ECLI:NL:RBDHA:2024:6323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/13056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van opvang voor asielzoeker op basis van humanitaire gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de schriftelijke aanzegging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Eiseres, van Armeense nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de mededeling dat haar opvang op 17 november 2023 zou worden beëindigd. De rechtbank behandelt de vraag of zij bevoegd is om het beroep te beoordelen, waarbij verweerder stelt dat de beëindiging van de opvang geen appellabele handeling is, maar een gevolg van reeds ingetreden rechtsgevolgen. De rechtbank oordeelt echter dat er sprake is van een herbeoordeling, omdat de opvang op humanitaire gronden met een maand is verlengd. Hierdoor is de rechtbank bevoegd om het beroep inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet onder de categorieën valt die recht hebben op opvang volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers. Eiseres heeft geweigerd om onderdak te aanvaarden op een locatie waar medische zorg beschikbaar was en verblijft nu bij haar zoon, waar zij ook recht heeft op medische zorg. De rechtbank oordeelt dat er geen acute medische noodsituatie is aangetoond die zou vereisen dat het COA verplicht is om opvang te bieden. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat de beëindiging van de opvang in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/13056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Armeense nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de schriftelijke aanzegging van verweerder van 17 oktober 2023 dat haar opvang op 17 november 2023 wordt beëindigd.
1.1.
Op 7 november 2023 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op 21 december 2023 een verweerschrift ingediend. Op 22 februari 2024 is een aanvullend verweerschrift uitgebracht.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.4.
Na de zitting is gebleken dat de gemachtigde van eiseres bij brief van 26 februari 2024 heeft gereageerd op de verweerschriften. Gelet hierop heeft de rechtbank besloten om het onderzoek te heropenen en verweerder in de gelegenheid te stellen om op de inhoud van voornoemde brief te reageren. Bij e-mailbericht van 11 maart 2024 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.5.
De rechtbank heeft partijen op 21 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om binnen een week aan te geven of zij nog een nadere zitting wensen. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven mondeling op een zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 28 maart 2024 gesloten.

Procesverloop

2. Bij brief van 26 september 2023 heeft verweerder aan eiseres bericht dat op 18 september 2023 een afwijzend besluit is genomen op de artikel 64 procedure en dat gelet hierop haar opvang op 17 oktober 2023 zal worden beëindigd en eiseres op deze datum de COa-locatie moet verlaten.
2.1.
Op 17 oktober 2023 is met eiseres besproken dat haar opvang met één maand zal worden verlengd en derhalve op 17 november 2023 zal worden beëindigd. Deze afspraak is op dezelfde dag door verweerder bevestigd in een e-mailbericht gericht aan de gemachtigde van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

Bevoegdheid van de rechtbank
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar verstrekkingen ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw [1] 2000 van rechtswege zijn geëindigd. Beëindiging van de opvang betreft daarom geen besluit of appellabele feitelijke handeling, maar de tenuitvoerlegging van een reeds ingetreden rechtsgevolg. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiseres, aldus verweerder.
4. De rechtbank zal dan ook eerst ingaan op de vraag of zij bevoegd is om van het onderhavige beroep kennis te nemen.
4.1.
In de uitspraak van de Afdeling [2] van 22 maart 2018 [3] is geoordeeld dat een aanzegging van het COa dat de opvang zal worden beëindigd uitsluitend een mededeling is van de -uit een meeromvattende beschikking voortvloeiende- van rechtswege ingetreden of intredende gevolgen. De aanzegging brengt niet mee dat er nieuwe rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen. Dat is slechts anders als er sprake is geweest van een herbeoordeling. De rechtbank verwijst hiervoor naar de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022. [4]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ervoor heeft gekozen om de opvang van eiseres met een maand te verlengen op basis van “
humanitaire gronden”. Dit volgt ook uit de door verweerder overgelegde gespreksaantekeningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft door deze bewuste en weloverwogen keuze van COa een herbeoordeling van de verstrekkingen van eiseres plaatsgevonden. Dit betekent dan ook dat verweerders mededeling in het e-mailbericht van 17 oktober 2023 moet worden aangemerkt als een handeling verricht in het kader van de beëindiging van de verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa en dus als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa. De rechtbank is derhalve bevoegd om van het onderhavige beroep kennis te nemen en zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen vreemdelingen uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva [5] bij het COa aanspraak maken op verstrekkingen. [6] In artikel 3, van de Rva zijn de categorieën vreemdelingen opgenomen aan wie opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet valt onder één van deze categorieën.
5.1.
De procedure omtrent de aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 maakt dat niet anders, omdat die aanvraag bij besluit van 18 september 2023 door de IND [7] is afgewezen en het -in dat kader ingediende- verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij uitspraak van 16 november 2023 [8] door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats is afgewezen. Daarnaast heeft de IND op 2 februari 2024 het bezwaar gericht tegen het voornoemd besluit van 18 september 2023 ongegrond verklaard. Dat eiseres de behandeling van het daartegen ingediende beroep in Nederland wil afwachten betekent niet dat verweerder verantwoordelijk is voor haar opvang. In de gronden van beroep is aangevoerd dat beëindiging van de verstrekkingen ertoe zal leiden dat eiseres dakloos wordt en dus op straat komt te staan maar ook dat het niet mogelijk zal zijn om haar medische behandelingen voort te zetten. De rechtbank volgt dit betoog niet en stelt daartoe het volgende vast. Blijkens het (aanvullend) verweerschrift is aan eiseres onderdak aangeboden op een vrijheidsbeperkende locatie waar ook medische zorg wordt gefaciliteerd. Eiseres heeft dit geweigerd. Eiseres verblijft sindsdien bij haar in Nederland woonachtige zoon, waar zij op grond van artikel 10 van de Vw 2000 eveneens medisch noodzakelijke zorg kan blijven ontvangen.
5.2.
De Afdeling heeft tevens geoordeeld dat verweerder niet gehouden kan worden tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. [9] Dit houdt dus in dat het COa een beperkte taakstelling heeft waarmee het COa enkel gehouden is om over te gaan tot opvang aan asielzoekers of vreemdelingen die worden gelijkgesteld met asielzoekers. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd dat er sprake zou zijn van een acute medische noodsituatie, waardoor verweerder niet gehouden is om opvang aan eiseres te verlenen. In aanvulling hierop heeft verweerder op goede gronden overwogen dat -zoals ook reeds hiervoor onder 5.1. is geoordeeld- eiseres op grond van artikel 10 van de Vw 200 ook buiten de opvang aanspraak kan maken op medische zorg.
6. Namens eiseres is verder nog aangevoerd dat beëindiging van de opvang een schending van artikel 3 van het EVRM [10] met zich brengt en hiermee een ondergrens wordt bereikt als bedoeld in het arrest M.S.S/België en Griekenland. [11] Ook dit betoog volgt de rechtbank niet. Zoals in het verweerschrift staat weergegeven kan onderhavige procedure niet worden vergeleken met de omstandigheden zoals beschreven in het hiervoor genoemd arrest. Redengevend hiervoor is dat eiseres wel een asielprocedure heeft doorlopen en gedurende die procedure ook opvang heeft genoten. In het arrest van 2 mei 1997 [12] heeft het EHRM [13] geoordeeld dat uit artikel 3 van het EVRM geen algemene verplichting voortvloeit om vreemdelingen van huisvesting of financiële ondersteuning te voorzien, tenzij de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij zich in een zodanige situatie bevindt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier op 26 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:86.
7.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
8.NL23.30614.
10.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
11.ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
12.LJN AB8007.
13.Europees Hof voor de rechten van de mens.