ECLI:NL:RBDHA:2021:13207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
NL21.14668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Congolese minderjarige en de beoordeling van haar identiteit en verblijfsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Congolese minderjarige. Eiseres had een asielaanvraag ingediend, maar deze was aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond niet terecht was, omdat verweerder onvoldoende had onderzocht of er adequate opvang beschikbaar was in Congo, het land van herkomst van eiseres. De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige, zoals eiseres, het belang van het kind in alle fasen van de procedure moet worden meegenomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de mogelijkheid van een nieuw paspoort voor eiseres in overweging nam. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks dat zij meerderjarig was geworden, nog steeds rechten kon ontlenen aan haar status als minderjarige ten tijde van de asielaanvraag. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 13 oktober 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in verbinding met artikel 31 van de Vw 2000. Ook is daarbij bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat haar geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend. Het besluit geldt verder als een terugkeerbesluit.

Verweerder heeft bij besluit van 15 februari 2021 het in het besluit van 13 oktober 2020 vervatte terugkeerbesluit ingetrokken.
Bij brief van 3 juni 2021 heeft verweerder de intrekking van het terugkeerbesluit herroepen.
Eiseres heeft tegen het besluit van 13 oktober 2020 beroep ingesteld, welk beroep uiteindelijk – na de tussenuitspraak van 15 april 2021 – gegrond is verklaard bij de (eind)uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 30 juni 2021, waarmee de rechtbank het besluit van 13 oktober 2020 heeft vernietigd en verweerder heeft opgedragen een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiseres te nemen binnen zes weken na de datum van de uitspraak (zaaknummer NL20.18274).
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder – opnieuw – de asielaanvraag van eiseres in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c van de Vw 2000 in verbinding met artikel 31 van de Vw 2000. Ook is daarbij bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat haar geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend. Het besluit geldt verder als een terugkeerbesluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL21.14669).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.14669, op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Nyembo (31190). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
Asielrelaas
1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres zegt [naam] te zijn, van Congolese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2005. Eiseres’ moeder is in 2012 overleden. Zij woonde nadien, vanaf 2016, bij Mama [naam] in Kinshasa. Zij werd echter mishandeld door haar. Eiseres is op 19 oktober 2019 met haar broertje vanuit Kinshasa naar Goma gegaan om bij haar vader te wonen. Op 20 december 2019 is haar vader vermoord. Eiseres weet niet door wie. Vervolgens is eiseres met haar broertje bij een vriend van haar vader gaan wonen, te weten Papa [naam] . Daar hebben zij gewoond van december 2019 tot en met februari 2020. Hij is echter ook vermoord door de moordenaars van eiseres’ vader – ergens in februari 2020. Hierna hebben zij van februari 2020 tot en met maart 2020 ingewoond bij een andere vriend van de vader van eiseres, Papa [naam] . Papa [naam] heeft hierna een en ander geregeld, de benodigde documenten en de vingerafdrukken daarvoor van eiseres, waardoor eiseres en haar broertje konden vertrekken uit Congo – dit omdat de moordenaars van de vader van eiseres haar en haar broer ook wilden vermoorden. Eiseres is samen met haar broertje naar Nederland gereisd en heeft vervolgens ook samen met hem asiel aangevraagd.
Eerste besluit op asielaanvraag eiseres
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres in eerste instantie bij besluit van 13 oktober 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c van de Vw 2000 in verbinding met artikel 31 van de Vw 2000. Het asielrelaas van eiseres heeft verweerder hierbij onderverdeeld in de relevante elementen (1) identiteit, nationaliteit en herkomst en (2) de moord op de vader en de moord op vriend van vader. Verweerder acht de door eiseres gestelde identiteit niet geloofwaardig. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat uit onderzoek in het Visuminformatiesysteem van de Europese Unie (EU-Vis) is gebleken dat eiseres op 31 oktober 2019 een aanvraag heeft ingediend voor een visum en op 4 november 2019 door de buitenlandse vertegenwoordiging van België in Congo in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 20 december 2019 tot en met 21 januari 2020. Volgens EU-Vis zijn het bij de visumaanvraag gebruikte paspoort en het visum op naam gesteld van [eiseres] , geboren op [geboortedag] 2003 te Kinshasa, van Congolese nationaliteit. Verweerder gaat van de juistheid van deze gegevens uit. Eiseres heeft de onjuistheid van deze (identiteits)gegevens of de registratie daarvan niet aannemelijk gemaakt en evenmin aannemelijk gemaakt dat zij [naam] is. Verder acht verweerder de verklaringen van eiseres over de moord op haar vader en Papa [naam] niet geloofwaardig. Evenmin wordt geloofwaardig geacht dat de gestelde moordenaars eiseres en haar broertje ook iets wilden aandoen. Verweerder acht wél geloofwaardig dat eiseres geboren is in Kinshasa en de Congolese nationaliteit heeft. Dit is echter onvoldoende om eiseres een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Eiseres wordt daarom niet aangemerkt als verdragsvluchteling en evenmin loopt zij bij terugkeer een reëel risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen, dan wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het besluit van 13 oktober 2020 geldt – ten slotte – als terugkeerbesluit.
