ECLI:NL:RBDHA:2024:7991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16811 en NL24.16813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 16 en 17 april 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2024 behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eisers hebben hun aanvragen op 26 oktober 2023 ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze eerder niet in behandeling genomen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 28 februari 2024, waarin werd geoordeeld dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten aanzien van Kroatië. Eisers hebben betoogd dat de staatssecretaris niet langer van dit beginsel mag uitgaan, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16811 en NL24.16813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], en

[eiseres], v-nummer: [nummer],
mede namens hun minderjarig kind,
[minderjarig kind], v-nummer: [nummer],
samen: eisers
(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 16 en 17 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen hangende deze beroepen [1] , op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en de afwijzing van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Eerdere procedure
4. Eisers hebben hun asielaanvragen op 26 oktober 2023 ingediend. De staatssecretaris heeft deze eerder, bij besluit van 1 februari 2024, niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De staatssecretaris heeft toen geen aanleiding gezien om van de overdracht van eisers aan Kroatië af te zien omdat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan en er geen aanleiding bestond om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen.
4.1.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft het beroep van eisers op 28 februari 2024 [3] gegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 1 februari 2024 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvragen. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris wél mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Hierbij zijn het rapport van Border Violence Monitoring Network (BVMN), het meest recente AIDA-rapport [4] en de uitspraak van 13 september 2023 [5] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betrokken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden die de staatssecretaris ten onrechte niet heeft betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank achtte daarbij van belang dat eiseres consequent heeft verklaard over wat eisers in Kroatië hebben meegemaakt. Eiseres heeft tijdens het aanmeldgehoor namelijk meteen verklaard dat zij door de Kroatische autoriteiten zijn “teruggeduwd”. De staatssecretaris heeft dit niet betwist. De enkele stelling van de staatssecretaris dat ervan uitgegaan kan worden dat eisers niet opnieuw zo’n behandeling ten deel zal vallen, omdat ze nu teruggaan als Dublinclaimant, vond de rechtbank onvoldoende. Wegens het motiveringsgebrek in de beoordeling van de toepasselijkheid van artikel 17 van de Dublinverordening zijn de beroepen gegrond verklaard. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft bij het bestreden besluit wederom geen aanleiding gezien om van de overdracht van eisers aan Kroatië af te zien. Er zijn volgens de staatssecretaris geen aanwijzingen dat de Kroatische autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en eisers daar een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ten aanzien van Kroatië kan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Evenmin zijn er bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht van eisers aan Kroatië getuigt van een onevenredige hardheid, zodat er ook geen aanleiding is om de asielaanvragen van eisers onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus de staatssecretaris.
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris voor Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Er bestaan, mede gelet op recente uitspraken [6] , voldoende aanwijzingen dat ook Dublinterugkeerders te maken krijgen met pushbacks. Door deze pushbacks wordt de hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het Jawo-arrest bereikt. [7] Eisers hebben zelf eerder te maken gekregen met deze pushbacks. [8] De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat Dublinclaimanten niet te maken krijgen met pushbacks in Kroatië en dat Dublinclaimanten door de Kroatische politie worden verwelkomd ten onrechte gebaseerd op informatie die grotendeels afkomstig is van de Kroatische autoriteiten. Openbare bronnen schetsen echter een zorgwekkender beeld van de situatie dan de Kroatische autoriteiten zelf doen. Hierdoor onderkent de staatssecretaris niet de ernst van de situatie omtrent de pushbacks in Kroatië. Dat Dublinclaimanten anders worden behandeld dan andere asielzoekers, valt verder uit de brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 niet af te leiden. [9] Ook uit voornoemde uitspraken volgt dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten op dezelfde wijze behandelen als andere asielzoekers. Ook de brief van de staatssecretaris van 20 januari 2023 en zijn beslisnota van 21 december 2022 [10] maken de situatie volgens eisers niet anders, omdat de informatie hierin niet overeenkomt met de hiervoor genoemde uitspraken en overige bronnen. [11] Gelet op het voorgaande kan de staatssecretaris volgens eiser niet garanderen dat eisers worden toegelaten tot de asielprocedure in Kroatië.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt hierbij voorop dat in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024, is geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hier is geoordeeld dat de staatssecretaris, gelet op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (afdeling), [12] mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Tegen deze uitspraak hebben partijen geen hoger beroep ingesteld. Gelet op vaste jurisprudentie [13] heeft het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg dat, als in beroep tegen het nieuwe besluit beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Eisers hebben tegen het bestreden besluit dezelfde beroepsgronden aangevoerd als tegen het eerdere besluit van 1 februari 2024. In deze procedures is ook wederom verwezen naar het AIDA-rapport van 23 juni 2023, het rapport van BVMN van maart 2023 en uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank. Omdat deze beroepsgronden al zijn beoordeeld in de uitspraak van 28 februari 2024, zal de rechtbank in onderhavige procedure dan ook geen inhoudelijk oordeel vellen over de vraag of ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat oordeel is immers al gegeven.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
7. Eisers betogen verder dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Eisers zijn namelijk door de Kroatische autoriteiten teruggestuurd naar Bosnië, wat de staatssecretaris niet heeft bestreden. Ook de verdere slechte behandeling van eiseres door de Kroatische autoriteiten heeft de staatssecretaris niet bestreden. Zo zijn eisers in het koude water geduwd, dat tot het middel van eisers kwam en tot de kin van de zoon van eisers. Ook zijn eisers 15 uur in een kleine kamer opgesloten, zonder eten en drinken. Daarnaast zijn de telefoontoestellen en documenten van eisers in beslag genomen en vervolgens in het water gegooid door de Kroatische autoriteiten. Hierdoor konden eisers zich niet meer oriënteren en niet meer communiceren. Verder hebben eisers geen rechtsbijstand ontvangen en was er geen tolk aanwezig bij de gedwongen afname van vingerafdrukken. Bovendien kampt het minderjarige kind van eisers met een oogziekte en staat hij hiervoor in Nederland onder behandeling. In Kroatië zal hij geen behandeling kunnen ontvangen. De staatssecretaris heeft volgens eisers onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat een overdracht naar Kroatië van onevenredige hardheid getuigt.
