ECLI:NL:RBDHA:2024:1239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.37256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Eritrese minderjarige

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Eritrese minderjarige, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 12 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 31 oktober 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 24 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de door eiser ingebrachte documenten ten onrechte niet of onvoldoende integraal heeft betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn Eritrese nationaliteit en geboortedatum onderbouwen, maar de staatssecretaris heeft deze documenten niet als indicatief aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris alle documenten in onderlinge samenhang moet beoordelen, ongeacht hun aard of status. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een integrale beoordeling van de asielaanvraag moet plaatsvinden. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1750,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en integrale beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin de identiteit en herkomst van de aanvrager moeilijk te verifiëren zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum in 2007]. Hij heeft op 12 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij is geboren en getogen in Soedan, maar dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Zijn ouders zijn vanuit Eritrea op illegale wijze naar Soedan gevlucht. Toen er een conflict ontstond tussen twee stammen in zijn woonplaats in Soedan, is hij naar Libië vertrokken om naar Europa te reizen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
De staatssecretaris heeft zich hierover op standpunt gesteld dat het relevante element 1 niet geloofwaardig is. De staatssecretaris heeft daarom geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is.
Moest de staatssecretaris de documenten als indicatieve documenten meewegen?
6. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van de staatssecretaris dat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn en voert daartoe allereerst aan dat de door hem overgelegde documenten hadden moeten worden meegewogen bij de besluitvorming. Eiser stelt dat hij al het mogelijke heeft gedaan om aan de op hem rustende bewijslast te voldoen. Eiser heeft fotokopieën van zijn vaccinatieboekje en de identiteitskaarten van zijn ouders overgelegd, waaruit zijn Eritrese nationaliteit en geboortedatum van [geboortedatum in 2007] blijken. Verder heeft hij een verklaring van de Eritrese Jeberti Vereniging overgelegd, waarin is gesteld dat eiser tot de bevolkingsgroep van de Eritrese Jeberti behoort. Omdat eisers ouders in Soedan nooit zijn geregistreerd als vluchteling en daar illegaal verbleven, was het voor hen onmogelijk om aan andere documenten te komen. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst eiser naar het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van mei 2022, waarin staat vermeld dat het voor Eritreeërs in het buitenland over het algemeen moeilijk is om documenten aan te vragen. Eiser merkt nog op dat hij geen (valse) geboorteakte heeft overgelegd, zoals de staatssecretaris ten onrechte in het bestreden besluit heeft gesteld. De door eiser overgelegde documenten moeten volgens hem als indicatieve documenten worden aangemerkt en bij de besluitvorming worden betrokken. Hierbij wijst eiser op de brief van 23 november 2017 van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, waarin volgens hem is bepaald dat in Eritrese zaken indicatieve documenten voortaan eerder worden betrokken bij de besluitvorming en niet pas in het geval van bewijsnood. Verder blijkt volgens eiser uit de Werkinstructie 2014/10 en de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2022 [1] dat de staatssecretaris ook documenten bij de besluitvorming moet betrekken waarvan de authenticiteit niet vaststaat en dat er een integrale beoordeling moet worden gemaakt van alle beschikbare verklaringen en documenten. Eiser stelt daarnaast dat uit de brief van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat hij in Italië geregistreerd staat met zowel de geboortedatum [geboortedatum in 2001] als met de datum [geboortedatum in 2007]. Gezien de onzorgvuldige registratie in Italië en de door hem overgelegde stukken in combinatie met zijn verklaringen, stelt eiser dat hij moet worden beschouwd als Eritrese minderjarige. Uit voornoemde Afdelingsuitspraak blijkt verder dat identiteitskaarten pas vanaf achttien jaar in Eritrea verplicht zijn en dat het ontbreken van een geboorteakte niet zonder meer aan Eritrese vreemdelingen mag worden tegengeworpen. De staatssecretaris kan zich daarom volgens eiser niet op het standpunt blijven stellen dat eiser zich in Italië heeft opgegeven als meerderjarige en dat hij daarom vanuit het buitenland identificerende documenten kan aanvragen in Eritrea. Bovendien vreest eiser voor de autoriteiten van Eritrea vanwege zijn etniciteit en de militaire dienstplicht.
