ECLI:NL:RBDHA:2024:7991
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 16 en 17 april 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2024 behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eisers hebben hun aanvragen op 26 oktober 2023 ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze eerder niet in behandeling genomen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 28 februari 2024, waarin werd geoordeeld dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten aanzien van Kroatië. Eisers hebben betoogd dat de staatssecretaris niet langer van dit beginsel mag uitgaan, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen.