Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 13 juli 2015 voor de eerste keer een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 oktober 2015 is zijn aanvraag niet in behandeling genomen omdat Hongarije verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. Bij uitspraak van 14 januari 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht1, is het hiertegen door eiser ingediende beroep gegrond
verklaard en het besluit van 8 oktober 2015 vernietigd. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiser in behandeling genomen.
5. Eiser heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat hij behoort tot de Oezbeekse bevolkingsgroep en dat hij soennitisch moslim is. Eiser werd gedurende lange tijd lastiggevallen door een half oom genaamd [oom] . Deze half oom was bij de Taliban en wilde dat eiser zich daar ook zou aansluiten. Eiser is een aantal keer mishandeld door deze oom. Ook eisers vader is mishandeld en daaraan overleden. Daarnaast heeft eiser een jaar gewerkt voor het buitenlandse bouwbedrijf [bedrijf] ( [bedrijf] ). Vanwege deze werkzaamheden heeft eiser van de Taliban een dreigbrief ontvangen op 27 mei 2015. Na vertrek van eiser uit Afghanistan is zijn broer ontvoerd door de half oom en de Taliban.
6. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig bevonden en heeft de aanvraag bij besluit van 10 februari 2017 afgewezen als ongegrond1. Bij uitspraak van
13 februari 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem2, het hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 maart 2018 is laatstgenoemde uitspraak van deze rechtbank bevestigd.
7. Op 17 juli 2019 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend, waarbij (ongedateerde) kopieën van facebookberichten met Nederlandse vertaling zijn overgelegd. Deze stukken heeft verweerder niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Bij besluit van 15 november 2019 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard3. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren4. Bij uitspraak van 12 februari 2020 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem5, het hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
8. Op 17 juli 2020 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Ter ondersteuning van zijn asielaanvraag heeft eiser een dreigbrief van de Taliban van 24 maart 2020 overgelegd. Eiser heeft aangegeven dat het nieuwe beleid Afghanistan WBV 2020/17 toegepast moet worden omdat hij tot een minderheid behoort uit het gebied waar hij vandaan komt. Bij besluit van 26 augustus 2020 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard6 omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Daarbij heeft verweerder betrokken dat de authenticiteit van de dreigbrief niet kon worden vastgesteld. Dit was gebleken uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 24 juli 2020. Bij uitspraak van
24 september 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht7, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Huidige asielaanvraag
9. Op 26 november 2020 heeft eiser zijn vierde asielaanvraag ingediend. Ten behoeve van deze aanvraag heeft eiser [A] ( [A] ) ingeschakeld om een
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
3 Op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw.
4 Op grond van artikel 66a , eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
6 Op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw.
contra-expertise te verrichten. Bij brief van 7 oktober 2020 heeft Bureau Documenten de door eiser ontvangen dreigbrief naar [A] verzonden. [A] heeft vervolgens een contra- expertise uitgevoerd. In zijn rapport van 16 november 2020 heeft hij geconcludeerd dat deze dreigbrief van de Taliban echt is. Eind november 2020 heeft [A] de dreigbrief teruggestuurd naar Bureau Documenten. Bij besluit van 27 januari 2021 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld8. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat eisers asielaanvraag niet volledig is, omdat de originele dreigbrief nog niet door Bureau Documenten is ontvangen. Op 3 maart 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard. Er moest een nieuw besluit worden genomen op eisers (vierde) asielaanvraag.
10. Na deze uitspraak is gebleken dat de originele dreigbrief alsnog in het bezit is geraakt van de IND. Vervolgens is eiser aanvullend gehoord over zijn asielmotieven op
5 oktober 2022 en op 23 februari 2023. Ook heeft Bureau Documenten op 28 oktober 2022 een weerwoord uitgebracht op de contra-expertise van 16 november 2020 van [A] .
11. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Gebeurtenissen in land van herkomst
Werkzaamheden voor [bedrijf]
Mishandelingen door half oom
Overlijden van ouders
Bedreigingen door Taliban (dreigbrief)
Ontvoering van broertje
De algemene veiligheidssituatie in Afghanistan
Problemen vanwege Oezbeekse etniciteit
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst in de eerste procedure al geloofwaardig zijn geacht. De verklaringen van eiser over de gebeurtenissen in Afghanistan (behalve dat eiser heeft gewerkt voor [bedrijf] ) en de problemen vanwege zijn Oezbeekse etniciteit zijn toen niet geloofwaardig geacht. In de vorige asielprocedure heeft eiser de dreigbrief, gedateerd 24 maart 2020, van de Taliban overgelegd. Uit het rapport van Bureau Documenten van 24 juli 2020 blijkt dat zij geen oordeel over de echtheid van het document kunnen geven omdat er onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal is. De contra-expert [A] heeft daarentegen geconcludeerd dat de dreigbrief van de Taliban echt is. Deze conclusie wordt niet gedeeld door Bureau Documenten, die een weerwoord heeft uitgebracht en verweerder verwijst in dit kader onder meer naar een uitspraak van Afdeling van 17 december 20199. Uit de uitspraak volgt dat de kennis en expertise van [A] niet te vergelijken zijn met de standaard die door Bureau Documenten wordt gehanteerd. Aan deze overgelegde contra- expertise kan derhalve niet de gewenste waarde worden toegekend. Dat houdt vervolgens ook in dat de dreigbrief niet leidt tot een andere conclusie over de geloofwaardigheid van de problemen die eiser stelt te hebben in Afghanistan. In de eerdere procedures is namelijk al geoordeeld dat eisers problemen met de Taliban ongeloofwaardig zijn. Daarbij is ook de
8 Op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, Vw.
9 Zaaknummer AWB 19/2369.
dreigbrief meegewogen. Deze besluiten zijn door uitspraken van de rechtbank in rechte vast komen te staan. Eiser heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt waarom hij nog steeds in de negatieve belangstelling van de Taliban zou staan, terwijl hij de dreigbrief al in 2020 zou hebben ontvangen. Hierbij neemt verweerder mee dat eiser tegenstrijdige en summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn broertje. Verweerder komt derhalve tot de conclusie dat de dreigbrief, het onderzoeksrapport van [A] en zijn eisers verklaringen niet leiden tot een ander oordeel dan al in zijn eerdere procedures is verwoord. Dat betekent dat nog steeds niet geloofwaardig is dat eiser problemen heeft ondervonden met de Taliban. Dat eiser enkel vanwege zijn Afghaanse nationaliteit reeds in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning volgt verweerder niet. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op artikel 31, eerste lid, van de Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod zijn nog steeds van kracht.
Over de beroepsgronden
Het documentonderzoek en het onderzoeksrapport van [A]
12. Eiser vindt dat het oordeel van verweerder over het onderzoeksrapport van [A] te kort door de bocht is. Het rapport van [A] is van 16 november 2020 en de uitspraak van de Afdeling waar verweerder in het bestreden besluit naar verwijst is uit 2019. Verweerder heeft zich er onvoldoende van vergewist of het in de Afdelingsuitspraak genoemde gebrek aan expertise nog altijd actueel is, en dit is relevant omdat het goed mogelijk is dat [A] zich na die uitspraak verder heeft gespecialiseerd of alsnog de vereiste opleiding heeft gevolgd. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat op grond van de samenwerkingsplicht het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te doen naar de expertise van [A] . Daar komt bij dat, indien [A] niet de expertise bevat om te oordelen over printtechniek en de opmaak van een document, dat niet automatisch betekent dat [A] niks kan zeggen over de inhoud van een document. Ten onrechte maakt verweerder dat onderscheid niet. [A] heeft in zijn rapport namelijk uitgebreid onderbouwd welke kennis hij heeft en hoe hij deze heeft vergaard.
13. Verweerder handhaaft het standpunt dat aan de rapportage van [A] niet de waarde toekomt die eiser eraan hecht. Onder verwijzing naar het weerwoord van Bureau Documenten van 28 oktober 2022 stelt verweerder zich op het standpunt dat [A] niet beschouwd kan worden als een deskundige wiens rapportage kan dienen ter weerlegging van de conclusie die Bureau Documenten trekt met betrekking tot de authenticiteit van de brief van 24 maart 2020. In de rechtspraak wordt vaker kritisch geoordeeld over de deskundigheid van [A] . Daartoe verwijst verweerder in het verweerschrift naar een uitspraak van de Afdeling van 22 april 202010 en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 8 maart 202111. Bovendien reikt de vergewisplicht van verweerder niet zover dat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te doen naar de ten tijde van het bestreden besluit aanwezige expertise van de door eiser ingeroepen contra-expert.
13. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling12 volgt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan.
Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) wel van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 19 september 201313 en 16 oktober 201514 geoordeeld dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek of vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft. Daarom kan een vreemdeling de uitkomst van een beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
15. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser met de overgelegde contra- expertise van 16 november 2020 van [A] de conclusies van Bureau Documenten over het door hem ter staving van zijn asielrelaas overgelegde document zodanig heeft weerlegd, dat van de echtheid van het document en de juistheid van de inhoud ervan moet worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord en zij motiveert dit oordeel als volgt. Uit het weerwoord van Bureau Documenten van 28 oktober 2022 volgt dat [A] zich vooral op algemeenheden en eigen ervaringen baseert met betrekking tot onderwerpen zoals bijvoorbeeld: het formaat, variatie in grootte, de taal, het papier, de verschijningsvorm, het handschrift, de gebruikte pen/inkt, de inktstempels, etcetera. Bureau Documenten concludeert dat dit zo algemeen is, dat hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken. Daar waar [A] conclusies trekt ten aanzien van de printtechniek komt Bureau Documenten tot een ander oordeel in dit kader. Daarnaast blijkt uit weerwoord van Bureau Documenten dat [A] slechts een opsomming geeft van elementen die lijken overeen te komen en gebaseerd zijn op de ervaring van [A] met soortgelijke documenten. [A] heeft in zijn contra-expertise weliswaar vermeld dat hij gebruik heeft gemaakt van vergelijkingsmateriaal, maar hij heeft niet aangegeven welk materiaal dit is en of het betrouwbaar is. De door hem aangehaalde elementen kunnen op deze wijze niet op hun echtheid worden gewaardeerd. Ook de overweging van [A] dat de stempels positief worden beoordeeld omdat deze overeenkomen met de koptekst van de brief is volstrekt onvoldoende. Op de zitting heeft eiser betoogd dat ook Bureau Documenten zijn vergelijkingsmateriaal niet kenbaar maakt. Dit doet echter niet af aan het voorgaande. De uitleg die verweerder hierover op de zitting heeft gegeven, namelijk dat Bureau Documenten ten behoeve van verblijfsaanvragen voor de overheid beoordeelt of een document al dan niet authentiek is en in dat kader geen informatie kan delen, en dat deze positie anders is dan een particulier die op verzoek van de vreemdeling als expert wordt ingeschakeld en onderzoek doet naar een document, kan de rechtbank volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er daarmee niet in geslaagd de conclusies van Bureau Documenten te weerleggen.
16. Dit betekent dat de situatie die beoordeeld moet worden weer vergelijkbaar is met de stand van zaken in de vorige asielprocedure, ware het niet dat de rechtbank dient te beoordelen of de in deze procedure afgelegde verklaringen van eiser een ander licht op de asielaanvraag werpen. Met andere woorden, is er reden om het eerder reeds in rechte vastgestelde standpunt van verweerder ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas te heroverwegen. Afgezien van de dreigbrief is er immers geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen.
13 ECLI:NL:RVS: 2013:1232.
17. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen tekortschieten. Daarbij heeft eiser aangevoerd dat verweerder een document (de dreigbrief), ook al staat de authenticiteit daarvan niet vast, alsnog inhoudelijk dient te betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling ten aanzien van zijn verklaringen. Verweerder dient die beoordeling verder hetzelfde uit te voeren als bij een eerste asielaanvraag. Dat betekent dat verweerder alle onderdelen van dit relevante element (gebeurtenissen in land van herkomst) opnieuw moet beoordelen. Verweerder heeft dat ten onrechte niet gedaan en eiser meent dat dit in strijd is met de werkinstructie 2022/13, over opvolgende aanvragen.
18. De rechtbank overweegt dat deze redenering van eiser niet opgaat. Als aan de opvolgende aanvraag een document ten grondslag is gelegd, dient immers te worden beoordeeld wat de bewijswaarde van het document is en of het de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maakt. Nu de bewijswaarde van de dreigbrief van de Taliban van 24 maart 2020 niet kan worden vastgesteld, kan ook niet worden vastgesteld of de kans op internationale bescherming groter wordt. Het relevante element ‘2,De gebeurtenissen in het land van herkomst’ kan daarom door de dreigbrief niet worden beïnvloed. De brief is aangevoerd in het kader van dat relevante element.
19. Eiser betwist verder dat hij niet geloofwaardig heeft verklaard over de problemen in Afghanistan. Zo wordt hem verweten dat hij niet uitgelegd zou hebben waarom hij nog steeds in de negatieve belangstelling van de Taliban zou staan. Eiser heeft daarop eerlijk aangegeven dat hij dat niet weet. Uit het algemeen ambtsbericht Afghanistan van juni 202315 blijkt wel dat de Taliban een groot aantal opsporingsmethoden heeft en dat ook mensen na vertrek uit Afghanistan om die reden nog huiverig zijn met het delen van informatie. Hieruit blijkt in ieder geval dat monitoring niet ophoudt op het moment dat men de grens oversteekt en kennelijk ook nog een langere periode voortduurt. Eiser ziet niet in waarom verweerder hem hier niet het voordeel van de twijfel geeft, omdat eiser niet aan de door verweerder gestelde maatstaf kan voldoen. Over het verwijt dat hij summier heeft verklaard voert eiser aan dat hij dit niet ontkent, maar dat dat komt omdat er maar beperkt contact mogelijk is tussen eiser en de mensen die nog in Afghanistan verblijven. Eiser is bang dat hij de mensen aldaar in gevaar brengt door teveel contact te leggen.
20. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eisers verklaringen over zijn problemen met de Taliban in de eerdere procedure reeds ongeloofwaardig zijn geacht. Verweerder heeft zich ook in deze procedure op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn problemen met de Taliban en de uitleg dat hij nu nog steeds in de negatieve belangstelling van hen zou staan door zijn summiere verklaringen evenmin aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank ziet dat eiser noemt dat hij contact heeft gehad met zijn broertje, maar dat hij in dat kader zegt dat hij hem niet teveel kon vragen omdat deze anders problemen zou krijgen. De rechtbank kan verweerder echter volgen dat eiser in het geheel nog steeds niet uitlegt waarom hij nog steeds in de negatieve belangstelling van de Taliban zou staan. Alle vragen die verweerder stelt over het contact in Afghanistan met zijn broertje of buurman [buurman] worden door eiser kort beantwoord door te zeggen dat hij daar niet over heeft gesproken met zijn broertje of [buurman] omdat er anders problemen komen. Verweerder heeft van belang mogen achten dat
eiser meer had mogen verklaren dan de enkele verwijzing naar de dreigbrief en dat hij nu nog steeds problemen zal ondervinden van de Taliban. Dat het lastig is voor eiser om hierover te verklaren omdat hij geen (inhoudelijk) contact durft op te nemen met bekenden in Afghanistan, zoals zijn broertje en zijn buurman, is daartoe onvoldoende. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting foto’s heeft laten zien van zijn broertje, die mishandeld zou zijn nadat eiser zijn broertje naar aanleiding van de gehoren toch heeft gesproken. De rechtbank kan aan deze foto’s niet die waarde hechten die eiser daaraan gehecht zou willen zien, omdat ze pas ter zitting zijn getoond, nog daargelaten dat de rechtbank niet kan vaststellen dat het eisers broertje is, wat de oorzaak is van de verwondingen en waar en wanneer deze foto’s zijn gemaakt. De foto’s kunnen daarom niet dienen ter verklaring van eisers betoog dat de Taliban overal achter zit en ze doen daarom ook niet af aan het standpunt van verweerder dat eiser summier zou hebben verklaard.
