eisers zich gemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) om een verblijfssticker en een Ontheemden-document (hierna: O-document) te verkrijgen, zodat zij in Nederland kunnen werken en gebruik kunnen blijven maken van de gemeentelijke opvangvoorziening.
4. Bij de loketafspraak op 21 november 2022 heeft de IND schriftelijk meegedeeld (het primaire besluit) dat eisers niet in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf op grond van de Richtlijn. Redengevend hiervoor is dat eisers het grondgebied van Oekraïne al hebben verlaten voor het peilmoment van 27 november 2021, zoals bedoeld in artikel 3.9, eerste en tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (hierna: VV). Omdat eisers volgens verweerder ook niet onder één van de andere doelgroepen voor tijdelijke bescherming zoals bedoeld in het VV vallen, heeft verweerder geconcludeerd dat eisers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en voeren in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Eisers stellen dat zij onder de tijdelijke bescherming van de Richtlijn vallen. Zij verbleven slechts tijdelijk in Polen voor werk en hebben zich nooit uitgeschreven in Oekraïne. Ook hebben zij hun woning in Oekraïne aangehouden. Zij hebben namelijk altijd de intentie gehad om terug te gaan naar Oekraïne. Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat eiseres na de peildatum van 27 november 2021 is teruggekeerd naar Oekraïne en dat zij vervolgens is vertrokken vanwege het conflict. Uit foto’s en een medische verklaring blijkt namelijk dat zij in september 2022 in Oekraïne was. Verweerder dient deze datum als uitgangspunt te nemen. Uit de Richtlijn volgt niet dat iemand die voor familiebezoek in Oekraïne was, niet onder de Richtlijn valt. Dat is een stringente uitleg van de Richtlijn en doet afbreuk aan het doel en nuttig effect van de Richtlijn. Bovendien verkeren eisers in een ongunstigere positie door het besluit van verweerder, omdat zij niet meer het recht hebben om te werken. Zij zijn ook niet eerder in de gelegenheid gesteld om een asielaanvraag in te dienen. Zij kunnen verder geen gebruik meer maken van de gemeentelijke opvang en willen niet naar een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Die voldoen niet aan de minimale normen. Met al deze omstandigheden heeft verweerder geen rekening gehouden, terwijl uit de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit volgt dat aan de grondrechten en het evenredigheidsbeginsel moet worden getoetst. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vallen eisers onder de Richtlijn Tijdelijke bescherming?
6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eisers niet
in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. De rechtbank overweegt hierbij als volgt.
6.1.
Op grond van de Richtlijn kan de Raad van de Europese Unie (hierna: de Raad) bij een massale toestroom van ontheemden een besluit aannemen, waarin wordt bepaald dat bepaalde categorieën ontheemden in de lidstaten tijdelijke bescherming krijgen op grond van de Richtlijn. Nederland heeft de Richtlijn bij wet van 16 december 2004 in het nationale recht geïmplementeerd. [4] De Raad heeft vervolgens met het Uitvoeringsbesluit bepaald dat onder andere Oekraïense onderdanen die voor 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven en sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Oekraïne overeenkomstig de Richtlijn tijdelijke bescherming krijgen. [5] Ook de Europese Commissie heeft zich in de Mededeling over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van het Uitvoeringsbesluit [6] uitgelaten over welke groepen in beginsel géén recht hebben op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Dit betreft onder andere Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en die zich vóór 24 februari 2022 buiten Oekraïne bevonden, bijvoorbeeld vanwege werk, studie, vakantie, et cetera. [7] Nederland heeft het Uitvoeringsbesluit geïmplanteerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen en heeft daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid door tijdelijke bescherming toe te kennen aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. In dit geval zijn eisers voor de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne vertrokken. Eisers zijn namelijk in augustus 2018 Polen ingereisd en hebben daar gewoond en gewerkt. Dat betekent dat eisers niet na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht vanwege de militaire invasie en zijn dus ook niet daardoor ontheemd geraakt. Het familiebezoek van eiseres in september 2022 maakt niet dat zij wordt aangemerkt als ontheemde in de zin van de Richtlijn. Dit korte familiebezoek doet namelijk niet af aan het feit dat eisers op de peildatum al langdurig buiten Oekraïne verbleven en daarom niet als gevolg van de Russische militaire invasie ontheemd zijn geraakt. Dat hun woning in een bezet gebied is gesitueerd, zoals eisers ter zitting hebben aangegeven, maakt dit niet anders. Van een strenge uitleg van de Richtlijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Is het evenredigheidsbeginsel geschonden?