6.1.
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de documenten een kopie zijn van de originele documenten en daarom niet op echtheid kunnen worden gecontroleerd. Daarnaast is volgens de staatssecretaris niet gebleken dat de ID-kaarten daadwerkelijk van eisers ouders zijn en het door hem overgelegde vaccinatieboekje is geen identificerend document. Verder is de verklaring van de Jeberti Vereniging geen objectief verifieerbaar document en daarom gaat de staatssecretaris niet uit van de juistheid daarvan. Gelet hierop worden de overgelegde documenten niet als indicatieve documenten meegenomen in de besluitvorming. Ter zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat er inderdaad geen valse geboorteakte is overgelegd en dat dit ten onrechte in het bestreden besluit is opgenomen, dit wordt eiser dan ook niet (meer) tegengeworpen. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift ook aangegeven dat de overwegingen in het besluit, die zien op de tegenwerping dat eiser zich voor identificerende documenten dient te wenden tot de autoriteiten van Eritrea, vervallen. Dit brengt volgens de staatssecretaris echter niet mee dat aannemelijk is dat eiser de Eritrese nationaliteit heeft. Eiser heeft immers geen identificerende documenten overgelegd en de door hem overgelegde documenten bevestigen op generlei wijze de gestelde Eritrese nationaliteit. Evenmin heeft eiser met zijn verklaringen de gestelde Eritrese nationaliteit aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris heeft verder vastgesteld dat uit het onderzoek in Italië is gebleken dat eiser daar heeft opgegeven meerderjarig te zijn, daar gaat de staatssecretaris dan ook van uit.
6.2.
Het beroep van eiser slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de door eiser ingebrachte documenten ten onrechte niet, althans onvoldoende integraal, bij de beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft terecht een beroep gedaan op de, naar het oordeel van de rechtbank op deze zaak analoog toepasselijke, Afdelingsuitspraak van 26 januari 2022 [2] over het aannemelijk maken van de identiteit en herkomst in Eritrese nareiszaken. Daaruit blijkt dat de staatssecretaris alle documenten – ongeacht hun aard of status – in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling moet betrekken, ongeacht of er bewijsnood bestaat. Wel mag de staatssecretaris gemotiveerd aan de overgelegde documenten een verschillende bewijswaarde toekennen en belang hechten aan de verklaringen die een vreemdeling voor het ontbreken van documenten heeft gegeven. De rechtbank wijst daarnaast op het beleid van de staatssecretaris, waaruit blijkt dat bij een asielaanvraag een integrale beoordeling moet worden gemaakt van alle beschikbare verklaringen en documenten. [3] De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit geen blijk gegeven van een dergelijke integrale weging ten aanzien van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. De enkele stelling van de staatssecretaris dat de documenten niet op echtheid dan wel juistheid kunnen worden gecontroleerd en niet als identificerend kunnen worden aangemerkt acht de rechtbank in dit verband een onvoldoende motivering. Dit geldt te meer nu is gebleken dat eiser geen valse geboorteakte heeft overgelegd en de staatssecretaris ook niet meer van eiser verwacht dat hij zich wendt tot de Eritrese autoriteiten voor identificerende documenten, zodat deze overwegingen ten onrechte in het besluit zijn opgenomen. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte de door eiser overgelegde documenten niet in de beoordeling meegenomen en enkel op basis van eisers verklaringen geconcludeerd dat hij zijn Eritrese nationaliteit en minderjarigheid niet heeft aangetoond. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd is en in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. De staatssecretaris zal opnieuw een besluit moeten nemen en een integrale beoordeling moeten maken met inachtneming van de overgelegde documenten en verklaringen van eiser. Deze beoordeling van eisers identiteit, nationaliteit en herkomst omvat zowel de aannemelijkheid van eisers Eritrese nationaliteit als ook de vraag of nog steeds van zijn meerderjarigheid kan worden uitgegaan. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
8.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf op de aanvraag te beslissen, aangezien de staatssecretaris een nieuwe integrale beoordeling moet maken. De staatssecretaris zal binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
8.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatsecretaris op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Werkinstructie 2014/10