Eerdere beroepsprocedure tegen het eerste besluit op asielaanvraag eiseres (NL20.187425)
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 oktober 2020 en heeft hangende het beroep een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (zaaknummers NL20.187425 en NL20.178425). De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, heeft deze zaken gevoegd behandeld met de zaken van eiseres’ broertje, [naam] (zaaknummers NL20.17826 en NL20.17827).
4. Hangende het beroep heeft verweerder het in het besluit van 13 oktober 2020 vervatte terugkeerbesluit herroepen, bij afzonderlijk besluit van 15 februari 2021.
5. De rechtbank heeft op 15 april 2021 tussenuitspraak gedaan in het eerste beroep van eiseres. Kort gezegd en voor zover hier van belang heeft de rechtbank hierbij enerzijds geoordeeld dat verweerder de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en dat eiseres in zoverre niet voor asielvergunningverlening in aanmerking komt, en anderzijds overwogen dat, omdat verweerder het terugkeerbesluit heeft ingetrokken maar de afwijzing van de asielaanvraag heeft gehandhaafd, er geen sprake meer is van een meeromvattende beslissing en eiseres in onzekerheid is komen te verkeren over haar verblijfsstatus. Dit is volgens de rechtbank in strijd met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 13 januari 2021 in de zaak TQ (hierna: het arrest TQ), ECLI:EU:C:2021:9. Door niet expliciet aan te geven welke consequenties de afwijzing van de asielaanvraag heeft voor eiseres en door de ambtshalve weigering van de reguliere verblijfsvergunning onverkort te handhaven ondanks (de redenen voor) intrekking van het terugkeerbesluit, is volgens de rechtbank sprake van een gebrek in het bestreden besluit zoals dat luidt na intrekking van het terugkeerbesluit. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder zal moeten bepalen dat eiseres ofwel onrechtmatig in Nederland verblijft na afwijzing van haar asielaanvraag waaruit de oplegging van een terugkeerplicht volgt, ofwel dat eiseres rechtmatig verblijf heeft na afwijzing van haar asielaanvraag. De rechtbank heeft verweerder gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen met toepassing van de zogeheten – en in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde – bestuurlijke lus. Hiervoor is verweerder een termijn van twee weken geboden om aan te geven of zij dit gebrek zal herstellen, en een termijn van zes weken om het gebrek te herstellen.
6. Verweerder heeft op 29 april 2021 de rechtbank aangegeven van de gelegenheid gebruik te maken het gebrek te herstellen. Verweerder heeft bij brief van 3 juni 2021 eiseres aangegeven dat de intrekking van het terugkeerbesluit abusievelijk tot stand is gekomen, nu eiseres meerderjarig is. De vraag of voor eiseres buiten Nederland adequate opvang aanwezig is, is volgens verweerder dan ook irrelevant. Verweerder herroept daarom de intrekking van het terugkeerbesluit bij deze brief. Eiseres heeft op 21 juni 2021 op de brief van verweerder gereageerd. Eiseres heeft op 21 juni 2021 eveneens nadere stukken ingediend, te weten een geboorteakte, geboortebewijzen en documenten van de rechtbank, ter verdere onderbouwing van de door haar gestelde identiteit.
7. De rechtbank heeft vervolgens op 30 juni 2021 einduitspraak gedaan in het eerste beroep van eiseres. Kort gezegd en voor zover hier van belang heeft de rechtbank hierin (a) enerzijds overwogen dat zij in haar tussenuitspraak reeds heeft geoordeeld over de inwilligbaarheid van de asielaanvraag van eiseres en dat de zonder nadere toelichting overgelegde en onvertaalde documenten haar niet tot een ander oordeel brengen omtrent de geloofwaardigheid van haar identiteit en (b) anderzijds dat verweerder het vastgestelde gebrek in de tussenuitspraak onvoldoende heeft hersteld. Daarbij is volgens de rechtbank van belang dat geen aandacht besteed aan de samenhang tussen de zaken van eiseres en haar minderjarige broertje, met wie zij samen uit Congo is vertrokken en Nederland is ingereisd. Het genomen terugkeerbesluit betekent volgens de rechtbank dat eiseres en haar broertje van elkaar worden gescheiden en dat haar broertje, voor wie niet is vastgesteld dat er adequate opvang is in Congo en die niet hoeft terug te keren, alleen achterblijft in Nederland. Verweerder heeft aan die consequentie geen enkele aandacht besteed in de bestreden besluitvorming. Dat betekent dat het bestreden besluit, ook zoals dat luidt na verweerders herstel van het geconstateerde gebrek, niet in stand kan blijven, omdat dit onvoldoende gemotiveerd is en omdat daarbij hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, niet is betrokken. Daarom heeft de rechtbank in de einduitspraak het beroep gegrond verklaard, (onder meer) het besluit van 13 oktober 2020 vernietigd, verweerder opgedragen om binnen zes weken na de datum van de einduitspraak een nieuw besluit te nemen, en een rechterlijke dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn is overschreden.
