ECLI:NL:RBDHA:2022:1580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en recht op persoonlijke hoorzitting in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser was niet ter zitting verschenen en had geen verklaring van afstand getekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdracht aan de Belgische autoriteiten al in gang was gezet ten tijde van de zitting, terwijl de eiser nog in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een schending van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een daadwerkelijke rechtsmiddel waarborgt. Het beroep van de eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De eiser kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 1.330 voor de onrechtmatige detentie en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.518. De rechtbank benadrukte dat het recht om in persoon gehoord te worden bij een zitting van fundamenteel belang is en dat de verweerder dit recht niet had mogen schenden door de overdracht van de eiser te plannen op de dag van de zitting. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk gemaakt binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1843
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser, V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. De rechtbank overweegt het navolgende over het recht van eiser om aanwezig te zijn bij de zitting.
3. Op vrijdag 4 februari 2022 heeft de rechtbank beide partijen verzocht kenbaar te maken of zij akkoord gaan met schriftelijke afdoening van deze zaak. Op maandag 7 februari 2022 heeft de gemachtigde van eiser met een bericht in het digitale dossier laten weten dat eiser geen toestemming verleent voor schriftelijke behandeling van de zaak. Op donderdag 10 februari 2022 is eiser met een oproeping en verweerder door het toezenden van de zittingslijst op de hoogte gesteld van de mondelinge behandeling van de zaak op de zitting van 16 februari 2022 om 9:30 uur. Op dezelfde dag heeft de rechtbank zorggedragen dat eiser door middel van een videoverbinding kon worden gehoord.
4. Op woensdag 9 februari 2022 heeft verweerder aangekondigd dat eiser aan de Belgische autoriteiten wordt overgedragen. In de aankondiging is opgenomen dat eiser op 16 februari 2022 om 11:00 uur zal worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Eiser zou per auto worden vervoerd naar de plaats Essen-Nispen.
5. Eiser is niet verschenen ter zitting. Eiser heeft echter geen afstand gedaan van zijn recht om door een rechter in persoon te worden gehoord over zijn beroep tegen de opgelegde maatregel van vrijheidsbeneming. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser geen toestemming gegeven om de behandeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in afwezigheid van eiser voort te zetten. Op donderdag 16 februari 2022 om 9:29 uur heeft de griffier telefonisch contact gelegd met het Detentiecentrum Rotterdam en heeft hij verzocht om eiser in de videoruimte voor de camera te plaatsen, zodat hij alsnog bij de behandeling van zijn beroep aanwezig kon zijn. Om 9:35 uur heeft een medewerker van het Detentiecentrum telefonisch medegedeeld dat eiser om 9:30 uur per busje is vertrokken om aan België te worden overgedragen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het vaste praktijk is dat de vreemdeling niet op de bewaringszitting verschijnt indien uitzetting of overdracht plaatsvindt op de dag van de behandeling ter zitting. Aanvullend heeft verweerder verklaard dat de overdracht op 9 februari 2022 is medegedeeld en dat tegen die mededeling geen rechtsmiddel is aangewend. Eisers gemachtigde verklaarde ter zitting dat de datum van de voorgenomen overdracht pas op 15 februari 2021 aan hem bekend was geworden. Hij betoogt dat de bewaring moet worden opgeheven nu eiser niet ter zitting kon worden gehoord.
6. In artikel 5, vierde lid, van het EVRM1 staat dat een ieder, die door detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat een ieder die is gedetineerd onverwijld voor een rechter moet worden geleid.
7. Hieruit vloeit voort dat eiser het recht heeft om in persoon op een zitting gehoord te worden indien de rechtbank de rechtmatigheid onderzoekt van de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring. Indien eiser ten tijde van de behandeling ter zitting in Nederland verblijft, wordt hij door de rechter gehoord, tenzij eiser zelf aangeeft geen gebruik van dit recht te willen maken of indien eiser vanwege persoonlijke omstandigheden of andere organisatorische redenen niet in staat is om in persoon te worden gehoord.
8. Het recht om door de rechter in persoon te worden gehoord op een beroep tegen een vrijheidsbenemende maatregel heeft vanuit het oogpunt van rechtsbescherming een fundamenteel karakter. Het is niet aan verweerder om vanwege praktische redenen het recht van eiser om door de rechter in persoon gehoord te worden te ontnemen als eiser feitelijk in Nederland verblijft op het moment dat de behandeling ter zitting plaatsvindt. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser bij bericht van 7 februari 2022 heeft medegedeeld niet akkoord te gaan met een schriftelijke afdoening van zijn beroep. Verweerder had dus kunnen weten dat eiser spoedig, uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift2, zou worden gehoord. Verweerder had daarmee bij de planning van de overdracht dan ook rekening kunnen en ook moeten houden. Verder betrekt de rechtbank de feitelijke situatie van de overdracht bij dit oordeel. De overdracht stond gepland op 16 februari 2022 om 11:00 uur. Eiser zou per auto worden getransporteerd naar de plaats
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw.
Essen-Nispen. Gelet daarop valt niet in te zien welke praktische of organisatorische problemen eraan in de weg zouden staan als de overdracht met een aantal uur dan wel een aantal dagen zou zijn uitgesteld, zodat eisers had kunnen worden gehoord op zijn beroep. Eiser zou immers met een videoverbinding worden gehoord, waardoor er geen rekening gehouden hoeft te worden met reistijd naar de rechtbank. Dat eiser geen rechtsmiddel tegen de voorgenomen overdracht heeft aangewend, nog los van de vraag wanneer dat eisers gemachtigde is bekendgemaakt, neemt niet weg dat verweerder eisers fundamentele recht heeft geschonden om door de rechter in persoon te worden gehoord op het beroep tegen zijn vrijheidsbeneming.
9. Dit gebrek is dermate ernstig dat voor een belangenafweging geen plaats is. Op 17 februari 2022, dus na het sluiten van het onderzoek ter zitting, heeft verweerder meegedeeld dat de maatregel van bewaring met ingang van 16 februari 2022 is opgeheven. Eiser heeft daarom geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep, voor zover dat strekt tot opheffing van de vreemdelingenbewaring. Dat neemt niet weg dat de maatregel van bewaring, gelet op de concrete omstandigheden zoals hierboven geschetst, van aanvang af tot de datum van opheffing onrechtmatig is. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond. De rechtbank komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de beroepsgronden.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor dertien dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, tot een bedrag van € 1.330: te weten 1 x € 130 (verblijf politiecel) en 12 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
11. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser ten bedrage van € 1.330 (dertienhonderddertig euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.