Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft in de maatregel meerdere zware en lichte gronden gemotiveerd benoemd om het significante onttrekkingsrisico te onderbouwen.
3. De rechtbank heeft allereerst ter sprake gebracht het onwenselijk te vinden dat, nadat de rechtbank op 13 mei 2024 aan partijen de datum van de bewaringszitting heeft medegedeeld, de DT&V op 16 mei 2024 verzoekt om “een overdracht in te plannen voor 22 mei 2024”, wat de aangekondigde datum van de behandeling van het beroep ter zitting is. De rechtbank neemt aan dat eiser meer belang hecht aan de opheffing van de maatregel in verband met zijn overdracht dan aan het in persoon te worden gehoord over zijn bewaringsmaatregel en de overdracht daarom zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Nu het echter een overdracht over land betreft, wat aanmerkelijk eenvoudiger te organiseren zal zijn dan een overdracht per vliegtuig, valt niet in te zien dat eiser niet na de behandeling van het beroep in zittingsplaats Roermond aan Duitsland had kunnen worden overgedragen. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 25 oktober 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11802), de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1580) en de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2296). 4. De rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft in de uitspraak van 25 oktober 2021 onder meer het navolgende overwogen:
5. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat eiser het recht heeft om in persoon gehoord te worden indien de rechtbank de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de bewaringsmaatregel beoordeelt. Indien eiser ten tijde van de behandeling ter zitting, die elf dagen tevoren is aangekondigd, feitelijk in Nederland verblijft wordt hij door de rechter gehoord. Dit is in die situatie slechts anders indien eiser zelf aangeeft geen gebruik van dit recht te willen maken of indien eiser vanwege persoonlijke problematiek of organisatorische redenen niet in staat is om in persoon te worden gehoord.
(…)
8. Het recht om door de rechter in persoon gehoord te worden op een beroep tegen een vrijheidsbenemende maatregel heeft vanuit oogpunt van rechtsbescherming een fundamenteel karakter. Het kan niet zo zijn dat dit recht zinledig is als de uitzetting wordt gepland op de dag dat de rechtbank het beroep ter zitting behandelt en bij de planning van de uitzetting dit ook bekend is.
(…)
9. (…)De rechtbank overweegt dat dit, in de omstandigheden zoals hier aan de orde, een dermate ernstig gebrek is dat voor een belangenafweging geen plaats is. De rechtbank zal de maatregel van bewaring dan ook om deze reden opheffen en de onmiddellijke invrijheidstelling gelasten. De rechtbank acht, gelet op de concrete omstandigheden in de onderhavige procedure, de maatregel van aanvang af onrechtmatig.
(…)
Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld
5. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft in de uitspraak van 23 februari 2022 onder meer het navolgende overwogen:
7. Hieruit vloeit voort dat eiser het recht heeft om in persoon op een zitting gehoord te worden indien de rechtbank de rechtmatigheid onderzoekt van de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring. Indien eiser ten tijde van de behandeling ter zitting in Nederland verblijft, wordt hij door de rechter gehoord, tenzij eiser zelf aangeeft geen gebruik van dit recht te willen maken of indien eiser vanwege persoonlijke omstandigheden of andere organisatorische redenen niet in staat is om in persoon te worden gehoord.
8. Het recht om door de rechter in persoon te worden gehoord op een beroep tegen een vrijheidsbenemende maatregel heeft vanuit het oogpunt van rechtsbescherming een fundamenteel karakter. Het is niet aan verweerder om vanwege praktische redenen het recht van eiser om door de rechter in persoon gehoord te worden te ontnemen als eiser feitelijk in Nederland verblijft op het moment dat de behandeling ter zitting plaatsvindt.