Nieuwe besluitvorming na vernietiging (bestreden besluit)
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c van de Vw 2000 in verbinding met artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder acht de door eiseres gestelde nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht onder verwijzing naar de tussen- en einduitspraak van de rechtbank de door eiseres gestelde identiteit – nog steeds – ongeloofwaardig, ook met de door eiseres nader overgelegde geboorteakte, geboortebewijzen en documenten van de rechtbank. Ondanks de omstandigheid dat de authenticiteit van de geboorteakte en de documenten van de rechtbank positief is beoordeeld, kan eiseres volgens verweerder niet worden gevolgd in dat nu aannemelijk is dat eiseres [naam] is geboren op [geboortedag] 2005 te Kinhasa in Congo. Uit het Algemeen Ambtsbericht Congo blijkt namelijk dat een paspoort als identificerend document wordt aangemerkt voor minderjarigen. Uit EU-vis blijkt dat eiseres met een paspoort uit Congo het visum heeft verkregen. Verweerder gaat daarom uit van de juistheid van de informatie in EU-vis, zoals ook de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen. Een paspoort en een visum worden, aldus verweerder, niet zomaar verstrekt en uit het Algemeen Ambtsbericht Congo blijkt dat er voorwaarden worden gesteld, zoals het afstaan van vingerafdrukken en het inbrengen van een nationaliteitsverklaring en een pasfoto. De geboorteaktes en geboortebewijzen worden niet aangemerkt als identificerende documenten. Bovendien bevatten de documenten geen foto’s, waardoor evenmin aannemelijk is dat de documenten daadwerkelijk van eiseres zijn. De moord op de vader en een vriend van de vader acht verweerder ongeloofwaardig, waarbij hij verwijst naar de tussen- en einduitspraak van de rechtbank. Eiseres wordt in verband met het voorgaande niet aangemerkt als verdragsvluchteling en evenmin loopt zij bij terugkeer een reëel risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De asielaanvraag wordt als kennelijk ongegrond afgedaan omdat eiseres misleidende informatie heeft verstrekt omtrent haar identiteit.
9. Verweerder ziet voorts geen aanleiding om eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Zij komt volgens verweerder allereerst niet in aanmerking voor een zogeheten buiten schuld-vergunning op grond van artikel 14, eerste lid, onder e van de Vw 2000, zoals is uitgewerkt in paragraaf B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), nu zij bij haar eerste asielaanvraag niet aan één van de voorwaarden voldeed, te weten een leeftijd jonger dan 15 jaar. Het arrest TQ maakt dit niet anders omdat deze gewezen is ná het besluit van 13 oktober 2020. Thans is eiseres meerderjarig en daarom komt zij sowieso niet meer in aanmerking voor het AMV-beleid. Verweerder gaat hierbij uit van de leeftijd ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Ook in samenhang bezien met de asielaanvraag van haar broertje komt eiseres niet in aanmerking voor het AMV-beleid en het onderzoek naar adequate opvang. Eveneens komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM, nu geen sprake is van bestendig rechtmatig verblijf met haar broer in Nederland. Eiseres wordt geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Ten slotte onthoudt verweerder eiseres een vertrektermijn en legt haar een terugkeerbesluit op met een terugkeerverplichting die ziet op Congo. Het arrest TQ acht verweerder niet van toepassing op eiseres nu zij reeds meerderjarig is. Dit betekent dat er geen onderzoek naar adequate opvang dient plaats te vinden. Daarom vindt verweerder het ook niet noodzakelijk om de uitspraak in de aanhangige TQ-zaken bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) af te wachten, die op 23 september 2021 op zitting stonden bij de Afdeling. Ook de omstandigheid dat haar broer mogelijk wel onder de reikwijdte van het arrest TQ valt brengt verweerder niet tot een andere conclusie. Verweerder heeft namelijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak van haar broertje, waardoor nu nog geen sprake is van een vergunningverlening aan haar broertje dan wel een onderzoek naar adequate opvang voor haar broertje. Daarbij acht verweerder het voor eiseres zelf van belang dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt gegeven over haar asielaanvraag. Ten slotte legt verweerder aan eiseres een inreisverbod op voor de duur van twee jaar.
