ECLI:NL:RBDHA:2024:6550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL23.40132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en meerderjarige leeftijd in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 1 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Pals, heeft betoogd dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. Rog, ten onrechte heeft aangenomen dat hij meerderjarig is. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en zijn argumenten heeft gepresenteerd.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser meerderjarig is, gebaseerd op de registratie in EU-Vis. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat deze registratie onjuist is. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat als er geen hoger beroep is ingesteld tegen eerdere uitspraken, de rechtbank uit moet gaan van de juistheid van die eerdere oordelen. Eiser heeft geprobeerd zijn meerderjarige leeftijd te betwisten door een bewonerspas en een doopakte over te leggen, maar de rechtbank oordeelt dat deze documenten niet authentiek zijn en niet voldoende bewijs leveren om de EU-Vis registratie te weerleggen.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij mogelijk licht verstandelijk beperkt is, wat invloed zou hebben op zijn verklaringen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor deze beperking en dat zijn inconsistenties in verklaringen niet in zijn voordeel spreken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de authenticiteit van het paspoort van eiser, aangezien eiser zelf niet heeft aangetoond dat dit paspoort frauduleus is verkregen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser, v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris bij het besluit uit mocht gaan van de meerderjarige leeftijd van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
4
.Voor dit beroep is van belang dat op de aanvraag van eiser om asiel eerder is beslist. De aanvraag is toen niet in behandeling genomen. Ook tegen dat besluit is beroep ingesteld. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, [1] is ingegaan op hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de onjuiste weergave van zijn meerderjarige leeftijd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de meerderjarigheid van eiser volgt uit de registratie in EU-Vis en dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht waaruit blijkt dat de informatie in EU-Vis niet juist is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de door eiser in die procedure overgelegde scan van zijn doopakte geen identificerend document is en dat de op de doopakte weergegeven geboortedatum bovendien niet overeenkomt met de door eiser zelf genoemde geboortedatum. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Omvang van het geding
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bepaald in een uitspraak van 6 augustus 2003 [2] dat wanneer er door partijen geen hoger beroep is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, dit tot gevolg heeft dat, wanneer er in een nieuwe beroepsprocedure gronden worden aangevoerd die in een eerdere uitspraak door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank uit moet gaan van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden. Tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen waardoor geen hoger beroep is ingesteld. Hiervan is in dit geval niet gebleken. Daarnaast kunnen nieuwe feiten en omstandigheden in een opvolgende procedure wel worden getoetst.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ook ter zitting is besproken met partijen, dit geding zich beperkt tot een oordeel over de vraag of met het nieuw aangeleverde stuk, een kopie van de bewonerspas, voldoende aannemelijk is gemaakt dat de geregistreerde leeftijd niet juist is. Verder staat ter beoordeling hetgeen is aangevoerd over de mogelijke licht verstandelijke beperking van eiser en de mogelijke gevolgen hiervan voor de procedure. Dit is een nieuw feit en een mogelijk veranderde omstandigheid die niet eerder zijn aangevoerd en daarom getoetst dienen te worden.
Leiden nieuwe feiten en omstandigheden tot een ander oordeel ten aanzien van de meerderjarige leeftijdsbepaling?
Licht verstandelijke beperking
6. Eiser voert aan dat hij mogelijk licht verstandelijk beperkt is en dat dit van invloed is geweest op de communicatie en op zijn verklaringen. Er is herhaaldelijk sprake geweest van miscommunicatie en eiser is beperkt in het begrijpen van vragen en in zijn uitdrukkingsvaardigheden.
Eiser wil graag een IQ-test om dit vast te laten stellen maar dit is niet gebeurd. Zonder test kan niet worden aan getoond dat hij licht verstandelijk beperkt is hetgeen hij nodig heeft voor onderhavige procedure en daardoor verkeerd hij in bewijsnood.
6.1.