(…)
9. Dit gebrek is dermate ernstig dat voor een belangenafweging geen plaats is. Op 17 februari 2022, dus na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft verweerder meegedeeld dat de maatregel van bewaring met ingang van 16 februari 2022 is opgeheven. Eiser heeft daarom geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep, voor zover dat strekt tot opheffing van de vreemdelingenbewaring. Dat neemt niet weg dat de maatregel van bewaring, gelet op de concrete omstandigheden zoals hierboven geschetst, van aanvang af tot de datum van opheffing onrechtmatig is
6. De Afdeling heeft in de uitspraak 10 augustus 2022 onder meer het navolgende overwogen”
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het recht van de vreemdeling om op zitting te worden gehoord is geschonden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 7 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:991), is het recht op zitting te worden gehoord, geregeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, een uitwerking van artikel 15, tweede lid, van de Grondwet, artikel 5, vierde lid, van het EVRM en artikel 6 van het EU Handvest en is dat recht, hoewel niet absoluut, een fundamenteel onderdeel van de mogelijkheden die een vreemdeling heeft om zijn inbewaringstelling te bestrijden. Van de staatssecretaris had daarom in dit geval, gelet op het fundamentele karakter van dat recht, mogen worden verwacht in ieder geval te onderzoeken of de overdracht met een uur of enkele uren uitgesteld kon worden zodat de vreemdeling gebruik kon maken van zijn recht om ter zitting door de rechtbank te worden gehoord. Omdat de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, heeft de rechtbank al daarom terecht geoordeeld dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om mogelijk te maken dat de overdracht zou plaatsvinden na de telehoorzitting.
7. De Afdeling heeft in deze uitspraak de eerder genoemde uitspraak van zittingsplaats Middelburg en daarmee ook het oordeel dat de maatregel daarom van aanvang af onrechtmatig is, bevestigd.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de DT&V niet op de hoogte is van de zittingsdatum. De rechtbank verkeert in de veronderstelling dat de DT&V wel steeds op de hoogte is van de zittingen van in bewaring gestelde vreemdelingen en overigens is verweerder dat wel. In een geval als het onderhavige had de rechtbank ook verzocht kunnen worden om het beroep van eiser op een ander tijdstip te behandelen, dan wel had verweerder de overdracht op een ander tijdstip kunnen plannen en de overdracht aan Duitsland, vanuit het DTC wellicht via de rechtbank in Roermond, kunnen effectueren. Dat eiser niet een dergelijk verzoek heeft gedaan doet hier weinig aan af omdat het overdragen van in bewaring gestelde vreemdelingen de verantwoordelijkheid van verweerder is en verweerder zich hierbij rekenschap dient te geven dat het recht om door de rechter in persoon gehoord te worden op een beroep tegen een vrijheidsbenemende maatregel vanuit het oogpunt van rechtsbescherming een fundamenteel karakter heeft.
8. Gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat op 7 mei 2024 per e-mail is aangegeven dat eiser zijn asielaanvraag wilde intrekken. Omdat verweerder desondanks de asielprocedure heeft voortgezet, heeft de overdracht aan Duitsland later dan noodzakelijk plaatsgevonden en heeft eiser langer in detentie verbleven waardoor verweerder gehouden is om schadevergoeding te betalen. Deze beroepsgrond slaagt. Eiser heeft op 1 mei 2024 een, door hem niet ondertekende, asielaanvraag gedaan nadat hij bij een ticketcontrole op de trein komende uit Antwerpen is staandegehouden. Eiser is vervolgens gehoord en op de zogenoemde Dublingrondslag in bewaring gesteld. Op 7 mei 2024 om 10:11 uur is per e-mail aan de Kmar kenbaar gemaakt dat eiser zijn asielaanvraag wilde intrekken. Deze e-mail is op 7 mei 2024 om 10:51 beantwoord met de volgende mededeling: “Dank voor uw bericht, ik heb het doorgegeven aan de juiste personen.” In de aanbiedingsbrief heeft verweerder vermeld dat op 3 mei 2024 een claimverzoek is verzonden aan de Duitse autoriteiten, dat dit verzoek is aanvaard op 6 mei 2024, dat op 9 en 10 mei 2024 het aanmeldgehoor Dublin heeft plaatsgevonden, dat op 10 mei 2024 een voornemen is uitgebracht en op 11 mei 2024 het overdrachtsbesluit is genomen. De rechtbank overweegt dat eiser zich terecht op het standpunt stelt dat op 7 mei 2024 reeds duidelijk was dat een “kaal overdrachtsbesluit” had kunnen worden genomen en een overdracht had kunnen worden gepland en eiser dus niet gehoord had hoeven