Standpunt eiseres
10. Eiseres heeft – op de hierna te bespreken gronden – beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Beoordeling rechtbank
Motiveringsgebrek na zienswijze
11. Eiseres voert aan dat verweerder gebrekkig heeft gereageerd op haar zienswijze en stelt zich op het standpunt dat alle punten die tot nu toe in de procedure door eiseres naar voren zijn gebracht onvoldoende in het bestreden besluit door verweerder zijn betrokken. Aldus is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
12. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit gereageerd op de door eiseres in haar zienswijze opgeworpen punten. Het kan daarbij uiteraard zo zijn dat eiseres zich niet kan vinden in het ingenomen standpunt van verweerder; zij heeft echter niet geconcretiseerd op welk punt de reactie in het bestreden besluit
onvolledigis. Voorts acht de rechtbank geen aanleiding aanwezig voor het oordeel dat verweerder bij het hier bestreden besluit gehouden is integraal alles te (her)beoordelen, ook wat in de procedure tot de vernietiging van het besluit van 13 oktober 2020 naar voren is gebracht. Dat zou zich immers niet goed verhouden tot de kracht van gewijsde van de tussen- en einduitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van respectievelijk 15 april 2021 en 30 juni 2021. In die uitspraak zijn bepaalde geschilpunten tussen partijen immers onherroepelijk afgedaan, terwijl door geen van de partijen tegen de einduitspraak hoger beroep is ingesteld.
Geloofwaardigheidsbeoordeling identiteit
13. Eiseres stelt minderjarig te zijn en dit in voldoende mate te hebben aangetoond met documenten. Verweerder kan volgens eiseres niet verwijzen naar de eerdere tussenuitspraak, omdat daarin staat dat verweerder de door eiseres overgelegde stukken wél moet meenemen in zijn nieuwe besluit. Met de ingediende nadere stukken dient aldus een herbeoordeling plaats te vinden naar de gestelde identiteit. Verweerder heeft zijn samenwerkingsplicht volgens eiseres geschonden door geen nader onderzoek in te laten stellen naar de door eiseres overgelegde documenten in haar land van herkomst. Hierdoor heeft hij zijn besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
14. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat verweerder niet ten volle kan verwijzen naar de beoordeling van de rechtbank in de tussenuitspraak van 15 april 2021 ten aanzien van de geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde identiteit. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AI0801) volgt namelijk dat het niet instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, (pas) wanneer in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak
uitdrukkelijk en zonder voorbehoudzijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden uit moet gaan (de ‘Brummen’-leer). In dit geval heeft de rechtbank uitdrukkelijk een voorbehoud opgenomen ten aanzien van door eiseres ingediende gronden omtrent haar identiteit. De rechtbank heeft in de einduitspraak er immers op gewezen dat zij – kennelijk vanwege het tardief indienen en niet beschikken over vertalingen van de stukken – voorbij zal gaan aan de door eiseres op 21 juni 2021 ingediende stukken, maar dat deze stukken wél uitdrukkelijk door verweerder in de volgende besluitvorming meegenomen dienen te worden. Verweerder heeft de door eiseres ingediende stukken vervolgens ook in zijn in het bestreden besluit vervatte voornemen meegenomen.
15. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het toegestaan zich inhoudelijk uit te laten over de houdbaarheid van het (aangevulde) geloofwaardigheidsoordeel van verweerder ten aanzien van de identiteit gelet op de door eiseres nieuw ingebrachte stukken.
16. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder heeft mogen uitgaan van de geboortedatum van [geboortedag] 2003, zoals dat in EU-Vis is opgenomen naar aanleiding van de visumaanvraag die door of namens eiseres vanuit Congo is gedaan voor België. Eiseres heeft dit standpunt bestreden en gesteld dat zij geboren is op [geboortedag] 2005. Dit standpunt heeft zij onderbouwd met stukken, te weten een geboorteakte, geboortebewijzen en documenten van een rechtbank. Verweerder heeft deze documenten op echtheid laten onderzoek door Bureau Documenten. In het rapport van 17 augustus 2021 is (onder meer) opgenomen dat de echtheid van de geboorteakte en de documenten van de rechtbank positief beoordeeld zijn, maar kan er geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document en kan geen uitspraak worden gedaan over de juistheid van de inhoud van het document. Over de geboortebewijzen is vermeld dat bij gebrek aan referentiemateriaal geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van het document.
17. De positief beoordeelde geboorteakte en de documenten van de rechtbank brengen verweerder, aldus het in het bestreden besluit vervatte voornemen, echter niet tot een oordeel, kort gezegd omdat hij meer (bewijs)waarde toekent aan de registratie in EU-Vis, die (onder meer) is gebaseerd op het bij de visumaanvraag overgelegde paspoort van eiseres.
18. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661) volgt dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de informatie in EU-Vis en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat deze informatie in zijn geval onjuist is.
19. De rechtbank overweegt dat eiseres van aanvang af en consistent in haar (asiel)procedure heeft aangegeven dat zij met vervalste documenten naar Nederland is gereisd en zelf geen documenten in handen heeft gehad. Deze stelling is thans nader onderbouwd met de door haar overgelegde stukken, die deels authentiek zijn bevonden, en waaruit de door haar steeds gestelde geboortedatum van [geboortedag] 2005 opgemaakt kan worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige procedure onvoldoende dragend gemotiveerd waarom deze stukken terzijde kunnen worden geschoven. Het enkele feit dat de door eiseres overgelegde en – grotendeels – authentiek bevonden documenten niet te beschouwen zijn als identificerende documenten in de zin van C1/4.3 van de Vc 2000, nu deze geen pasfoto bezitten, maakt nog niet dat
allebewijskracht ten aanzien van deze stukken kan worden ontzegd. Voorts kan de omstandigheid, waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen, dat de datum van aanvraag van deze documenten juni 2021 is, op zichzelf ook niet leiden tot het terzijde leggen van de stukken. Eiseres dient om haar relaas te onderbouwen stukken te overleggen, wat de verklaring kan zijn voor de datum van de aanvraag en niet valt in te zien dat niet op elk willekeurig moment kan worden verzocht aan autoriteiten om uittreksels en/of “bewijs” van een geboortedatum. Eiseres verkeert voorts in bewijsnood om aan te tonen dat het destijds overgelegde paspoort vals is nu zij heeft verklaard, en dit wordt door verweerder niet uitdrukkelijk betwist, dat zij dit paspoort niet heeft en overigens ook nooit in haar bezit heeft gehad. Zij zal dus omdat ze het paspoort waarmee ze een visum heeft aangevraagd en heeft gereisd niet kan tonen op een andere wijze haar standpunten moeten onderbouwen en verricht daartoe ook inspanningen. Verweerder mag weliswaar van een ieder verwachten om identiteitsdocumenten zoals een paspoort bij zich te dragen, maar dient zich hierbij in de onderhavige procedure wel rekenschap te geven van de minderjarigheid van eiseres ten tijde van de reis indien hij in wezen dit wil tegenwerpen. In de onderhavige procedure heeft bovendien te gelden dat eiseres in het eerste gehoor door de hoormedewerker geconfronteerd is met de omstandigheid dat ten behoeve van twee andere personen op exact dezelfde data paspoorten zijn afgegeven en visa zijn aangevraagd. Aan eiseres wordt gevraagd of zij deze twee andere personen kent waarop eiseres heeft verklaard dat zij niet met hen heeft gereisd. De rechtbank overweegt dat dit een zekere onderbouwing is voor de stelling van eiseres dat een derde de documenten “heeft geregeld” omdat het minstgenomen toevallig is dat op dezelfde data paspoorten worden afgegeven en visa worden aangevraagd en verweerder zelf een link legt dat eiseres deze twee personen wellicht kent. Dit stemt bovendien ook overeen met de door verweerder zelf aangehaalde passages uit het Algemeen Ambtsbericht dat in Congo veel vervalste documenten in omloop zijn. Hoewel verweerder terecht gesteld heeft dat normaalgesproken bij de aanvraag van een visum een paspoort en foto moeten worden overgelegd van de houder van dat paspoort en daarbij tevens vingerafdrukken worden genomen, komen aan die aspecten, gegeven de door eiseres ingenomen stellingen dat bij de visumaanvraag valse documenten zijn overgelegd, in het hier voorliggende geval niet zoveel gewicht toe dat de documenten van eiseres ter zijde kunnen worden gelegd. Aan eiseres is tegengeworpen dat op de door haar overgelegde stukken geen pasfoto staat. In het door twee buitengewoon opsporingsambtenaren van politie op ambtsbelofte opgemaakte proces verbaal van verhoor van 8 maart 2020 is het navolgende hierover opgemerkt:
(…)
M: Volgens ons verbalisanten zou het best zo kunnen zijn dat er voor betrokkene onder andere naamsgegevens een visum is aangevraagd, dit omdat er ook geen foto bekend is in het euvis systeem van betrokkene. Ook werd betrokkene erg emotioneel toen haar verteld werd dat aan haar vingerafdrukken andere personalia staan gekoppeld dan die zij op gaf.
(…)
Ten slotte wijst de rechtbank erop dat verweerder op basis van de uitgevoerde schouw tijdens het aanmeldgehoor de conclusie heeft getrokken dat eiseres ‘evident minderjarig is’ wat ook een onderbouwing is voor de geboortedatum die eiseres consistent naar voren heeft gebracht.
