ECLI:NL:RBDHA:2024:655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek Ziektewet-uitkering; afwijzing door Uwv; geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiseres, die haar Ziektewet-uitkering (ZW) betwistte. Eiseres had eerder, op 7 juli 2014, een uitkering beëindigd gekregen door het Uwv, omdat zij niet was verschenen op afspraken. Eiseres verzocht om herziening van dit besluit, maar het Uwv weigerde dit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank heeft de procesgang en de eerdere besluiten van het Uwv in overweging genomen. Eiseres voerde aan dat het Uwv ten onrechte had besloten om haar uitkering te beëindigen en dat er nieuwe feiten waren die dit zouden onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiseres aangevoerde gronden niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt en dat het besluit van 7 juli 2014 in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht het herzieningsverzoek had afgewezen, omdat de enkele mogelijkheid dat het eerdere besluit onjuist was, niet voldoende was om te concluderen dat het evident onredelijk was om het niet te herzien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolf).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) per 9 juni 2014 beëindigd, omdat het recht op uitkering vanwege het niet verschijnen op afspraken met een medewerker van het Uwv op 15 mei 2014 en 27 mei 2014 niet kan worden vastgesteld. Eiseres heeft een verzoek ingediend om terug te komen van dit besluit.
Bij besluit van 30 juni 2022 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv besloten om niet terug te komen van het besluit van 7 juli 2014.
Bij besluit van 22 augustus 2022 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv de verzoeken van eiseres op grond van de Regeling inzage- en correctierecht UWV 2018 afgewezen.
Bij beslissing op bezwaar van 8 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 6 december 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 14 januari 2023 nadere gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Eiseres is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Bij brief van 28 september 2023 heeft het Uwv de rechtbank een afschrift gestuurd van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1784 op het hoger beroep van eiseres tegen de uitspraak van deze rechtbank van 27 augustus 2020 in de zaak SGR 20/3440.
Bij brief van 3 oktober 2023 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over de betekenis van voormelde uitspraak van de CRvB voor de onderhavige beroepsprocedure. De daartoe aan eiseres gestelde reactietermijn is ongebruikt verstreken.
Bij brief van 2 november 2023 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat de termijn waarbinnen partijen dat kenbaar hadden kunnen maken ongebruikt is verstreken, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 28 december 2023 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft zich op 1 februari 2013 ziek gemeld. Het Uwv heeft eiseres in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de ZW.
1.2.
Besluit van 7 juli 2014
Bij brief van 7 mei 2014 is eiseres uitgenodigd voor een gesprek met arbeidsdeskundige [naam] op 15 mei 2014. Eiseres is op dit spreekuur, zonder zich af te melden, niet verschenen. Daarop is eiseres bij aangetekend verzonden brief van 16 mei 2014 uitgenodigd voor een gesprek met de arbeidsdeskundige op 27 mei 2014. Het Uwv heeft daaraan toegevoegd dat de uitkering voorlopig zal worden gestopt als eiseres geen gevolg geeft aan deze oproep. Eiseres is, zonder zich af te melden, ook op dit spreekuur niet verschenen. Daarop heeft het Uwv het hiervoor vermelde besluit van 7 juli 2014 genomen.
1.3.
Primaire besluit 1 (herzieningsverzoek)
Bij brief van 11 april 2022 heeft eiseres het Uwv verzocht het recht op ziekengeld alsnog vast te stellen en het besluit van 7 juli 2014 te herzien. Bij het primaire besluit 1 heeft het Uwv dit verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
1.4.
Primaire besluit 2 (correctieverzoeken)
Eiseres heeft bij brieven van 4 juli 2022, 26 juli 2022 en 28 juli 2022 bij het Uwv verzoeken ingediend onder verwijzing naar artikel 2 van de Regeling inzage- en correctierecht UWV 2018. Bij het primaire besluit 2 heeft het Uwv die verzoeken afgewezen omdat de correcties die eiseres beoogt verder gaan dan de correcties waartoe de Regeling inzage- en correctierecht UWV 2018 strekt.