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft ter zitting toegelicht [8] dat vreemdelingen afkomstig uit Oekraïne die zich melden bij een gemeente als zodanig worden ingeschreven in de BRP. Hiervan ontvangt de IND een bericht, waarmee onder meer de Basisvoorziening Vreemdelingen wordt gevuld. De aanmelding bij de gemeente, waarbij een verzoek is gedaan om verstrekking van opvang en voorzieningen als ontheemde uit Oekraïne en die heeft geleid tot inschrijving in de BRP, wordt door de IND aangemerkt als de uiting van een asielwens. Hiermee ontstaat al op dat moment rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw. Op grond daarvan wordt door de IND een verblijfstitel toegekend die specifiek ziet op tijdelijk beschermden uit Oekraïne. Vervolgens wordt door de IND beoordeeld of de vreemdeling daadwerkelijk onder de Richtlijn valt. In dat verband is van belang dat de vaststelling van de verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen behoort tot de bevoegdheid van de IND. De (aanvankelijke) inschrijving door de gemeenten in de BRP biedt mede gelet hierop geen garantie dat de vreemdeling terecht als verzoeker om tijdelijke bescherming is geregistreerd. Als de IND, op het moment dat de vreemdeling zich meldt voor afgifte van een sticker dan wel een O-document, tot het oordeel komt dat de vreemdeling niet behoort tot de doelgroep van de Richtlijn, wordt een brief afgegeven waarin de weigering is vervat. Verweerder heeft dus om praktische redenen ervoor
gekozen om vreemdelingen, vóór de beoordeling of een vreemdeling tot de doelgroep van
de Richtlijn behoort, een verblijfstitel te geven. Dit is zo ook bij eisers gebeurd. Dit
betekent echter niet dat eisers aan deze tijdelijke verblijfstitel rechten konden ontlenen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet vallen onder de Richtlijn, komt de rechtbank tot de conclusie dat eisers ook nooit rechten hebben kunnen ontlenen aan deze Richtlijn. De
rechtbank is daarom van oordeel dat er geen rechten op grond van de Richtlijn aan eisers
worden ontnomen, omdat zij dus in feite nooit recht hadden op deze rechten. Eisers wisten dan wel hadden dit ook moeten weten. Het Uitvoeringsbesluit is namelijk van 4 maart 2022 en zij zijn in november 2022 Nederland ingereisd. Dat betekent dat eisers niet, zoals zij stellen, in een slechtere positie terechtkomen door het bestreden besluit van verweerder. Dat eisers wel enige voordelen heeft genoten, maakt niet dat zij op grond van een belangenafweging of evenredigheidsbeoordeling tot de doelgroep zouden moeten worden gerekend. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat eisers tijdens hun asielprocedures kunnen werken, zij het onder andere voorwaarden. Ook zou er wellicht een mogelijkheid bestaan om in hun huidige woning te blijven. Als eisers zich niet kunnen vinden in de rechten die hen toekomen als “reguliere” asielzoeker, dan ligt het op hun weg om dat in die procedure aan te kaarten.
7.1.
Tot slot worden eisers niet gevolgd in hun stelling dat zij niet eerder in de gelegenheid zijn gesteld om een asielverzoek in te dienen, waardoor zij zich nu in een ongunstigere positie bevinden dan wanneer zij dat bij aankomst in Nederland hadden
kunnen doen. Eisers hadden direct bij aankomst een reguliere asielaanvraag kunnen indienen. Bovendien zijn eisers er in de besluiten in primo expliciet gewezen op de mogelijkheid om asiel aan te vragen.
Is de hoorplicht geschonden?
8. De rechtbank stelt voorop dat volgens de hoogste bestuursrechter het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dat daar, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, vanaf kan worden gezien. [9] De rechtbank acht van belang dat ten tijde van het primaire besluit al duidelijk was dat eisers niet onder de doelgroep van de Richtlijn vallen. Ook was er, gelet op wat hiervoor is overwogen, voor verweerder geen andere aanleiding om tijdens de bezwaarfase eisers te horen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in dit geval van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond.
10. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in de beroepen en er niet langer sprake is van connexiteit. [10]
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 september 2023, zaaknummers: NL23.4107 en NL23.4108, deze uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl
3.Uitvoeringsbesluit 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022.
4.Wet van 16 december 2004 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L212), Staatsblad, 28 december 2004, 691.
5.Artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit..
6.Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van
7.Pagina 5 en 6 van de Mededeling van de Commissie.
8.Onder verwijzing naar het verweerschrift.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.