20. Met de door eiseres nader overgelegde stukken heeft zij, mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel over de juistheid van de registratie in EU-Vis naar voren gebracht. De rechtbank volgt eiseres, in het verlengde van het voorgaande, eveneens in haar standpunt dat verweerder nader invulling had moeten geven aan zijn samenwerkingsplicht. Verweerder had bijvoorbeeld bij aanvang van de procedure reeds kunnen uitleggen dat de uiteindelijk in beroep door eiseres overgelegde stukken niet kwalificeren als identiteitsdocumenten en daarom de EU-vis-treffer niet kunnen weerleggen, maar uitdrukkelijk kunnen wijzen op de mogelijkheid dat eiseres met haar geboorteakte bij de Congolese ambassade wel een nieuw paspoort aan kan vragen en een paspoort wel als identiteitsdocument wordt aangemerkt. In het onderhavige geval heeft het overnemen van de leeftijd die uit EU-Vis blijkt grote gevolgen voor eiseres en voor haar broertje. Eiseres heeft bij aanvang van de zitting op de vraag van de rechtbank hoe het met haar gaat uitgelegd dat ze het moeilijk vindt dat haar broertje gedurende deze procedure gescheiden van haar in een gezin wordt opgevangen en zij, omdat ze vanwege EU-Vis als meerderjarige wordt beschouwd, in een AZC wordt opgevangen. Omdat ze niet genoeg geld heeft kan ze niet zo vaak als ze zou willen met de bus naar de woonplaats van haar broertje gaan om hem te bezoeken. Ze heeft daaraan toegevoegd dat ze het wel fijn vindt voor haar broertje dat hij in een gezin is geplaatst omdat hij zich niet zou kunnen redden in het AZC. De rechtbank wijst er op dat het dus zeer belangrijk is dat verweerder zo zorgvuldig mogelijk onderzoekt of in een concreet geval zonder meer de registratie uit EU-vis kan worden overgenomen als aan de orde is of een vreemdeling (net) minderjarig of (net) meerderjarig is. De rechtbank overweegt voorts dat het zeer bevreemdt dat als inzet van de procedure ook de vraag is wat de geboortedatum van eiseres is, er niet gedurende de gehele procedure “voor de zekerheid” aan eiseres alle waarborgen worden toegekend die hebben te gelden voor minderjarigen. Zeker nu eiseres samen met haar broertje en zonder haar ouders of andere volwassenen asiel heeft aangevraagd, acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat zij op verschillende locaties worden opgevangen. De rechtbank geeft verweerder mee alsnog en zo spoedig mogelijk na deze uitspraak te bewerkstelligen dat eiseres en haar broertje gezamenlijk worden opgevangen op een wijze die adequaat is voor minderjarigen. Verweerder heeft ter zitting uit eigen beweging eiseres gewezen op de mogelijkheid om alsnog haar identiteit aannemelijk te kunnen maken en heeft dus ter zitting wel gedegen invulling gegeven aan de plicht om samen te werken en om zo te onderzoeken of eiseres haar stellingen nader kan onderbouwen en om zo te onderzoeken of aan eiseres internationale bescherming moet worden verleend.
21. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder gelet op de concrete omstandigheden in deze procedure niet zonder meer mag uitgaan van de registratie in EU-vis slaagt en het bestreden besluit zal reeds hierom worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder opnieuw dient te motiveren waarbij nader onderzoek nodig is, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om met betrekking een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
22. Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op – zoals met partijen op zitting uitgebreid is besproken – dat eiseres thans met de authentieke geboorteakte bij de Congolese ambassade een (nieuw) paspoort kan aanvragen. Eiseres heeft aangegeven dit te zullen gaan doen en al eerder op verzoek van DT&V een gesprek te hebben gevoerd op de ambassade en dus weet hoe ze contact met de ambassade moet opnemen. Vanzelfsprekend dient verweerder de eventuele afgifte van een paspoort daarna te betrekken bij zijn nieuw te nemen besluit. De rechtbank overweegt ten slotte dat verweerder tijdens de zitting is nagegaan is dat de hier bedoelde documenten nog bij verweerder liggen vanwege het door Bureau Documenten verrichte onderzoek. Om eiseres spoedig gelegenheid te bieden een nieuw paspoort aan te vragen dient verweerder deze documenten terug te geven en hiertoe zal de gemachtigde van eiseres, zoals afgesproken ter zitting, contact met verweerder opnemen. De rechtbank heeft eiseres er hierbij op gewezen dat indien zij contact opneemt met de ambassade om een aanvraag voor een paspoort in te dienen, dit een andersoortige afspraak zal zijn dan het gesprek dat zij op verzoek van DT&V heeft gevoerd. Thans is uitzetting naar Congo, zoals door de rechtbank aan eiseres is uitgelegd, niet aan de orde.
