In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Eritrese minderjarige, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 12 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 31 oktober 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 24 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de door eiser ingebrachte documenten ten onrechte niet of onvoldoende integraal heeft betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn Eritrese nationaliteit en geboortedatum onderbouwen, maar de staatssecretaris heeft deze documenten niet als indicatief aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris alle documenten in onderlinge samenhang moet beoordelen, ongeacht hun aard of status. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een integrale beoordeling van de asielaanvraag moet plaatsvinden. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1750,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en integrale beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin de identiteit en herkomst van de aanvrager moeilijk te verifiëren zijn.