ECLI:NL:RBDHA:2021:1519
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning Turkse werknemer na relatiebreuk en terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse werknemer en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die sinds 3 juli 2018 in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, heeft deze vergunning verloren na de ontbinding van zijn huwelijk met zijn referente. De Staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de eiser per 29 oktober 2018 niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De eiser heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij recht heeft op een zelfstandig verblijfsrecht op basis van het Besluit 1/80, aangezien hij meer dan een jaar legaal in Nederland heeft gewerkt.
De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd is met het Besluit 1/80, omdat de eiser op het moment van intrekking nog geen rechten had opgebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het verblijfsrecht, omdat de relatie met zijn referente was verbroken. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de standstill-bepaling van artikel 13 van het Besluit 1/80 en de relevante jurisprudentie, waaronder de zaak Unal, besproken. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht is gebeurd en dat het beroep van de eiser ongegrond is verklaard.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.