23. Ter verdere afdoening van het geschil zal de rechtbank in het hiernavolgende de tussen partijen verder levende geschilpunten zoveel mogelijk beoordelen.
Kennelijke ongegrondheid
24. De rechtbank stelt vast dat verweerder kennelijke ongegrondheid van toepassing acht, en wel vanwege de door eiseres gegeven onjuiste informatie over haar identiteit. Daargelaten de vraag of dit gelijk kan worden gesteld aan de in artikel 30b, eerste lid, onder c van de Vw 2000 bedoelde ‘misleiding’, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, dit standpunt een voldoende feitelijke grondslag mist.
Toepasselijkheid arrest TQ: niet verlenen ‘buitenschuld’-vergunning, opleggen terugkeerbesluit en inreisverbod
25. Eiseres meent dat, omdat zij minderjarig is, het arrest TQ op haar van toepassing is. Ook uitgaande van de geboortedatum die verweerder hanteert vindt eiseres dat verweerder ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat niet beoordeeld hoeft te worden of zij recht heeft gehad op een verblijfsvergunning tot aan haar 18e verjaardag. Daarna had verweerder moeten beoordelen of eiseres in aanmerking kwam voor voortgezet verblijf. Door te wachten met het opleggen van een terugkeerbesluit totdat eiseres de door verweerder gestelde leeftijd van 18 jaar heeft bereikt heeft verweerder eiseres in onzekerheid laten verkeren. Hierdoor is gehandeld in strijd met het arrest TQ. Voorts wordt gehandeld in strijd met artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, nu dit artikellid het intrekken van het terugkeerbesluit duidelijk koppelt aan het verlenen van een verblijfsrecht. Intrekking van het terugkeerbesluit leidt volgens eiseres tot de conclusie dat er blijkbaar geen adequate opvang beschikbaar is. Verweerder had de uitspraak van de Afdeling in de aanhangige TQ-zaken af moeten wachten. Eiseres voert verder aan dat verweerder artikel 8 van het EVRM schendt door haar zaak niet in samenhang met de zaak van haar broertje te beoordelen en te behandelen. Er is sprake van een afhankelijkheid en een bijzondere relatie tussen beide kinderen. Verweerder had aanleiding moeten zien om de besluitvorming aan te houden dan wel om eiseres op gelijke wijze als haar broertje tijdelijk verblijf toe te kennen. Het verblijf van haar broertje is een bijzondere individuele omstandigheid waarmee rekening gehouden had moeten worden bij het onthouden van een vertrektermijn, het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Verweerder handelt in verband met het voorgaande in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel – en het besluit is eveneens strijdig met bepalingen uit diverse (mensen- en kinderrechten)verdragen.
26. De rechtbank overweegt allereerst dat de behandeling van het beroep en het doen van uitspraak op dit beroep niet zal worden aangehouden totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de zaken die op zitting op 23 september 2021 zijn behandeld, waaronder de einduitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, na het arrest TQ aan de orde is geweest (uitspraak van 15 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2376). Daargelaten dat onduidelijk is wanneer de Afdeling uitspraak zal doen, is de rechtbank gehouden om zelf tot een analyse en beoordeling van de rechtsvragen en feiten en omstandigheden in elke concrete procedure te komen. Voor zover eiseres heeft verzocht de uitspraken van de Afdeling af te wachten zal de rechtbank dit verzoek dan ook afwijzen. Aanhouden enkel om af te wachten hoe de Afdeling het arrest TQ duidt zou afbreuk doen aan de eigen verantwoordelijkheid die de rechtbank heeft om het beroep te behandelen en uitspraak te doen.
27. Het Hof heeft in TQ (TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9) onder meer heeft overwogen dat een lidstaat wanneer hij voornemens is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, in alle fasen van de procedure rekening moet houden met het belang van het kind (punt 44). Het feit dat de lidstaat een terugkeerbesluit uitvaardigt zonder zich er vooraf van te hebben overtuigd dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang is in het land van terugkeer, heeft tot gevolg dat aan die minderjarige weliswaar een terugkeerbesluit is opgelegd, maar dat hij overeenkomstig artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/115 niet kan worden verwijderd wanneer er in het land van terugkeer geen adequate opvang beschikbaar is (punt 52). De betrokken niet-begeleide minderjarige zou dus door een terugkeerbesluit in die situatie in grote onzekerheid komen te verkeren met betrekking tot zijn wettelijke status en zijn toekomst, onder meer wat betreft zijn opleiding, zijn band met een pleeggezin of de mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven (punt 53). Een dergelijk situatie is volgens het Hof onverenigbaar met het vereiste overeenkomstig artikel 5, onder a), van richtlijn 2008/115 en artikel 24, lid 2, van het Handvest om het belang van het kind in alle fasen van de procedure te beschermen (punt 54). Uit het voorgaande volgt dat een lidstaat, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, concreet moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Als die opvang niet aanwezig is, kan tegen die minderjarige geen terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn worden uitgevaardigd (punt 55 en 56). Het Hof heeft ook overwogen dat verweerder bij dat onderzoek geen louter op leeftijd gebaseerd onderscheid mag maken tussen niet-begeleide minderjarigen (punt 68).
