ECLI:NL:RVS:2011:BT7132
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- H.G. Sevenster
- I.S. Vreken Westra
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het terugkeerbesluit van een vreemdeling in het kader van asielaanvraag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 13 mei 2011 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 17 januari 2011, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zijn bezwaren tegen de verplichting om Nederland te verlaten en de daarvoor gestelde termijn gelijktijdig met het beroep tegen het afwijzende besluit aan de orde diende te stellen.
De Raad van State overweegt dat het terugkeerbesluit, zoals gedefinieerd in artikel 3, vierde lid, van de terugkeerrichtlijn, een administratieve of rechterlijke beslissing is die vaststelt dat het verblijf van de vreemdeling illegaal is. De vreemdeling kan de juistheid van deze vaststelling aan de orde stellen in de procedure tegen het besluit op de aanvraag. De Raad bevestigt dat er geen reden is om het terugkeerbesluit als een zelfstandige handeling te beschouwen waartegen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij het besluit anderszins niet in rechte kan worden bestreden.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bezwaren van de vreemdeling tegen de verplichting om Nederland te verlaten gelijktijdig met het beroep tegen het afwijzende besluit aan de orde dienden te worden gesteld. Het hoger beroep van de vreemdeling wordt als kennelijk ongegrond beschouwd en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.