ECLI:NL:RBDHA:2024:7293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL23.28711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van een Turkse eiseres met terugwerkende kracht en de toepassing van artikel 13 van Besluit nr. 1/80

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 november 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, en dit besluit werd bevestigd in een later bezwaar. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie-of gezinslid'. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 26 juni 2022 niet rechtmatig is. Eiseres betoogde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de vergunning met terugwerkende kracht in te trekken, omdat dit in strijd zou zijn met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat de intrekking met terugwerkende kracht mogelijk was, en dat de verwijzingen naar eerdere uitspraken en beleidsdocumenten niet voldoende zijn om zijn standpunt te onderbouwen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- en het door haar betaalde griffierecht van € 184,- moet ook worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de intrekking van verblijfsvergunningen, vooral in het licht van de rechten van Turkse vreemdelingen onder het Europese recht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning. De staatssecretaris heeft bij besluit van 1 november 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Met het bestreden besluit van 7 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Zij is op 10 februari 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie-of gezinslid’ bij [naam] (referent), geldig van 27 januari 2022 tot 27 januari 2027.
4.1.
Op 24 augustus 2022 heeft de staatssecretaris het voornemen bekendgemaakt om de aan eiseres verleende verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiseres niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Daarna is de besluitvorming gevolgd die in de inleiding is weergegeven.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken tot 26 juni 2022, omdat eiseres vanaf dat moment niet meer voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning aan haar is verleend. Eiseres is namelijk in het bezit gesteld van deze verblijfsvergunning vanwege haar huwelijk met referent. Uit een meldingsformulier van referent van 29 juni 2022 is gebleken dat de relatie tussen referent en eiseres sinds 26 juni 2022 is verbroken.
De staatssecretaris heeft aangenomen dat artikel 13 van Besluit nr. 1/80 op eiseres van toepassing is en daarom getoetst of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘zoeken naar en verrichten van arbeid als dan niet in loondienst’. Volgens de staatssecretaris voldoet zij echter niet aan de voorwaarden voor die verblijfsvergunning. Het huwelijk van eiseres is namelijk binnen drie jaar ontbonden en zij heeft niet tenminste één jaar voorafgaande aan de verbreking van het huwelijk rechtmatig verblijf heeft gehad.
Ook kan eiseres geen rechten ontlenen aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80, omdat zij minder dan één jaar legale arbeid heeft verricht voor één werkgever.
6. Eiseres heeft in haar aanvullend beroepschrift aangegeven dat het beroep primair gericht is tegen de intrekking met terugwerkende kracht en dat de gronden die zij had ingediend in het kader van artikel 6 van Besluit nr. 1/80 worden ingetrokken. De rechtbank zal zich daarom enkel richten op de vraag of de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken.
Mocht de staatssecretaris de vergunning van eiseres met terugwerkende kracht intrekken?
7. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar vergunning niet met terugwerkende kracht mocht intrekken, omdat dit in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. Vóór 1 december 1980 bestond er geen mogelijkheid om een verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht in te trekken. Dit is dus een nieuwe beperking. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 januari 2024. [1]
7.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning wel met terugwerkende kracht mag worden ingetrokken. Hierbij wijst de staatssecretaris op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2022 [2] en de Werkinstructie (WI) 2023/1. Verder stelt de staatssecretaris dat als hij de vergunning van eiseres niet met terugwerkende kracht kan intrekken, dit in strijd is met artikel 59 van het Aanvullend Protocol. Hierbij wijst de staatssecretaris op een uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2021 en de bevestiging van deze uitspraak door de Afdeling op 28 mei 2021. [3]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, met de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 januari 2024 en de stukken die daarin worden genoemd, voldoende aanknopingspunten heeft geboden voor de stelling dat een verblijfsvergunning vóór 1 december 1980 niet ingetrokken kon worden met terugwerkende kracht. In die uitspraak is namelijk verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 20 december 2022, WI 2023/1, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 26 mei 2011, de annotatie van H. Oosterom-Staples bij het arrest Baris/Unal en de WBV 2005/39. Zoals deze rechtbank heeft overwogen in de genoemde uitspraak van 8 januari 2024 duidt deze informatie erop dat vóór 1 december 1980 geen mogelijkheid bestond voor het intrekken van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. Het is daarom aan de staatssecretaris om te onderbouwen dat dit wel het geval was. Dit heeft de staatssecretaris onvoldoende gedaan. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2022 is hiervoor onvoldoende, omdat de vreemdeling in die zaak een andere onderbouwing ten grondslag had gelegd aan zijn betoog. De vreemdeling had in die zaak namelijk in zijn algemeenheid verwezen naar het WODC-rapport. De rechtbank heeft daarom toen geoordeeld dat de vreemdeling onvoldoende had onderbouwd dat vóór 1 december 1980 niet met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Ook de verwijzing naar WI 2023/1 is niet voldoende. Hierin staat weliswaar vermeld dat in de situatie van eiseres kan worden ingetrokken met terugwerkende kracht, [4] maar hiermee onderbouwt de staatssecretaris niet dat er vóór 1 december 1980 ook al verblijfsvergunningen konden worden ingetrokken met terugwerkende kracht. Bovendien betreft dit het eigen beleid van de staatssecretaris.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2021, en de bevestiging van de Afdeling van die uitspraak, onvoldoende is om te oordelen dat een intrekking met terugwerkende kracht niet in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80. In deze uitspraken is ingegaan op artikel 59 van het Aanvullend Protocol. In dat artikel is bepaald dat de behandeling van Turkije niet gunstiger mag zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap. In de uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank ter onderbouwing van haar oordeel gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2017 [5] , waarin de Afdeling weer verwijst naar haar eerdere uitspraak van 9 december 2016. [6] In deze twee uitspraken van de Afdeling ging het echter om een situatie waarbij de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht was ingetrokken omdat de vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt of gegevens had achtergehouden. Dit was volgens de Afdeling niet in strijd met artikel 13 van Besluit nr. 1/80, omdat op grond van artikel 59 van het Aanvullend Protocol een Turkse vreemdeling
in dat gevalgeen gunstigere behandeling toekomt dan een Unieburger. In geval van eiseres is haar verblijfsvergunning ingetrokken vanwege het verbreken van haar relatie en niet omdat zij onjuiste gegevens had verstrekt of achtergehouden. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2021 en de bevestiging daarvan door de Afdeling treft daarom in de zaak van eiseres geen doel.
7.4.
Gelet op hetgeen onder 7.2 en 7.3 is geoordeeld, heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht mocht worden ingetrokken. Daarom slaagt het betoog van eiseres.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. De staatssecretaris zal daarom binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraag € 1.750,- (1
punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting,
met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook dient de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 8 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:207.
2.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 20 december 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7131 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag 18 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1519 en ABRvS 28 mei 2021, 202101779/1/V3 en 202101779/2/V3 (niet gepubliceerd).
4.Zie paragraaf 2.9.1.
5.ABRvS 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3165.
6.ABRvS 9 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3293.