21. Voorts kan de rechtbank verweerder volgen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn buurman [buurman] . Zo heeft eiser verklaard dat [buurman] geen problemen krijgt met de Taliban omdat hij Mulla is, maar geeft eiser later tijdens het aanvullend gehoor aan dat hij [buurman] niets vraagt omdat hij bang is dat deze problemen krijgt. In beroep voert eiser weliswaar aan dat hij dit zo niet heeft verklaard, maar dat hij vreest dat de Taliban er lucht van krijgt dat er contact is tussen eiser en [buurman] en dat hij daardoor alsnog problemen krijgt, maar deze nadere uitleg komt pas in beroep voor het eerst naar voren. Het had op de weg van eiser gelegen om dit te corrigeren in de correcties en aanvullingen of hierover iets aan te voeren in de zienswijze en niet pas in beroep. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eisers gestelde vrees dat de Taliban er lucht van krijgt niet blijkt uit het nader gehoor en dat dit tegenstrijdig gevonden mag worden.
22. Ter zitting heeft eiser zijn grond ingetrokken dat verweerder in het bestreden besluit een nieuwe tegenstrijdigheid heeft tegengeworpen, namelijk dat eiser in het gehoor van 5 oktober 2022 heeft verklaard dat de Taliban zijn broertje niet kan vinden omdat hij naar een ander dorp is verhuisd, terwijl hij daarmee niet is geconfronteerd.
Problemen vanwege Oezbeekse etniciteit
23. Eiser heeft eerder aangegeven dat Oezbeken wellicht inderdaad geen minderheid vormen in Sherberghan, maar wel een minderheid vormen in Afghanistan. Verweerder heeft hier vervolgens niet gemotiveerd op gereageerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat juist dit een omstandigheid is die van belang is bij het oordeel of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. In dit kader verwijst eiser naar een bericht van Amnesty International van 15 augustus 2022 waaruit het volgende blijkt: “
Binnen enkele weken nadat de Taliban aan de macht kwamen, verschenen er berichten over niet-Pashtun-Afghanen die met geweld uit hun huizen en boerderijen werden verdreven. Zo konden de Taliban hun volgelingen belonen met land dat was afgenomen van andere groepen. Met name Hazara’s, Turkmenen en Oezbeken werden hier het slachtoffer van. In het hele land werden huisuitzettingen gemeld, zoals in de provincies Balkh, Helmand, Daikundi, Kandahar en Uruzgan, waardoor het enorme aantal ontheemden nog verder steeg.”
24. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat Oezbeken geen risicogroep vormen en eiser afkomstig is uit de provincie Jawzjan (hoofdstad Sjerberghan) in het noorden van Afghanistan waar Turkmenen en Oezbeken de meerderheid vormen. Eiser heeft ook nimmer problemen ondervonden vanwege zijn etniciteit en niet is gebleken dat de situatie in genoemd leefgebied na de machtsovername
door de Taliban ingrijpend verslechterd is. Daarnaast is relevant dat, hoewel uit de informatie van Amnesty International naar voren komt dat onder andere Oezbeken vlak na de machtsovername in 2021 uit hun huizen werden gezet, niet is gebleken dat hiervan nog steeds sprake is. In het ambtsbericht van juni 2023 staat voorts het volgende vermeld16: “
Er waren meldingen van gevallen waarbij veiligheidstroepen die geassocieerd werden met de Taliban Hazara’s en andere groepen uit hun huizen en boerderijen zetten. Vaak kregen zij maar een paar dagen om te vertrekken en hadden zij geen gelegenheid om formeel te protesteren. Op 19 december 2022 hielden inwoners van de provincie Sar-e Pol een demonstratie tegen hun uitzetting en het afnemen van grondgebied in acht dorpen door de Taliban. De bewoners, met name Oezbeken en Tadzjieken, zouden met geweld bedreigd zijn als zij de bevelen om te vertrekken niet zouden opvolgen.” Ook hieruit blijkt niet dat deze huisuitzettingen hebben plaatsgevonden in de provincie Jawzjan, waar Oezbeken een meerderheid vormen.
25. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiser enkel door zijn aanwezigheid aldaar een risico loopt op ernstige schade als in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw. Eiser wijst in dat kader op de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juni 202317, waar de rechtbank het beroep gegrond verklaarde omdat verweerder op eenzelfde manier had gemotiveerd. Eiser meent dat verweerder ook in deze zaak een motivering in het besluit heeft opgenomen die onvoldoende is toegespitst op de persoonlijke situatie van eiser. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom hij eiser niet het voordeel van de twijfel geeft, zoals hij in de Tweede Kamer in juni 2022 heeft aangegeven dat bij sommige vreemdelingen te zullen doen. Hierbij vindt eiser van belang dat verweerder het geloofwaardig heeft gevonden dat eiser heeft gewerkt voor de buitenlandse werkgever [bedrijf] en ook algehele veiligheidssituatie in Afghanistan is geloofwaardig geacht. Ook is van belang dat Oezbeken en andere minderheidsgroepen slachtoffer zijn van de Taliban.
26.
Onder verwijzing naar het actuele landenbeleid (vastgesteld bij WBV 2022/19 van 13 juli 2022) wijst verweerder er op dat er in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Evenmin valt eiser, als etnisch Oezbeek, onder de in het landenbeleid aangewezen risicogroepen/kwetsbare minderheden. Voorwaarde is hiervoor namelijk dat het moet gaan om Afghaanse asielzoekers die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt. In geval van eiser is hiervan geen sprake: hij komt uit de provincie Jawzjan (hoofdstad Sjerberghan) in het noorden van Afghanistan waar Turkmenen en Oezbeken de meerderheid vormen. Eiser heeft ook nimmer problemen ondervonden vanwege zijn etniciteit en niet is gebleken dat de situatie in genoemd leefgebied na de machtsovername door de Taliban ingrijpend verslechterd is. De omstandigheid dat eiser heeft gewerkt voor het [bedrijf] , een westers bouwbedrijf, betekent niet dat eiser ten gevolge hiervan onder een risicogroep valt als bedoeld in artikel C7/2.3.2 (landgebonden beleid Afghanistan) van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daar komt bij dat deze omstandigheid al is meegewogen in de eerdere uitspraken.
27. De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat op 30 juni 2023 een nieuw algemeen ambtsbericht Afghanistan is uitgebracht. Uit het ambtsbericht blijkt niet dat sprake is van aanvallen tegen willekeurige burgers. Gelet hierop wordt naar het oordeel van de rechtbank de drempel van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn niet gehaald. Artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn – geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, ten derde, van de Vw 2000 – stelt immers als voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming dat sprake dient te zijn van ernstige schade bij terugkeer, te weten ernstige of individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. In dit verband is bovendien nog van belang dat uit het ambtsbericht van juni 2023 juist blijkt dat het aantal dodelijke slachtoffers in de afgelopen maanden sterk is afgenomen en dat de veiligheidssituatie sinds de machtsovername van de Taliban juist is verbeterd. Door de machtsovername van de Taliban stopte namelijk de directe gewapende strijd tussen de Taliban en de voormalige regeringstroepen ANDSF (Afghan National Defense and Security Forces). Dit leidde tot een onmiddellijke vermindering van het aantal burgerslachtoffers als gevolg van (oorlogs)geweld.
28. Naar het oordeel van de rechtbank is in Afghanistan geen sprake van de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw bedoelde uitzonderlijke situatie.
29. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond over het inreisverbod en het terugkeerbesluit ingetrokken. Dit hoeft derhalve geen bespreking meer.