ECLI:NL:RBDHA:2024:7957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot Algerijnse staatsburger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 24 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Eiser, een Algerijnse staatsburger, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 mei 2024, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.B. Kleerekooper, en de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. M. Weerman.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op 11 januari 2024 een beslissing heeft genomen op de asielaanvraag van eiser, waarbij deze kennelijk ongegrond is verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks de schending van de inspanningsverplichting door de staatssecretaris, omdat de belangen van de staatssecretaris bij de oplegging van de maatregel zwaarder wegen dan de ernst van de schending.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over het bestreden besluit van 29 april 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldbelverbinding, bijgestaan zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris. Op 10 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben gereageerd op deze heropening, waarna de rechtbank op 17 mei 2024 het onderzoek heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is voldaan aan de voorwaarde dat een terugkeerbesluit is uitgereikt?
4. De staatssecretaris heeft op 11 januari 2024 een beslissing genomen op een asielaanvraag van eiser. In dat besluit is de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, eiser de verplichting opgelegd om terug te keren naar Algerije en hem een inreisverbod van 2 jaar opgelegd. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
4.1.
Het is niet aan de bewaringsrechter om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en daarmee over de vraag of al dan niet terecht een terugkeerbesluit is uitgereikt. [1] Dat is aan de bestuursrechter die uitspraak doet op het beroep tegen het meeromvattende besluit op de asielaanvraag. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat met het in het besluit op de asielaanvraag neergelegde terugkeerbesluit voldaan is aan de voorwaarde dat aan eiser een terugkeerbesluit is uitgereikt.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris in de maatregel van bewaring zijn opgenomen, inhoudelijk niet betwist. De gronden zijn gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000 voldoende om de maatregel te dragen. Daarom kan worden aangenomen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Is de ophouding voorafgaand aan de inbewaringstelling rechtmatig?
6. Eiser stelt dat de ophouding voorafgaand aan de inbewaringstelling niet rechtmatig is, omdat niet bekend is op welke titel hij naar het politiebureau is gebracht om te worden gehoord.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals uit het dossier blijkt en ook door de staatssecretaris op de zitting is toegelicht is eiser opgehouden aansluitend aan strafrechtelijke detentie. Eiser is hiervan mededeling gedaan tijdens zijn strafrechtelijke detentie, het hiervoor bestemde formulier (M122) is op 24 april 2024 in Ter Apel aan eiser uitgereikt. Uit het proces-verbaal van ophouding (M105-A) blijkt dat eiser is overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Anders dan eiser ziet de rechtbank in de gevolgde gang van zaken geen onduidelijkheid en dan ook geen aanleiding om aan de rechtmatigheid van de ophouding te twijfelen.
Heeft het niet toewijzen van de voorkeursadvocaat gevolgen voor de maatregel?
7. Volgens eiser heeft de staatssecretaris gehandeld in strijd met de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) [2] . Ten onrechte heeft de staatssecretaris eiser een piketadvocaat toegewezen zonder eerst contact op te nemen met de voorkeursadvocaat van eiser.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De stelling dat de staatssecretaris niet in overeenstemming met de Vc 2000 heeft gehandeld door niet de voorkeursadvocaat te benaderen klopt. Maar dat heeft in dit geval geen gevolgen: eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Uit het gehoor voorafgaand aan de oplegging van bewaring blijkt dat de staatssecretaris, direct nadat de vergissing werd ontdekt, op 29 april 2024 contact heeft opgenomen met eisers voorkeursadvocaat (tevens zijn huidige gemachtigde) en dat deze akkoord was met de belangenbehartiging van de piketadvocaat op dat moment.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Volgens eiser heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend gehandeld, omdat er tijdens de strafrechtelijke detentieperiode geen activiteiten hebben plaatsgevonden om zijn uitzetting te bewerkstelligen.
8.1.
De rechtbank heeft in verband met deze beroepsgrond het onderzoek heropend en de staatssecretaris gevraagd informatie te verstrekken over de aard van de strafrechtelijke detentie en daarnaast mee te delen of en zo ja, welke op uitzetting gerichte handelingen tijdens de strafrechtelijke detentie zijn verricht.
8.1.1.
In een brief van 13 mei 2024 verwijst de staatssecretaris naar het uittreksel Justitiële Documentatie (JD) in het dossier. Omdat de detentie slechts een maand heeft geduurd is de inspanningsverplichting volgens hem niet geschonden. In dit verband doet de staatssecretaris een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 27 juli 2023. [3] Mocht wel sprake zijn van schending van de inspanningsverplichting, dan dient een belangenafweging volgens de staatssecretaris op grond van de rechtspraak in zijn voordeel uit te vallen. [4]
8.1.2.
In een brief van 15 mei 2024 handhaaft eiser zijn standpunt dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. Een belangenafweging dient volgens eiser in zijn voordeel uit te vallen.
8.2.
De periode van detentie (inclusief preventieve hechtenis) heeft geduurd van 4 maart 2024 tot 29 april 2024. Dit is aanzienlijk langer dan de periode van twee weken in de uitspraak van deze rechtbank, waarnaar de staatssecretaris verwijst. Van een detentie van korte duur is dan ook geen sprake. Uit de reactie van de staatssecretaris blijkt dat gedurende de detentieperiode geen op uitzetting gerichte handelingen zijn verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspanningsverplichting in dit geval wel is geschonden. Tot zover slaagt het betoog van eiser.
8.3.
Dat betekent echter niet dat de inbewaringstelling onrechtmatig is. Het schenden van de inspanningsverplichting maakt een inbewaringstelling namelijk pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het belang van de staatssecretaris bij oplegging van bewaring, gelet op het risico op onttrekking (zoals blijkt uit de gronden en de gegeven motivering in de maatregel), weegt zwaar. Daarom is er is geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de schending van de inspanningsverplichting. De schending van de inspanningsverplichting maakt daarom niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank heeft hierbij mede betrokken dat eiser niet in het bezit is van enige documentatie, dat vrijwel direct na de beëindiging van de strafrechtelijke detentie op 2 mei 2024 met eiser een vertrekgesprek is gevoerd en vervolgens op 7 mei 2024 bij de Algerijnse autoriteiten een laissez-passer (lp) is aangevraagd. De staatssecretaris heeft hiermee voldoende voortvarend gehandeld.
8.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bestaat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije?
9. Volgens eiser bestaat er in zijn geval geen zicht op uitzetting naar Algerije. Eiser is bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024. [5] Volgens eiser verschilt zijn situatie echter van de zaken waarin de Afdeling uitspraak heeft gedaan, omdat eiser geen (kopie) van een Algerijns identiteitsbewijs heeft en de Afdeling zich niet heeft uitgelaten over ongedocumenteerde vreemdelingen. Voor deze categorie geldt dan ook onverminderd dat er geen zicht is op uitzetting, aldus eiser.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling is in de genoemde uitspraak tot het oordeel gekomen dat er vanaf december 2023 voldoende concrete aanknopingspunten zijn om te verwachten dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit binnen een redelijke termijn met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven laissez-passer (lp) kunnen worden uitgezet naar Algerije. Anders dan eiser leest de rechtbank in de uitspraak niet dat de Afdeling onderscheid maakt tussen gedocumenteerde en ongedocumenteerde vreemdelingen. Zo heeft de Afdeling onder meer meegewogen dat de staatssecretaris afspraken heeft gemaakt met de Algerijnse consul dat er maandelijks vermoedelijk Algerijnse vreemdelingen aan hem worden gepresenteerd. Niet gebleken is dat ongedocumenteerde vreemdelingen (zoals eiser) bij voorbaat zijn uitgesloten van een presentatie aan de consul. Uit de rechtspraak [6] blijkt dat sinds december 2023 de mogelijkheid bestaat om Algerijnse vreemdelingen te identificeren op basis van dacty. [7] Op de zitting heeft de staatssecretaris eveneens op de presentatie op basis van dacty gewezen en toegelicht dat in januari 2024 van zes ongedocumenteerden de Algerijnse nationaliteit is bevestigd en afgifte van een lp is toegezegd.
9.1.1.
Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat in het geval van eiser geen lp zal worden verstrekt omdat hij niet zou beschikken over een (kopie) identiteitsdocument. Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Er zijn geen indicaties dat dit in het geval van eiser anders is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 30 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7132.
2.Vc 2000, paragraaf A5/6.5.
3.Rechtbank Den Haag (zp Zwolle), zaaknummers NL23.20380 en NL23.20447 (niet gepubliceerd).
4.ABRvS 10 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2631.
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 29 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6469.
7.Dactyloscopie, techniek voor het identificeren van vingerafdrukken.
8.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.