Standpunten
2. Eiseres stelt dat het Uwv alsnog het opgeschorte ziekengeld moet betalen omdat beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 45j van de ZW niet kan leiden tot een definitieve weigering van een ZW-uitkering. Het Uwv miskent volgens eiseres het verschil tussen een verzoek op grond van artikel 4:6 van de Awb en artikel 45j van de ZW. Ook kan de ZW-uitkering niet worden beëindigd op grond van artikel 30a, lid 1, sub c, van de ZW. In dit verband verwijst eiseres naar de uitspraak van de CRvB van 30 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1060. Voorts stelt eiseres dat de ZW-uitkering niet kon worden beëindigd op grond van artikel 45, eerste lid, sub c, van de ZW. Volgens eiseres is het een novum dat zij op 4 juli 2022 erachter is gekomen dat haar in het besluit van 7 juli 2014 ten onrechte is verweten dat zij niet op het spreekuur van een verzekeringsarts is verschenen; zij was uitgenodigd voor een gesprek met een arbeidsdeskundige. Volgens eiseres is het onjuist dat artikel 45 van de ZW een mogelijkheid biedt om een ZW-uitkering te beëindigen bij het niet verschijnen op het spreekuur van een arbeidsdeskundige. Aanvullend voert eiseres aan dat het besluit van 7 juli 2014 evident onredelijk is. Een wettelijke grondslag ontbreekt volgens haar. Zij stelt dat de excessieve maatregel van gehele en niet-tijdelijke weigering van ziekengeld uitsluitend kan worden opgelegd bij overtreding van een verplichting van de 4e categorie, terwijl een no-show een overtreding van een verplichting van de 2e categorie is. Op grond van artikel 45, eerste lid, onder c, van de ZW in samenhang met artikel 2, lid 1 sub b juncto artikel 4 aanhef en sub a van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en artikel 2 aanhef en sub b van de Beleidsregel maatregelen UWV kan bij no-show in beginsel slechts een maatregel van 10 procent van het uitkeringsbedrag gedurende twee maanden worden opgelegd, aldus eiseres.
3. Het Uwv handhaaft zijn standpunt dat het besluit van 7 juli 2014 in rechte vaststaat en dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is. Dat eiseres is uitgenodigd voor een gesprek met de arbeidsdeskundige is geen novum; in het besluit van 7 juli 2014 wordt immers alleen gesproken over het spreekuur van ‘onze medewerker’.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat eiseres in beroep geen gronden heeft aangevoerd die zijn toegespitst op de handhaving van het primaire besluit 2 bij het bestreden besluit. De rechtbank moet in deze procedure dus alleen een oordeel geven over de vraag of het Uwv terecht heeft afgezien van de verzochte herziening van het besluit van 7 juli 2014.
4.1.
Het besluit van 7 juli 2014 staat in rechte vast. Eiseres heeft het Uwv verzocht om hiervan terug te komen. Het Uwv heeft op dit verzoek beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen van het eerdere besluit. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [1]
4.2.
Volgens eiseres is de omstandigheid dat zij is uitgenodigd voor een gesprek met de arbeidsdeskundige in plaats van een verzekeringsarts, een novum. Verder noemt zij diverse wettelijke bepalingen waarop het besluit van 7 juli 2014 volgens haar niet kan worden gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat dit geen nova zijn. Bij brieven van 7 mei 2014 en 16 mei 2014 heeft het Uwv eiseres tot tweemaal toe opgeroepen voor een gesprek met een arbeidsdeskundige. Het besluit van 7 juli 2014 verwijst naar deze oproepbrieven. Uit het besluit van 7 juli 2014 blijkt dat eiseres is tegengeworpen dat zij niet verschenen is op afspraken met ‘onze medewerker’. In samenhang met de oproepbrieven waarnaar wordt verwezen is onmiskenbaar dat met ‘onze medewerker’ de arbeidsdeskundige wordt bedoeld, niet de verzekeringsarts.
4.3.
Het betoog van eiseres dat het besluit van 7 juli 2014 op een onjuiste rechtsgrondslag berust dan wel dat bij het niet op komen dagen op een afspraak bij de arbeidsdeskundige een andere maatregel had moeten volgen dan het beëindigen van de ZW-uitkering, kan evenmin als nieuw feit of gewijzigde omstandigheid worden beschouwd. Het had immers op de weg van eiseres gelegen om tijdig bezwaar te maken tegen dat besluit. Een herzieningsverzoek is ook niet bedoeld om de discussie over het eerdere besluit over te doen. [2] Het Uwv mocht het herzieningsverzoek van eiseres dan ook afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.4.
Tot slot maakt wat eiseres over het besluit van 7 juli 2014 heeft aangevoerd op zich niet dat dat besluit evident onredelijk is. Voor de beoordeling van de door eiseres aangevoerde gronden is namelijk nader onderzoek nodig en de beoordeling is vatbaar voor discussie. De eventuele onjuistheid is dus niet onmiskenbaar. De enkele mogelijkheid dat het besluit van 7 juli 2014 inhoudelijk onjuist is, maakt nog niet dat het evident onredelijk is dat dit besluit niet wordt herzien. [3] De beroepsgrond dat het besluit evident onredelijk is, slaagt daarom niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de hiervoor vermelde uitspraak van de CRvB van 20 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1784.
2.Zie rov. 5.3. van de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:227.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 10 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2392.