De staatssecretaris geeft aan dat eiser niet onderbouwt dat hij een lichte verstandelijke beperking heeft en daardoor in bewijsnood verkeert. Zowel het overgelegde patiëntendossier als het advies van [bedrijf] ondersteunt eisers standpunt niet. Wanneer er aanknopingspunten voor onjuistheden waren geweest dan zou dit in het advies van [bedrijf] zijn opgemerkt. Daarnaast blijkt ook uit het gehoor niets van zwakbegaafdheid. Eiser heeft op meerdere punten niet consistent verklaard. Hij heeft verzwegen dat hij met een paspoort en visum heeft gereisd en pas na confrontatie hierover verklaard. Daarnaast mag van eiser worden verwacht dat hij consistent over zijn eigen leeftijd verklaart.
6.2.
De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser geen bewijs heeft overlegd over een mogelijke licht verstandelijke beperking en dat de medische gegevens die er zijn hierover niets vermelden. In het patiëntendossier wordt juist besproken dat er geen sprake is van een verstandelijke beperking, maar een tekort aan scholing. Daarnaast is zowel met de stukken als ter zitting onvoldoende onderbouwd waarom de uitkomst van een IQ-test relevant is voor de vraag of de leeftijd juist is vastgesteld. Daarmee is het verschil tussen de EU-Vis registratie en de door eiser opgegeven geboortedatum immers nog niet verklaard. Verder valt, zoals ook de staatssecretaris stelt, niet direct in te zien dat een persoon met een licht verstandelijke beperking niet eenduidig over zijn geboortedatum kan verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewonerspas
7. Eiser voert verder aan dat hij het niet eens is met de opgelegde meerderjarige leeftijd, omdat dit niet zijn echte leeftijd is. Ter onderbouwing hiervan legt eiser een kopie over van een bewonerspas, afkomstig van de Eritrese overheid, waarop achter de naam van eiser de geboortedatum van [geboortedatum 1] 2006 wordt vermeld. Deze datum is gelijk aan de datum op de eerder overgelegde doopakte. Uitspraken van de Afdeling van 26 november 2021 [3] en 26 april 2023 [4] maken duidelijk dat een vreemdeling ook met indicatieve documenten aannemelijk kan maken dat de in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum onjuist is. Gelet op een recente uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 6 februari 2024 [5] heeft de staatssecretaris miskend dat er bij de beoordeling wel degelijk rekening gehouden dient te worden met de aangedragen overige bewijsmiddelen die het tegendeel van de EU-Vis registratie stellen. De staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met het Unierecht en het eigen beleid door niet alle aspecten in samenhang met elkaar te wegen. Daarnaast is geen rekening gehouden met de verklaringen van eiser.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de overgelegde bewonerspas niet tot een ander oordeel dient te leiden, omdat het geen nieuw gebleken feit is. Het gaat om een kopie van de bewonerspas en de authenticiteit kan niet worden vastgesteld. Er staat daarnaast geen pasfoto op en het document is daardoor niet te herleiden naar eiser. Daarnaast komt de op de bewonerspas aangegeven geboortedatum van [geboortedatum 1] 2006 niet overeen met de door eiser opgegeven geboortedatum van [geboortedatum 2] 2006. De staatssecretaris merkt op dat bij het bestreden besluit wel rekening is gehouden met de aangedragen bewijsmiddelen maar dat dit niet tot een ander standpunt heeft geleid.
De kopie van de overgelegde bewonerspas maakt niet dat er getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de informatie in EU-Vis. Er zijn daarnaast geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de informatie uit EU-Vis niet juist is.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel uit mag worden gegaan van de juistheid van informatie uit EU-Vis en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat in zijn geval deze informatie onjuist is. Dit is onlangs nog bevestigd in een uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2024. [6] De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat een kopie van een bewonerspas, waarvan de authenticiteit niet is vastgesteld, onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens zoals vermeld in EU-Vis. De bewonerspas bevat geen pasfoto en niet kan worden vastgesteld of eiser daadwerkelijk degene is die op deze pas wordt genoemd. Ook in samenhang bezien met de doopakte maakt dit niet anders nu het blijft gaan om twee niet identificerende documenten die niet authentiek zijn tegenover een door een lidstaat echt bevonden paspoort op basis waarvan een visum is verstrekt en waaruit juist een meerderjarige leeftijd blijkt. De door eiser aangehaalde uitspraken van de Afdeling van november 2021 en april 2023 en van zittingsplaats Groningen van februari 2024 maken dit niet anders nu in deze gevallen geen sprake was van een EU-Vis registratie en documenten niet waren meegenomen in de overwegingen, hetgeen in het geval van eiser wel is gebeurd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Samenwerkingsplicht
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid van het paspoort. Hiertoe geeft hij aan dat duidelijk is geworden dat hij met een vals paspoort naar Europa is gereisd en hij geen mogelijkheden heeft dit te onderzoeken.