te worden. De tenuitvoerlegging van de maatregel moet steeds zo kort mogelijk duren om het beoogde doel te bereiken. De maatregel is opgelegd om de overdracht aan Duitsland te kunnen effectueren en deze overdracht dient dus voortvarend ter hand te worden genomen. De rechtbank constateert dat dit in deze procedure onvoldoende is geschied. Verweerder heeft weliswaar terecht aangegeven dat het tijdsverloop tussen de oplegging van de maatregel en de feitelijke overdracht niet groot is. Verweerder miskent echter dat het tijdsverloop dat is ontstaan door de procedurele fase waarin het aanmeldgehoor is gepland en is afgenomen, te voorkomen was geweest en dit gehoor bovendien niet strekt tot het realiseren van de overdracht en dus niet het doel van de maatregel dient. De rechtbank gaat ervan uit dat op 7 mei 2024 abusievelijk niet is onderkend en/of is verzuimd om aanstonds aan de regievoerder mee te delen dat eiser zijn asielaanvraag niet langer wilde handhaven. Het tijdsverloop tussen 7 mei 2024 en het nemen van het overdrachtsbesluit op 11 mei 2024 maakt de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig. In het overdrachtsbesluit van 11 mei 2024 is vermeld dat eiser op 10 mei 2024 een zienswijze op het voornemen heeft uitgebracht en daarin heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de overdracht aan Duitsland en verweerder verzoekt zo snel mogelijk een overdrachtsbesluit te nemen en dat eiser daartegen geen rechtsmiddelen zal aanwenden. Verweerder weet dus al op 10 mei 2024, daags voor het nemen van het overdrachtsbesluit, dat een overdracht kan worden geregeld. Verweerder heeft eerst op 16 mei 2024 verzocht om een overdracht in te plannen voor 22 mei 2024. Ook dit deel van het overdrachtsproces had voortvarender gekund. Dat enige tijd direct na oplegging van de maatregel wel voortvarend is gehandeld, kan deze onrechtmatigheid niet teniet doen. De rechtbank is het dus niet eens met verweerder dat eiser niet in zijn belangen is geschaad dat het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden omdat er toch een overdrachtsbesluit moest worden genomen. Een vreemdeling die langer dan noodzakelijk in bewaring wordt gehouden ter fine van het doel dat is beoogd, is altijd in zijn belangen geschaad omdat zijn recht op vrijheid enige tijd onrechtmatig heeft voortgeduurd.
De rechtbank merkt hierbij op dat, anders dan verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, het voor deze beoordeling niet relevant is dat de termijn voor het vanuit bewaring mogen overdragen van eiser nog niet was verstreken op het moment van de feitelijke overdracht. Deze termijn betekent -uitsluitend- dat indien de overdracht binnen deze termijn niet gerealiseerd is of gerealiseerd kan worden, de bewaringsmaatregel in ieder geval moet worden opgeheven. Dat er een maximum termijn is om eiser vanuit bewaring over te dragen betekent niet dat als alle vereiste handelingen binnen deze termijn kunnen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden, verweerder dus voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser was in bewaring gesteld en dat betekent niet alleen dat voortvarend moet worden gewerkt aan het met de maatregel beoogde doel, maar ook dat alert moet worden gereageerd op feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de te volgen procedure. Dat is in de onderhavige procedure niet geschied en eiser heeft deze grond dus terecht voorgedragen.
9. De rechtbank heeft verweerder ter zitting de vraag voorgelegd waar eiser feitelijk heeft verbleven in de nacht waarin hij is opgehouden. De rechtbank heeft hierbij voorgehouden dat in het dossiers processen-verbaal zijn geplaatst die met elkaar in tegenspraak lijken en welke omstandigheid een nadere toelichting van verweerder vereist.
Dossierstuk 23 is een proces-verbaal van bevindingen dat op 2 mei 2024 op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt en waarin onder meer het navolgende is vermeld:
(…)
Abusievelijk is er in het Proces verbaal van Staandehouding van [eiser] niet opgenomen
wanneer de overbrenging naar brigade was en hoe laat wij daar aan kwamen.
Ik, [xxx], was op 01-05-2024 omstreeks 21:15 uur vertrokken vanuit Breda en zijn te
21:45 uur aangekomen op Brigade Scheldestromen.
(…)
Dossierstuk 24 is een proces-verbaal van bevindingen dat ook op 2 mei 2024 op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt en waarin onder meer het navolgende is vermeld:
(…)
Wij, [xxx] en [xxx] hebben vreemdeling [eiser] op 02-05-2024 omstreeks 08:20 uur opgehaald op cellencomplex Mijkenbroek ter overbrenging naar de brigade Scheldestromen.
Omstreeks 09:15 uur kwamen wij aan op Brigade Scheldestromen.
(…)
Beide processen-verbaal zijn op 3 mei 2024 door dezelfde wachtmeester der eerste klasse gecontroleerd, akkoord bevonden en getekend om 12:26 uur, respectievelijk 12:29 uur.
Dossierstuk 12 is een proces-verbaal van gehoor dat op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt en getekend op 1 mei 2024. Hierin is het navolgende vermeld:
(…)
De vreemdeling verklaarde het volgende:
“Vreemdeling is voor nacht rust bestemde tijd overgebracht naar cellencomplex Mijkenbroek. ”
(…)
Dossierstuk 9, dat verwijst naar dossierstuk 12, is een aanvullend proces-verbaal dat op 1 mei 2024 op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt en op 14 mei 2024 digitaal is ondertekend met onder meer de navolgende inhoud:
(…)
9. INSLUITING NACHTRUST BESTEMDE TIJD
Op 01-05-2024 omstreeks 23:00 uur is betrokkene overgebracht naar Cellencomplex Mijkenbroek, ter insluiting voor de nachtrust bestemde tijd.
10. BEËINDIGING/ OPHEFFING VAN DE MAATREGEL
Op 01-05-2024 is betrokkene op afwachting van de inbewaringstelling voor de nachtrust bestemde tijd overgebracht naar cellencomplex Mijkenbroek.
(…)
10. Verweerder heeft na het voorhouden van deze passages de gevraagde uitleg niet kunnen verschaffen en in het dossier is geen aanvullend proces-verbaal gevoegd waarin een dergelijke uitleg of een nadere toelichting wel wordt verschaft. In de twee modellen M105 die zijn opgemaakt, waarvan één exemplaar is ondertekend, is geen enkele informatie vermeld over de plaats van overbrenging. De rechtbank acht het buitengewoon ernstig dat de autoriteiten de vrijheid van een persoon ontnemen en dat de verslagging in op ambtseed/ámbtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van het hebben van deze bevoegdheid, de redenen van het aanwenden van deze bevoegdheid en de tijd en plaats hiervan, zodanig gebrekkig zijn dat niet kan worden vastgesteld op welke plaats en welke locatie de vrijheidsontneming feitelijk heeft plaatsgevonden.
11. De rechtbank heeft ter zitting ook gewezen op dossierstuk 19 dat een aanvullend proces-verbaal is dat op 2 mei 2024 op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt met onder meer de navolgende inhoud:
(…)
Het proces maatregel van bewaring geeft een foutmelding en kon niet worden afgesloten, ook konden er geen wijzigingen meer gemaakt worden en zit het proces vast, derhalve niet digitaal kunnen ondertekenen.
Derhalve is bij dit proces verbaal, de M109a van [eiser], in gescand met een natte handtekening.
(…)
12. De rechtbank merkt op dat dit proces-verbaal is opgemaakt en getekend op 2 mei 2024, maar dat niet is vermeld op welk tijdstip dit proces-verbaal is getekend. De bijgevoegde maatregel die is voorzien van een natte handtekening, vermeldt dat de maatregel is opgelegd op 2 mei 2024 om 12:40 uur. Uit dit stuk valt echter niet af te leiden of de maatregel op 12:40 is opgelegd en is voorzien van deze natte handtekening en ook getekend is uitgereikt of dat de maatregel is opgelegd om 12:40 uur, een niet getekend exemplaar aan eiser is uitgereikt en dat de niet digitaal ondertekende maatregel op een later moment is voorzien van aan natte handtekening. Dit proces-verbaal vermeldt namelijk niet uitdrukkelijk dat na het plaatsen van de natte handtekening de uitreiking aan eiser heeft plaatsgevonden terwijl dit proces-verbaal wel veronderstelt dat er tijdsverloop is ontstaan tussen het opleggen van de maatregel, het niet digitaal kunnen ondertekenen en het niet digitaal kunnen afsluiten van de maatregel en het uiteindelijk plaatsen van een natte handtekening. Weliswaar heeft de gemachtigde van eiser de maatregel die is voorzien van de natte handtekening aan het dossier toegevoegd, echter op grond hiervan kan de rechtbank niet vaststellen of aan eiser in persoon een ondertekende maatregel is uitgereikt en eiser deze aan zijn gemachtigde heeft gegeven of dat aan de gemachtigde de maatregel die is voorzien van een natte handtekening tegelijkertijd met de overige dossierstukken is gemaild. Verweerder heeft zelf geen maatregel aan het dossier toegevoegd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of aan eiser een ondertekende maatregel is uitgereikt. De M110 vermeldt alleen dat het gehoor is aangevangen om 11:50 uur en het proces-verbaal van het gehoor digitaal is ondertekend om 14:24 uur zodat ook hieruit niet volgt of na oplegging van de maatregel om 12:40 uur een ondertekende maatregel aan eiser is uitgereikt.
13. De rechtbank overweegt verder dat eiser in het gehoor aanmeldfase Dublin, terwijl eiser dus in bewaring werd gehouden, heeft gevraagd of het mogelijk is om vanuit Nederland met het IOM terug te keren naar Algerije. De hoormedewerker heeft, na overleg met een collega, eiser medegedeeld dat dit niet mogelijk is omdat “Duitsland verantwoordelijk is en blijft voor zijn asielaanvraag en voor eventuele consequenties daarvan” (pagina 20 (twintig) aanmeldgehoor). De rechtbank overweegt dat, daargelaten dat eiser in ditzelfde gehoor dat heeft plaatsgevonden op 9 en op 10 mei 2024 bij herhaling heeft aangegeven geen asielaanvraag in Nederland te willen indienen, deze voorlichting aan eiser onjuist is. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Indien eiser wil terugkeren naar zijn land van herkomst dient verweerder, omdat eiser in bewaring wordt gehouden, steeds te zorgen dat de bewaring zo kort mogelijk duurt. Indien de terugkeer naar Algerije sneller vanuit bewaring kan worden geëffectueerd dan de overdracht naar Duitsland, dient verweerder eiser dan ook daartoe in staat te stellen en dat impliceert allereerst dat verweerder eiser de juiste informatie verstrekt. De rechtbank wijst er hierbij op dat op 24 april 2023 reeds een terugkeerbesluit als onderdeel van een meeromvattende beschikking is genomen en dat dit terugkeerbesluit in rechte vaststaat. Hoewel er ten tijde van de oplegging van de maatregel indicaties bestonden dat de Dublinverordening van toepassing was, de bewaring op deze grondslag heeft mogen plaatsvinden en Duitsland nadien ook het claimverzoek heeft geaccepteerd, is het niet alleen opmerkelijk dat eiser niet ter fine van terugkeer naar Algerije in bewaring is gesteld, maar is het dus ook onjuist om bij wijze van automatisme bij een Eurodac-treffer een Dublinprocedure te starten en niet eerst en later ook, te onderzoeken of de tenuitvoerlegging van de maatregel korter kan duren indien het vertrekproces wordt gericht op het land van herkomst. Dit geldt temeer indien eiser hierom verzoekt. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4981). 14. De rechtbank heeft ter zitting tevens met partijen besproken dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht bij het opleggen van de maatregel. In de maatregel is vermeld dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt en dat daarbij de informatiebrief “Waarom u in bewaring bent gesteld” in de Arabische taal is uitgereikt. In het bewaringsgehoor is niet vermeld of de redenen waarom eiser in bewaring wordt gesteld, de mogelijkheid om tegen deze beslissing beroep in te stellen en het recht op rechtsbijstand schriftelijk in de taal die eiser beheerst zijn medegedeeld. Ook is niet medegedeeld of eiser mondeling enige nadere toelichting heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat verweerder evident in strijd met de informatieplicht heeft gehandeld zoals de Afdeling deze plicht nader uiteen heeft gezet in de uitspraak van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180). 15. De rechtbank overweegt, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat de maatregel vanaf de oplegging tot de opheffing onrechtmatig moet worden geacht.
Omdat eiser thans niet in bewaring wordt gehouden op grond van deze maatregel
ófin bewaring wordt gehouden op grond van een aansluitend opgelegde opvolgende maatregel, hoeft de rechtbank eiser niet in vrijheid te stellen.
Omdat eiser reeds in vrijheid is gesteld, zal de rechtbank zich dan ook beperken tot het bepalen dat eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding, waarbij de rechtbank voor het bepalen van de hoogte hiervan zal uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen. De rechtbank zal ook een proceskostenveroordeling uitspreken en ook hierbij de standaardmatig toegekende bedragen en punten hanteren.
16. Beslist wordt als volgt.