7.1.
Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [14] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
7.2.
De staatssecretaris overweegt in het bestreden besluit dat er geen aanwijzingen zijn voor bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers aan Kroatië getuigt van een onevenredige hardheid. Hiertoe overweegt de staatssecretaris dat de ervaringen van eisers in Kroatië geen bespreking behoeven bij de vraag of hij gebruik zou moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvragen onverplicht in behandeling te nemen. [15] Verder overweegt de staatssecretaris dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de behandeling in Kroatië onrechtmatig is en dat niet is gebleken van (ernstige) psychische gevolgen van hun (niet onderbouwde verklaringen over hun) ervaringen in Kroatië. Op de zitting heeft de staatssecretaris zijn standpunt verduidelijkt door te overwegen dat hoewel er in het geval van eisers sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden, deze niet zodanig zwaarwegend zijn dat artikel 17 van de Dublinverordening moet worden toegepast. Er is namelijk niet gebleken dat eisers door de wijze van behandeling in Kroatië, kampen met medische klachten. Ook is de oogziekte van de minderjarige zoon van eiser, volgens de staatssecretaris, geen reden om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de asielaanvragen van eisers onverplicht in behandeling te nemen. Gelet op de eerdere, in rechte vaststaande uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, is het uitgangspunt – zoals de staatssecretaris ook aanneemt – dat de persoonlijke ervaringen van eisers in Kroatië bijzondere en individuele omstandigheden zijn. De staatssecretaris heeft gelet op de besluitvorming en zijn aanvulling op de zitting voldoende gemotiveerd dat deze bijzondere en individuele omstandigheden niet maken dat de asielaanvragen in behandeling genomen moeten worden omdat een overdracht van onevenredige hardheid zou zijn. Daartoe heeft de staatssecretaris in redelijkheid kunnen overwegen dat niet is onderbouwd noch is gebleken dat eisers kampen met psychische en/of fysieke problemen als gevolg van hun ervaringen in Kroatië. Bovendien blijkt uit de vorige uitspraak 28 februari 2024 dat de verklaringen over de eerdere ervaringen in Kroatië zijn betrokken in het kader van de vraag of er ten aanzien van Kroatië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voor zover eiser betoogt dat hij geen toegang kreeg tot rechtsbijstand en een tolk, wordt ook verwezen naar de eerdere uitspraak, waarin is geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Tot slot heeft de staatssecretaris in dit verband in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat eisers de oogziekte van hun minderjarige kind en gevolgen van overdracht daarvoor niet hebben onderbouwd. Over de, voor de zitting, overgelegde stukken heeft de staatsecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat daaruit niet volgt dat Nederland het meest aangewezen land is voor de eventuele benodigde medische behandeling en deze behandeling niet in Kroatië beschikbaar is. Bovendien mag de staatssecretaris, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn als die in Nederland. Dit is door eisers niet weersproken.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL24.16812 en NL24.16814.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 28 februari 2024, zaaknummers: NL24.3872 en NL24.3874 (niet gepubliceerd).
4.Rapport Croatia/EU: Strengthen Border Monitoring System van Human Rights Watch 2021, AIDA-rapport Croatia update 2022 en rapport Human Rights Violations at International Borders: Trends, Prevention and Accountability in Croatia van Border Violence Monitoring Network maart 2023.
5.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
6.Eisers verwijzen naar: Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350; Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 7 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11921; Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 1 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4952 idem; Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 27 juli 2023, ECLI:NL:RBHNO:2023:7387 idem en Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 28 februari 2024, zaaknummers: NL24.3872, NL24.3873, NL24.3874 en NL24.3875 (niet gepubliceerd).
7.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Pagina 5 aanmeldgehoor.
9.Zie: Beslisnota bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, 21 december 2022.
10.Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, 20 januari 2023 en Beslisnota bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, 21 december 2022.
11.Rapport Croatia/EU: Strengthen Border Monitoring System van Human Rights Watch 2021, AIDA-rapport Croatia update 2022 en rapport Human Rights Violations at International Borders: Trends, Prevention and Accountability in Croatia van Border Violence Monitoring Network maart 2023.
12.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
13.ABRvS 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:A10801. Zie ook: Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 1 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6550.
14.Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
15.De staatssecretaris verwijst hierbij naar: ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.