ECLI:NL:RBDHA:2024:6469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.16092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en de rechtmatigheid van de ophouding van een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser stelde dat artikel 50, tweede lid, van de Vw ten onrechte aan zijn ophouding ten grondslag was gelegd, omdat zijn identiteitsgegevens bekend waren uit het strafrechtelijk voortraject. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om uit te gaan van strafrechtelijke informatie, aangezien eiser geen identificerende documenten had. Hierdoor was zijn identiteit en nationaliteit niet vast te stellen, wat de staatssecretaris het recht gaf om eiser in bewaring te stellen.

Daarnaast voerde eiser aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar Algerije was, omdat hij niet over identificerende documenten beschikte. De rechtbank wijst deze beroepsgrond af, verwijzend naar recente rechtspraak die aantoont dat Algerijnse vreemdelingen sinds december 2023 kunnen worden geïdentificeerd op basis van vingerafdrukken. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De inbewaringstelling van eiser wordt als rechtmatig beschouwd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 april 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldbelverbinding) en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ophouding
4. Eiser stelt dat ten onrechte artikel 50, tweede lid, van de Vw ten grondslag is gelegd aan zijn ophouding, nu zijn identiteitsgegevens bekend waren uit het strafrechtelijk voortraject. Volgens eiser is dit een gebrek in de besluitvorming en zou dit moeten leiden tot opheffing. Indien de rechtbank dit niet volgt en oordeelt dat de belangen van de staatssecretaris bij het passeren van het gebrek zwaarder wegen, moet dit in ieder geval reden zijn voor een veroordeling in de proceskosten.
4.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De staatssecretaris heeft er op de zitting terecht op gewezen dat niet uitgegaan hoeft te worden van strafrechtelijke informatie als de vreemdeling geen identificerende documenten heeft. Dit volgt ook uit de rechtspraak. [1] Uit de stukken blijkt dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Nu eiser zijn identiteit niet op een andere wijze kon bevestigen, stond zijn identiteit en nationaliteit niet vast. De staatssecretaris heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. Eiser beschikt niet over identificerende documenten, zodat het volgens hem niet is te verwachten dat de Algerijnse autoriteiten mee zullen werken aan het verstrekken van een laissez-passer (lp).
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de rechtspraak blijkt dat er sinds december 2023 de mogelijkheid bestaat om Algerijnse vreemdelingen te identificeren op basis van dacty. [2] In 2024 is van zes ongedocumenteerden de Algerijnse nationaliteit bevestigd en is de afgifte van een lp toegezegd. [3] Op de zitting heeft de staatssecretaris een overeenkomstige toelichting gegeven. Uit het dossier blijkt dat van eiser zijn vingerafdrukken zijn afgenomen zodat er geen reden is om aan te nemen dat in het geval van eiser geen lp zal worden verstrekt omdat hij niet zou beschikken over een (kopie) identiteitsdocument. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt en er geen indicaties zijn dat dit in het geval van eiser anders is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20695.
2.Dactyloscopie, techniek voor het identificeren van vingerafdrukken.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5037.
4.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.