In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 november 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, en dit besluit werd bevestigd in een later bezwaar. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie-of gezinslid'. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 26 juni 2022 niet rechtmatig is. Eiseres betoogde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de vergunning met terugwerkende kracht in te trekken, omdat dit in strijd zou zijn met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat de intrekking met terugwerkende kracht mogelijk was, en dat de verwijzingen naar eerdere uitspraken en beleidsdocumenten niet voldoende zijn om zijn standpunt te onderbouwen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- en het door haar betaalde griffierecht van € 184,- moet ook worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de intrekking van verblijfsvergunningen, vooral in het licht van de rechten van Turkse vreemdelingen onder het Europese recht.