ECLI:NL:RBDHA:2024:6257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.3334, NL24.3339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Afghaanse broers en de beoordeling van identiteitsdocumenten door Bureau Documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, worden de asielaanvragen van twee Afghaanse broers beoordeeld. De broers, die stellen minderjarig te zijn, hebben asiel aangevraagd na een verblijf in Turkije en een eerdere aanvraag in Bulgarije en Kroatië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling. De rechtbank heeft de beroepen van de broers gegrond verklaard, omdat de door hen overgelegde identiteitsdocumenten, de tazkera's, door Bureau Documenten als 'hoogstwaarschijnlijk niet echt' zijn beoordeeld. De broers hebben een contra-expertise ingediend, maar de staatssecretaris betwistte de deskundigheid van de contra-expert. De rechtbank oordeelt echter dat de contra-expert voldoende deskundig is en dat Bureau Documenten geen inhoudelijk weerwoord heeft gegeven op de contra-expertise. De rechtbank vernietigt de besluiten van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de kosten van de contra-expertise en de proceskosten aan de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3334 en NL24.3339

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1

V-nummer: [v-nummer 1]
en
[eiser 2], eiser 2
V-nummer: [v-nummer 2]
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 30 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk wordt geacht voor de aanvragen.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Eisers waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde en door H. Neazi als tolk. Ook waren de moeder, stiefvader en halfbroer van eisers aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3
De rechtbank heeft, nadat zij ter zitting het onderzoek heeft gesloten, het onderzoek besloten te heropenen om eisers in de gelegenheid te stellen een contra-expertise te laten verrichten naar de door eisers overgelegde tazkera’s (Afghaanse identiteitsdocumenten).
1.4
Eisers hebben op 19 maart 2024 een contra-expertise ingediend. Verweerder heeft op 27 maart 2024 gereageerd. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek weer gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
3. Eisers hebben de Afghaanse nationaliteit. Zij zijn in 2020 vertrokken uit Afghanistan en hebben een aantal jaar in Turkije verbleven. De moeder, stiefvader en vier broertjes en zusjes van eisers wonen in Nederland. Eisers hebben verklaard dat hun moeder een aanvraag om gezinshereniging heeft ingediend voor eisers, maar dat een besluit uitbleef en dat eisers, omdat zij vreesden te worden uitgezet uit Turkije, naar Nederland zijn gereisd. Zij hebben op 26 juli 2023 in Bulgarije en op 15 augustus 2023 in Kroatië een asielaanvraag ingediend. Eisers hebben de beslissing niet afgewacht maar zijn doorgereisd naar Nederland, waar zij op 29 augustus 2023 asielaanvragen hebben ingediend. Bij hun aanvragen hebben eisers gesteld dat zij minderjarig zijn en dat zij zijn geboren op [datum 1] 2007 (eiser 1) en [datum 2] 2006 (eiser 2). Het AVIM [1] en de IND [2] hebben, afzonderlijk van elkaar, een leeftijdsschouw verricht van eisers en geconcludeerd dat eisers evident meerderjarig zijn. Ook zijn eisers in Bulgarije en Kroatië als meerderjarig geregistreerd. Verweerder heeft daarom aangenomen dat eisers meerderjarig zijn en zijn geboren op [datum 1] 2005 (eiser 1) en [datum 1] 2004 (eiser 2).
3.1
Verweerder heeft daarop terugnameverzoeken gedaan bij Bulgarije en Kroatië. Bulgarije heeft het verzoek afgewezen. Kroatië heeft het verzoek ingewilligd en er is op 2 november 2023 een claimakkoord tot stand gekomen.
3.2
Eisers hebben ter onderbouwing van hun geboortedata hun tazkera’s overgelegd. Deze zijn door Bureau Documenten op echtheid onderzocht en aangemerkt als ‘hoogstwaarschijnlijk niet echt’ en ‘hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven’.
3.3
Verweerder heeft daarop de bestreden besluiten genomen. Daarin stelt hij zich op het standpunt dat de stellingen van eisers ten aanzien van hun leeftijden niet worden gevolgd. Ook hun stellingen dat de verkeerde achternaam is geregistreerd worden niet gevolgd. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Niet wordt aangenomen dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun moeder, waardoor geen toepassing aan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening wordt gegeven. Ook vormt het feit dat familieleden van eisers in Nederland verblijven geen bijzondere individuele omstandigheid die maakt dat verweerder de aanvragen onverplicht in behandeling neemt met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder concludeert daarom dat eisers aan Kroatië kunnen worden overgedragen.
Hebben eisers aannemelijk gemaakt dat zij minderjarig waren ten tijde van hun aanvragen?
4. Eisers voeren aan dat zij minderjarig waren ten tijde van hun aanvragen, waardoor de Nederlandse staat op grond van artikel 9 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Verweerder gaat volgens eisers ten onrechte niet uit van de door hen opgegeven geboortedata. Dat eisers wellicht een meerderjarige indruk hebben gemaakt bij de leeftijdsschouw vanwege hun forse postuur, komt door de fysieke eigenschappen van hun afstamming. Zowel de grootvader als vader van eisers waren beoefenaars van buzkashi, een Oost-Aziatische volkssport, waardoor ook eisers via hun DNA een fors postuur hebben. Ook hebben eisers van jongs af aan op het land gewerkt. Eisers wijzen verder op de overgelegde tazkera’s. De tazkera’s zijn weliswaar door Bureau Documenten als ‘hoogstwaarschijnlijk niet echt’ aangemerkt, maar eisers hebben een contra-expertise overgelegd van de heer [naam] ( [naam] ). Hij concludeert dat de tazkera’s echt zijn.
5.1
Verweerder meent dat terecht van de meerderjarigheid van eisers is uitgegaan en reageert als volgt op de contra-expertise. Omdat de contra-expert de originele documenten niet tijdig retour heeft gestuurd aan Bureau Documenten, heeft verweerder niet de mogelijkheid gehad om een weerwoord op te laten stellen door Bureau Documenten. Hoe dan ook kan er volgens verweerder niet de vereiste waarde worden toegekend aan het contra-expertiserapport van [naam] . Hij kan namelijk niet beschouwd worden als een deskundige wiens rapportage kan dienen ter weerlegging van de conclusie van Bureau Documenten. Dit gelet op een uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 [3] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2023. [4] [naam] heeft zich verder vooral op algemeenheden en eigen ervaringen gebaseerd. Ook heeft hij niet nader onderbouwd waarom bepaalde elementen op de tazkera’s correct zijn en overeenkomen. Niet is aangegeven welk vergelijkingsmateriaal is gebruikt en of dit betrouwbaar is. Voor wat de vingerafdrukken betreft gaat [naam] zonder meer uit van de verklaringen van eisers. Verweerder meent daarom dat het rapport inzichtelijker en meer concludent had moeten zijn.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 19 september 2013 [6] en 16 oktober 2015 [7] geoordeeld dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek of vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft. Daarom kan een vreemdeling de uitkomst van een beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
6.1
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers met de overgelegde contra- expertise van 15 maart 2024 van [naam] de conclusies van Bureau Documenten over de tazkera’s zodanig hebben weerlegd, dat van de echtheid daarvan en (dus) de juistheid van de inhoud ervan moet worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord en zij motiveert dit oordeel als volgt.
6.2
Verweerder heeft ter onderbouwing van het standpunt dat [naam] onvoldoende deskundig moet worden geacht, gewezen op een tweetal uitspraken. Ten eerste een uitspraak van de Afdeling, die dateert van bijna vier jaar geleden en de vernietiging betreft van een uitspraak van 28 juni 2019 [8] . In die zaak ging het om door [naam] verricht onderzoek naar een handgeschreven verklaring, een verklaring van een moskee en een oproep/dagvaarding. Ten tweede een uitspraak deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2023, waarin de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de (specifieke) deskundigheid van [naam] , maar enkel over de vraag of zijn contra-expertise de conclusies van Bureau Documenten in die zaak heeft weerlegd. Deze laatste uitspraak onderbouwt daarom sowieso niet het standpunt van verweerder. De rechtbank is er echter van op de hoogte dat ook in andere zaken de deskundigheid van [naam] met succes is betwist. [9] Deze betrekt de rechtbank ook bij de beoordeling van de deskundigheid van [naam] .
6.3
Het voorgaande betekent echter niet dat [naam] ook in deze zaak onvoldoende deskundig moet worden geacht. De rechtbank merkt in dit kader op dat er in ieder geval één zaak in Nederland is waarin de deskundigheid van [naam] niet in geschil was [10] . Uit de voornoemde jurisprudentie over de deskundigheid van [naam] kan worden afgeleid dat er in sommige gevallen twijfels bestonden in algemene zin over zijn expertise. Door zijn opleiding en werkzaamheden wordt in sommige gevallen aangenomen dat hij een aanzienlijke kennis omtrent Afghaanse documenten kan worden toegedicht, maar zou hij niet te beschouwen zijn als deskundige op het gebied van technisch documentonderzoek zoals Bureau Documenten dat verricht.
6.4
De rechtbank is, anders dan in voornoemde uitspraken, van oordeel dat in deze zaak van de expertise van [naam] kan worden uitgegaan. De rechtbank kent namelijk gewicht toe aan de door [naam] genoemde gevolgde cursussen en opleidingen, omdat in ieder geval een aantal betrekking hebben op het authentificeren van documenten. Weliswaar blijkt uit zijn cv niet of hij de zelfstudiecursus documentonderzoek in 2015 en cursussen print en handschrift in 2016 heeft gevolgd aan een erkende onderwijsinstelling, maar dat neemt niet weg dat onbestreden is dat hij die cursussen heeft gevolgd. Ook heeft hij in 2019 een ‘Handwriting course’ aan de Brunel University heeft gevolgd, in 2022 een cursus ‘Manuscripts in Arabic Script: Introduction to Codicology’ aan de Aga Khan University en in 2021 een driejarige training ‘Questioned Handwriting & Document Examination course’ bij Reed Hayes, een auteur van verschillende boeken over handschrift- en documentonderzoek. Bij de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 zijn voornoemde opleidingen aan erkende onderwijsinstellingen niet betrokken. Ook kent de rechtbank gewicht toe aan [naam] ’s lidmaatschap van bepaalde organisaties, onder andere organisaties die zich specifiek bezig houden met forensisch onderzoek naar documenten, printtechnieken en microscopisch onderzoek. Verder kent de rechtbank gewicht toe aan [naam] ’s gestelde jarenlange ervaring. In dit laatste kader heeft hij een twintigtal procedures in Nederland maar met name in het Verenigd Koninkrijk in de periode tussen 2013 en 2023 genoemd. In die procedures zijn resultaten van door hem verrichte onderzoeken gevolgd, waaronder met name onderzoek naar de authenticiteit van tazkera’s. Verweerder heeft dit niet bestreden. Ook heeft [naam] uitgebreid gemotiveerd waarom hij juist voor Afghaanse stukken deskundig is, waarbij hij heeft gewezen op praktische vaardigheden opgedaan in Afghanistan.
6.5
De rechtbank benadrukt verder dat in deze zaak de documenten tazkera’s betreffen. In de in overweging 6.2 genoemde zaken betrof het veelal minder gangbare documenten, zoals dreigbrieven, oproepbrieven en vonnissen. De kennis van [naam] over meer gangbare documenten acht de rechtbank relatief groot. Dat betekent dat voor dit soort stukken eerder van zijn bevindingen kan worden uitgegaan.
6.6
Verder is relevant dat in de voornoemde zaken concreet kanttekeningen door Bureau Documenten werden geplaatst bij de constateringen van [naam] over de onderzochte documenten. Gezien tijdsdruk heeft verweerder, zo begrijpt de rechtbank, in deze zaak niet op een weerwoord gewacht. De rechtbank volgt in dit verband verweerder niet dat Bureau Documenten niet heeft kunnen reageren omdat de originele tazkera's niet tijdig van [naam] werden retour ontvangen. Zonder toelichting is niet duidelijk waarom ook zonder die originele stukken niet een weerwoord kon worden opgesteld. Bureau Documenten heeft de documenten immers eerder in bezit gehad en had het rapport van [naam] ook in handen. Aangenomen kan worden dat Bureau Documenten een dossier, dan wel onderliggende notities heeft opgesteld die zouden kunnen dienen ter onderbouwing van een weerwoord op de contra-expertise. Bureau Documenten had verder de originele stukken niet nodig om de deskundigheid van [naam] te bestrijden. Dat er geen weerwoord is van Bureau Documenten kan gelet hierop niet voor rekening komen van eisers, en komt dus voor rekening van verweerder.
6.7
Een gevolg van het niet ontvangen van een weerwoord is eveneens dat er geen nadere toelichting van Bureau Documenten op het eigen rapport is gegeven. Daarom is niet nader toegelicht waar de constateringen, dat de techniek voor het aanbrengen van de basisgegevens afwijkt van het aanwezige vergelijkingsmateriaal en dat de opmaak en afgifte afwijkt van het aanwezige vergelijkingsmateriaal, op zijn gebaseerd. Dit doet af aan de inzichtelijkheid van de conclusies van Bureau Documenten.
6.8
Voor zover verweerder zelf een inhoudelijk weerwoord heeft opgesteld ten aanzien van de contra-expertise, overweegt de rechtbank dat verweerder hiertoe niet over de vereiste expertise beschikt. Voor zover verweerder met dit weerwoord heeft willen betogen dat de conclusies van [naam] niet inzichtelijk en concludent zijn, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. Verwezen wordt naar het uitgebreide rapport van [naam] . Daarin wordt niet alleen de deskundigheid en ervaring van [naam] beschreven. Ook wordt de methode in algemene zin en de werkwijze in dit onderzoek toegelicht, en ingegaan op de bevindingen van het onderzoek, met name het forensische onderzoek in vergelijking met de interviews met eisers, en de analyse daarvan. Voor zover verweerder heeft betoogd dat niet duidelijk is op welk vergelijkingsmateriaal [naam] zijn conclusies heeft gebaseerd, geldt dat dit evenmin blijkt uit het onderzoeksrapport van Bureau Documenten. Ook wordt er nogmaals op gewezen dat – gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen – [naam] jarenlange ervaring heeft met het onderzoeken van Afghaanse documenten. Het standpunt van verweerder, dat [naam] volstaat met een opsomming van elementen die “lijken” overeen te komen, doet geen recht aan het onderzoek van [naam] . Hij heeft immers ook details beoordeeld die zien op de wijze waarop de documenten zijn opgevraagd (namelijk via de oom van eisers in verband met het vroegtijdig overlijden van hun vader), de aangebrachte stempels vergeleken en onder meer een beschrijving gegeven van de vorm van de handtekeningen die doorgaans te zien zijn op tazkera’s. Ook verweerders standpunt dat [naam] is uitgegaan van de verklaringen van eisers wat betreft de vingerafdrukken betekent niet dat zijn conclusies onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. Evenmin is namelijk gebleken dat verweerder, dan wel Bureau Documenten, de vingerafdrukken van eisers heeft vergeleken met de vingerafdrukken op de tazkera’s. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de contra-expertise niet inzichtelijk en concludent is.
Conclusie
7. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
Proceskostenveroordeling
8. De gemachtigde van eisers heeft verder verzocht om vergoeding van de door eisers gemaakte kosten voor de contra-expertise. Naar het oordeel van de rechtbank dient de contra-expertise aangemerkt te worden als een door een deskundige uitgebracht verslag in de zin van artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp). De door eisers gemaakte kosten voor de deskundige komen voor vergoeding in aanmerking, indien het kosten zijn die zij redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van de beroepen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [11] volgt dat de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
8.1
Gelet op de uitkomst van de beroepen is de rechtbank van oordeel dat het inroepen van de contra-expert redelijk was. Uit de door eisers overgelegde e-mail van 21 februari 2024 blijkt dat [naam] voor het onderzoek £ 900,- in rekening heeft gebracht, waarbij hij £ 700,- heeft gerekend voor het forensisch onderzoek naar beide tazkera’s en £ 200,- voor het afnemen van de interviews met eisers.
8.2
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, wordt het uurtarief voor deskundigenonderzoek forfaitair bepaald overeenkomstig de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 154,50 per uur.
8.3
Verweerder heeft de hoogte van de verzochte kosten niet betwist. Gelet op de in het verslag van [naam] beschreven onderzoekshandelingen, komt een bedrag van £ 900,- (omgerekend tegen de wisselkoers van 11 april 2024 € 1.051,84) de rechtbank niet onredelijk voor. De kosten van de door [naam] uitgevoerde contra-expertise komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
8.4
De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de overige door eisers gemaakte proceskosten. De kosten in verband met verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Vanwege de samenhang van de beide beroepen wordt de vergoeding voor deze kosten op éénmaal dit bedrag gesteld. De te vergoeden proceskosten bedragen in totaal dus € 1.750,- + € 1.051,84 = € 2.801,84.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 30 januari 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.801,84 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695.
8.AWB 18/8890.
10.NL20.1837 (niet gepubliceerd).
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:380).