8.1.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2024 [7] is het in eerste instantie aan de vreemdeling om een oprechte inspanning te leveren om aannemelijk te maken dat een echt bevonden paspoort op grond waarvan een visum is verstrekt op frauduleuze wijze is verkregen. Er mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij er alles aan doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de autoriteiten een verklaring te krijgen omtrent de rechtsgeldigheid van het betreffende paspoort. Wanneer dit niet is gelukt, maar de vreemdeling wel een inspanning heeft verricht is het aan de staatssecretaris om de autoriteiten te benaderen.
8.2.
Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat het in eerste instantie aan eiser is om aan te tonen dat het paspoort wat is gebruikt om een visum te verkrijgen op frauduleuze wijze is verkregen. Er is niet gebleken van enige verrichte inspanningen van eiser ten aanzien van de autoriteiten om aan te tonen dat het paspoort frauduleus is verkregen. Nu niet is gebleken van verrichte inspanningen, is de rechtbank, in tegenstelling tot hetgeen eiser stelt, van oordeel dat de staatssecretaris de autoriteiten hierover niet had hoeven te benaderen. Deze beroepsgrond slaagt niet
Is er sprake van te hoge bewijslast en moeten daarover prejudiciële vragen worden gesteld?
9. Eiser stelt dat de bewijslast in EU-Vis zaken te hoog is. Aan een leeftijdsregistratie in EU-Vis wordt zoveel gewicht toegekend dat het nagenoeg onmogelijk is het tegendeel aannemelijk te maken. Er is daarnaast geen sprake van een vaste lijn in de jurisprudentie nu in de uitspraken van de zittingsplaatsen Den Bosch van 1 december 2021 [8] en Amsterdam van 30 november van 2021 [9] een andere lijn wordt gevolgd dan de hoogste rechter in het vreemdelingenrecht. In beide uitspraken had ondanks een EU-Vis registratie nader onderzoek moeten plaatsvinden op grond van de overgelegde stukken, ook als deze niet identificerend waren en de afgelegde verklaringen. Eiser vraagt aan het Hof van Justitie van de EU prejudiciële vragen te stellen of de lijn bij registratie in EU-Vis mag worden gevolgd.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de lijn van de jurisprudentie duidelijk en consistent is. De uitspraken van de zittingsplaatsen waarnaar eiser verwijst zijn niet vergelijkbaar met de zaak van eiser. In de zaak van zittingsplaats Den Bosch was onder meer sprake van authentieke documenten zoals een geboorteakte, stukken van de rechtbank en consistente verklaringen. In de zaak van zittingsplaats Amsterdam was er een echt bevonden identiteitskaart waaruit een andere geboortedatum bleek en volgde uit de EU-Vis registratie niet dat er een paspoort was overgelegd bij de visumaanvraag. Op deze gronden hebben beide zittingsplaatsen aangegeven dat nader onderzoek nodig was omdat er voldoende reden tot twijfel was. In het geval van eiser ontbreken authentieke en identificerende documenten en is een paspoort gebruikt bij de visumaanvraag en is er sprake van wisselende verklaringen. De staatssecretaris heeft in aanvulling hierop nog gesteld dat er specifieke documenten kunnen worden overgelegd, zoals vermeld in Eritrese nareiszaken, die voldoende zijn om een standpunt van een vreemdeling omtrent zijn identiteit te onderbouwen. Dit maakt dat niet is gebleken dat de bewijslast te hoog is waardoor het stellen van prejudiciële vragen op dit punt niet aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van K. Gijtenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBNNE:2022:5357 (niet gepubliceerd).
5.Rb Den Haag, zp Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2024:1239.
8.Rb Den Haag, zp Den Bosch, ECLI:NL:RBDHA:2021:13207.
9.Rb Den Haag, zp Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2021:8060 (niet gepubliceerd).