ECLI:NL:RVS:2011:BT7132

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106525/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H.G. Sevenster
  • I.S. Vreken Westra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het terugkeerbesluit van een vreemdeling in het kader van asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 13 mei 2011 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 17 januari 2011, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zijn bezwaren tegen de verplichting om Nederland te verlaten en de daarvoor gestelde termijn gelijktijdig met het beroep tegen het afwijzende besluit aan de orde diende te stellen.

De Raad van State overweegt dat het terugkeerbesluit, zoals gedefinieerd in artikel 3, vierde lid, van de terugkeerrichtlijn, een administratieve of rechterlijke beslissing is die vaststelt dat het verblijf van de vreemdeling illegaal is. De vreemdeling kan de juistheid van deze vaststelling aan de orde stellen in de procedure tegen het besluit op de aanvraag. De Raad bevestigt dat er geen reden is om het terugkeerbesluit als een zelfstandige handeling te beschouwen waartegen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij het besluit anderszins niet in rechte kan worden bestreden.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bezwaren van de vreemdeling tegen de verplichting om Nederland te verlaten gelijktijdig met het beroep tegen het afwijzende besluit aan de orde dienden te worden gesteld. Het hoger beroep van de vreemdeling wordt als kennelijk ongegrond beschouwd en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201106525/1/V1.
Datum uitspraak: 30 september 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 mei 2011 in zaak nr. 11/14331 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 mei 2011, verzonden op 16 mei 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in grief I wordt aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief II klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bezwaren tegen de in het afwijzende besluit neergelegde verplichting om Nederland te verlaten en de daarvoor gestelde termijn gelijktijdig met het beroep tegen dat besluit aan de orde dienen te worden gesteld. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat tegen een terugkeerbesluit eerst bezwaar dient te worden gemaakt, ook als dat terugkeerbesluit vervat is in een meeromvattende beschikking.
2.2.1. In het besluit staat onder het kopje 'Rechtsgevolgen van deze beschikking', voor zover thans van belang, vermeld dat het besluit de rechtsgevolgen heeft als opgesomd in artikel 45 van de Vw 2000 en dat dit onder meer inhoudt dat de vreemdeling met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Voorts staat vermeld dat dit besluit tevens wordt aangemerkt als terugkeerbesluit in de zin van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de terugkeerrichtlijn).
2.2.2. Het terugkeerbesluit wordt in artikel 3, vierde lid, van de terugkeerrichtlijn gedefinieerd als "de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld". Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100493/1/V3; www.raadvanstate.nl), is zodanige administratieve vaststelling van het illegaal verblijf van de desbetreffende derdelander en diens terugkeerverplichting vervat in een meeromvattende beschikking en kan de desbetreffende vreemdeling de juistheid van deze vaststelling aan de orde stellen in de procedure gericht tegen het besluit op de aanvraag.
Onder die omstandigheden bestaat geen reden om het terugkeerbesluit aan te merken als een handeling, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, waartegen zelfstandig bezwaar kan worden gemaakt. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100307/1/V3 (www.raadvanstate.nl) volgt, bestaat daartoe slechts reden indien het terugkeerbesluit anderszins niet in rechte kan worden bestreden en derhalve niet wordt voldaan aan het vereiste van een doeltreffend rechtsmiddel, neergelegd in de artikelen 12, eerste lid, en 13 van de richtlijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (voormelde uitspraak in zaak nr. 201100493/1/V3), bestaat er geen grond om aan te nemen dat van zodanig rechtsmiddel geen sprake is in de procedure gericht tegen het besluit op de aanvraag.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bezwaren van de vreemdeling tegen de in het afwijzende besluit neergelegde verplichting om Nederland te verlaten en de daarvoor gestelde termijn gelijktijdig met het beroep tegen dat besluit aan de orde dienden te worden gesteld. De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken-Westra
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2011
434.
Verzonden: 30 september 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser