ECLI:NL:RBDHA:2024:6271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.10267 en NL24.10268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening van een Syrische statushouder met medische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 april 2024, wordt het beroep van eiser, een Syrische statushouder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 25 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard op basis van het feit dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Bulgarije niet de nodige medische hulp kan krijgen en dat hij vreest voor zijn veiligheid door een in Bulgarije woonachtige Syriër. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser kan terugkeren naar Bulgarije, omdat er geen bewijs is dat zijn internationale bescherming is ingetrokken. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Bulgarije in een situatie van materiële deprivatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat dit in zijn geval anders is.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 25 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.10267 (beroep) en NL24.10268 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. drs. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het besluit van 8 maart 2024 (het bestreden besluit) de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard [1] .
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd verweerder bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.S. Arif als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Syrische nationaliteit. Aan eiser is met ingang van 22 mei 2020 internationale bescherming verleend door de Bulgaarse autoriteiten.
2.1.
Op 25 januari 2024 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Eiser heeft verklaard dat hij in Bulgarije moeite had met het vinden van werk, geen adequate hulp kon krijgen voor zijn medische problemen en de taal niet spreekt. Ook heeft hij problemen gekregen met een in Bulgarije woonachtige Syriër waar hij voor vreest.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser internationale bescherming heeft in Bulgarije. Verweerder meent dat eiser vanwege zijn verblijfsvergunning een zodanige band heeft met Bulgarije dat het voor hem redelijk is om naar Bulgarije terug te gaan [2] . Volgens verweerder mag in het geval van Bulgarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat ook volgt uit jurisprudentie [3] van de Afdeling [4] . Uit de verklaringen van eiser blijkt verder niet dat hij ten aanzien van zijn gestelde medische problemen en het niet krijgen van adequate hulp heeft geklaagd bij de autoriteiten van Bulgarije. Eiser heeft ook niets aangevoerd wat duidt op een schending van artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] . Ten aanzien van de gestelde problemen met de Syrische man stelt verweerder dat van eiser verwacht kan worden dat hij bescherming inroept bij de autoriteiten in Bulgarije.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Dit doet zij aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
Heeft eiser nog steeds internationale bescherming in Bulgarije?
5. Eiser voert aan dat hij niet langer internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eisers verblijfsdocument is sinds 28 mei 2023 verlopen. Eiser heeft zijn verblijfsdocument niet verlengd. De Bulgaarse wetgeving maakt het in dat geval mogelijk de verleende status in te trekken. Ook kunnen Bulgaarse statushouders die doorreizen naar een andere lidstaat en niet binnen de gestelde termijn hun verblijfsvergunning verlengen, bij terugkeer worden geconfronteerd met intrekking dan wel beëindiging van de eerder verleende internationale bescherming en de daarbij behorende status. Dat hier een rechtsmiddel tegen kan worden aangewend is onvoldoende waarborg dat eiser niet in een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terechtkomt.
5.1.
Verweerder heeft Eurodac op 25 januari 2024 geraadpleegd. Daaruit volgt dat aan eiser op 22 mei 2020 internationale bescherming is verleend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de omstandigheid dat eisers verblijfsdocument is verlopen, niet betekent dat de internationale bescherming is ingetrokken. Verweerder heeft in dat verband terecht verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 1 november 2023 [7] waarin is overwogen dat het niet binnen 30 dagen verlengen of vervangen van de geldigheidsduur van de Bulgaarse verblijfsdocumenten niet automatisch leidt tot intrekking van de verleende internationale bescherming. Hoewel de Bulgaarse immigratiedienst met toepassing van artikel 42, vijfde lid, van de Bulgaarse Asylum and Refugees Act een procedure kan starten om te beoordelen of die beschermingsstatus kan worden ingetrokken, heeft eiser niet onderbouwd dat een dergelijke procedure in zijn geval is opgestart. Bovendien kan een statushouder met een verlopen of verloren verblijfsdocument de geldigheidsduur van dat document verlengen of dat document vervangen, tenzij zijn internationale beschermingsstatus al is ingetrokken. Dat de internationale beschermingsstatus is ingetrokken, heeft eiser ook niet onderbouwd. Mocht er een intrekkingsprocedure worden gestart, dan kan de statushouder in die procedure te kennen geven het daarmee niet eens te zijn. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit voor hem niet mogelijk zou zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Loopt eiser bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest?
6. Eiser voert aan dat uit de overgelegde uitspraak van het Verwaltungsgericht [8] en uit het Bordermonitoring rapport [9] blijkt dat er een situatie strijdig met artikel 3 van het EVRM voor statushouders is ontstaan in Bulgarije. Dit komt door de toestroom van Oekraïense vluchtelingen waardoor er een toename is van de concurrentie op de woning- en arbeidsmarkt. Gelet op de informatie uit deze stukken kan niet worden uitgesloten dat eiser in Bulgarije niet in zijn basisbehoeften kan voorzien. Deze problematische situatie van Bulgaarse statushouders blijkt ook uit het AIDA rapport van 30 maart 2023. Uit dit rapport volgt dat er een reëel gevaar is voor dakloosheid, dat de aanspraak op sociale hulp lastig is en dat de huur van een woning niet betaalbaar is. Ook is het verkrijgen van een baan moeilijk door de taalbarrière en is er sprake van racisme.
Verder stelt eiser dat er praktisch gezien geen mogelijkheid bestaat om te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten door de taalbarrière, het gebrek aan sociale kring of andere hulp. Bovendien leidt beklag naar verwachting niet tot een passende oplossing waardoor het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos lijkt.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In beginsel mag verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De Afdeling heeft dit recentelijk bevestigd in de eerder genoemde uitspraken van 1 november 2023. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Uit de beschikbare informatie die volgt uit onder andere het AIDA en het Bordermonitoring rapport blijkt dat de algemene situatie voor statushouders die terugkeren naar Bulgarije onverminderd moeilijk is. Zoals de Afdeling in de uitspraken van 1 november 2023 ook heeft vastgesteld, verlenen de Bulgaarse autoriteiten geen ondersteuning bij integratie aan statushouders en lopen statushouders nog steeds het risico om in een zogenoemde catch-22-situatie terecht te komen. Zij lopen ook tegen veel belemmeringen aan wanneer zij de rechten die voortvloeien uit hun status willen effectueren. Dit neemt evenwel niet weg dat zij hulp kunnen krijgen van non-gouvernementele organisaties (NGO’s). De algemene omstandigheden in Bulgarije zijn niet zodanig dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten. Van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM is daarom geen sprake. De verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht doet hier niet aan af, reeds omdat deze uitspraak dateert van voor de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling van 1 november 2023.
Daar komt bij dat - zoals de Afdeling ook heeft overwogen - van een statushouder ook mag worden verwacht dat hij zich tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten wendt als hij problemen ondervindt bij het effectueren van zijn rechten als statushouders. Dat is voor eiser niet anders. Niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft zijn stelling dat hij weldegelijk inspanningen heeft verricht om zijn rechten te effectueren niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar?
7. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte door verweerder niet als bijzonder kwetsbaar is aangemerkt. Eiser heeft ernstige darmklachten waarvoor hij regelmatig behandelingen en medicatie nodig heeft. In Bulgarije was er voor hem geen adequate toegang tot medische hulpverlening waardoor nader onderzoek achterwege bleef. De medische klachten, het onbehandeld blijven daarvan, in combinatie met dakloosheid, zijn dusdanig ernstig dat de hoge drempel uit het arrest Ibrahim [10] wordt gehaald.
7.1.
Volgens het arrest Ibrahim kan de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe leiden dat hij, bij terugkeer nar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen, zal terechtkomen in een situatie van zeer vergaande materiele deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door onverschilligheid van de autoriteiten van het land dat de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een asielvergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij niet als bijzonder kwetsbaar kan worden aangemerkt. Dat eiser darmklachten heeft, heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen vinden. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische klachten dusdanig zijn dat de hoge drempel uit het arrest Ibrahim wordt gehaald. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is daarom ongegrond.
9. Gezien deze beslissing over eisers beroep, is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
10. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
2.Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 7 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:295.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Verwaltungsgericht Oldenburg, 12 A 849/22.
9.Bordermonitoring.eu, Update Bulgarien, 18 juli 2022.
10.ECLI:EU:C:2019:218.