28. De rechtbank overweegt dat het onnavolgbaar is dat verweerder zich op het standpunt stelt dat TQ niet van toepassing is op de situatie van eiseres, nu dit arrest – zoals verweerder in zijn voornemen heeft opgemerkt – gewezen is ná het besluit van 13 oktober 2020. Daargelaten dat voornoemd besluit inmiddels is vernietigd, geeft het Hof uitleg aan reeds van voor de datum van het besluit bestaand Unierecht. Het arrest van het Hof “geldt” dus voor al die procedures die zijn aangevangen op het moment dat de Terugkeerrichtlijn van toepassing was.
29. Verweerder moet op grond van TQ, indien hij beslist op een asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling en hij zich op het standpunt stelt dat deze minderjarige geen bescherming behoeft, ófwel grondig onderzoek doen naar de situatie van de minderjarige en naar adequate opvang en kunnen beslissen dat deze opvang beschikbaar en toegankelijk voor deze minderjarige is na terugkeer, ófwel een verblijfsrecht op reguliere gronden met als ingangsdatum de datum van de asielaanvraag toekennen. Ten tijde van het nemen van het besluit had verweerder niet onderzocht of voor eiseres adequate opvang na terugkeer beschikbaar en toegankelijk was. Verweerder had dus geen terugkeerbesluit mogen opleggen. Indien verweerder geen terugkeerbesluit oplegt vindt er geen vaststelling van onrechtmatig verblijf plaats. Als bij het beslissen op de asielaanvraag geen vaststelling van onrechtmatig verblijf plaatsvindt, is er dus sprake van rechtmatig verblijf. Als er sprake is van rechtmatig verblijf dient dit te worden erkend en geformaliseerd door het toekennen van een verblijfsrecht vanaf de datum van de asielaanvraag. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de rechtbank, deze zittingsplaats van uitspraak van 15 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1103), 15 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2376) en 22 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:8430). De rechtbank wijst er hierbij op dat ook indien verweerder voor het aannemen van een geboortedatum wel van EU-Vis had mogen uitgaan, eiseres ten tijde van haar asielaanvraag minderjarig was.
30. Ook in het geval verweerder bij zijn nieuw te nemen besluit nog immer uit blijft gaan van de geboortedatum [geboortedag] 2003 – waardoor eiseres thans meerderjarig zou zijn – kan verweerder zich niet op het standpunt stellen dat eiseres geen rechten meer kan ontlenen aan TQ gelet op haar inmiddels ingetreden meerderjarigheid. De rechtbank leidt, (analoog) aan de rechtspraak van het Hof (zie onder meer het arrest van 12 april 2018, ECLI:EU:2018:248 in de zaak A. en S. tegen Nederland) over de Gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86 EU), af dat het Hof van oordeel is dat voor het aanmerken door de beslisautoriteit van de (asiel)verzoeker als (al dan niet) minderjarig, bepalend is de leeftijd waarop het (asiel)verzoek werd ingediend. Anders gezegd: de peildatum voor de beoordeling van minderjarigheid is de datum van de asielaanvraag. Dit acht de rechtbank ook voor de hand liggend, nu het niet zo kan zijn dat de vreemdeling, die minderjarig is ten tijde van haar asielaanvraag en daardoor aanspraak maakt op tal van extra waarborgen en grondrechten, aan die minderjarigheid geen rechten meer kan ontlenen door de enkele omstandigheid dat de beslisautoriteit pas in een (veel) later stadium – en op een moment waarop de meerderjarigheid inmiddels is ingetreden – op die asielaanvraag heeft beslist. Ook in het geval verweerder uit zou blijven gaan van de geboortedatum van [geboortedag] 2003 was eiseres ten tijde van haar asielaanvraag aldus minderjarig. Het is wel van belang dat verweerder uitgaat van de juiste geboortedatum van eiseres bij het toekennen van een verblijfsrecht.
Conclusie
31. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb alsmede strijdigheid met Unierecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuwe besluit op de asielaanvraag van eiseres moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal ondanks het aanzienlijke tijdsverloop sinds het indienen van de asielaanvraag geen termijn stellen om een nieuw besluit te nemen om zodoende verweerder in de gelegenheid te stellen het mogelijk door eiseres te verkrijgen paspoort bij de beoordeling te betrekken.
32. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 1 december 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.