201707727/1/V1.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 september 2017 in zaak nr. 17/6040 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Op 17 maart 2017 heeft het COa de vreemdeling aangezegd de centrale opvanglocatie te verlaten en hem in het vooruitzicht gesteld dat een ontruimingsprocedure zal worden gestart.
Bij uitspraak van 1 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de met een besluit gelijk gestelde handeling vernietigd en bepaald dat het COa opnieuw beslist met inachtneming van hetgeen in haar tussenuitspraak van 21 juni 2017 in zaak nr. 17/6040 T, is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. de Graaf, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Het COa betoogt in de enige grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij zich onbevoegd had moeten verklaren om kennis te nemen van het door de vreemdeling ingestelde beroep.
2.1. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft, voor zover thans van belang, de vreemdeling op 25 augustus 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
Blijkens het eerste gespreksverslag woningweigering van 8 maart 2017 heeft het COa de vreemdeling informatie verschaft over het beschikbaar zijn van huisvesting buiten de centrale opvang, zijnde de echtelijke woning die het COa ten tijde van de vergunningverlening voor hem passend achtte. Blijkens het tweede gespreksverslag woningweigering van 17 maart 2017 heeft het COa de vreemdeling meegedeeld dat de woningweigering door de vreemdeling onterecht is en dat hij maximaal 24 uur heeft om de woonruimte alsnog te accepteren. In aansluiting daarop heeft het COa de in het procesverloop vermelde aanzegging gedaan.
2.2. De Afdeling stelt vast dat het COa die aanzegging niet in een beëindigingsbesluit opvang heeft neergelegd. Dit betekent dat de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU5528, bepalend is en niet de eveneens vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 18 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH5075. Uit hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 28 oktober 2005 heeft overwogen, volgt dat de reactie van het COa op 17 maart 2017 naar aanleiding van de woningweigering van de vreemdeling niet op rechtsgevolg is gericht. Een besluit, waarbij aan een vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend heeft, gelet op artikel 44, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, de beëindiging van de verstrekkingen van rechtswege tot gevolg. Dat rechtsgevolg treedt, gelet op die bepaling, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005, in op de dag waarop naar het oordeel van het COa passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Met de aanzegging heeft het COa de vreemdeling uitsluitend mededeling gedaan van de, uit het besluit van de staatssecretaris van 25 augustus 2016 voortvloeiende, van rechtswege ingetreden of intredende gevolgen. Dat het COa de vreemdeling heeft meegedeeld dat de aangeboden huisvesting door het COa passend wordt geacht, brengt niet mee dat nieuwe rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen. Met het beschikbaar zijn van die, naar het oordeel van het COa passende, huisvesting op de datum van de vergunningverlening, namelijk 25 augustus 2016, is voor de vreemdeling de aanspraak op verstrekkingen van rechtswege geëindigd. Voor zover de vreemdeling in de periode van 25 augustus 2016 tot 17 maart 2017 COa-opvang heeft gehad, moet die opvang als buitenwettelijk en onverplicht worden beschouwd. Het COa was daarom niet gehouden de beëindiging daarvan in een besluit neer te leggen. Nu het COa in evengenoemde periode geen verantwoordelijkheid meer had voor de opvang en bemiddeling van de vreemdeling naar passende huisvesting, komt aan dit enkele tijdsverloop geen beslissende betekenis toe. Dit geldt, anders dan de vreemdeling betoogt, ook voor de veranderde omstandigheid dat het huwelijk van de vreemdeling in het begin van 2017 feitelijk is verbroken. In die tijd viel de vreemdeling voor de bemiddeling naar huisvesting al onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Slotsom is dat de aanzegging geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3. De Afdeling stelt voorts vast dat de aanzegging evenmin een rechtens relevante handeling van het COa in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa inhoudt. Voor zover de aanzegging over het verlaten van de centrale opvanglocatie gaat, strekt deze louter tot uitvoering van de onder 2.2 genoemde rechtsgevolgen. Daarom is de aanzegging in zoverre slechts een informatieve mededeling over de mogelijkheden van passende huisvesting na het verblijf in de centrale opvanglocatie. Voor zover de aanzegging moet worden opgevat als een aankondiging van een ontruimingsprocedure, heeft deze een civielrechtelijk karakter.
2.4. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank niet bevoegd was om van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 september 2017 in zaak nr. 17/6040;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het in die zaak ingestelde beroep.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
32.
BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 44
1. Verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, die rechtmatig verblijf inhoudt, heeft van rechtswege tot gevolg de beëindiging van de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt. De verstrekkingen worden beëindigd op de wijze voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of in het andere wettelijke voorschrift en binnen de daartoe gestelde termijn.
[..]
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Artikel 3
1. Het COa is belast met:
[..]
d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Huisvestingswet 2014 naar door de burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting;
[..]
Artikel 5
[..]
2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 worden handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld.
[..]
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
Artikel 3
1. Het COa draagt zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
[..]
3. Met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers worden gelijkgesteld:
[..]
c. de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000, is verleend en die, met inachtneming van artikel 12, reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente, of verblijft in huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement;
[..]
Artikel 7
1. Het recht op opvang eindigt in de volgende gevallen:
a. indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het COa passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd;
[..].