6.4.2Feitelijke vaststellingen
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank – voor zover relevant – de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op haar zestiende bekeerd tot de Islam. Op haar achttiende leerde zij [naam 1] kennen. Kort daarna zijn zij getrouwd volgens islamitische wetgeving. Zij hebben samen twee kinderen gekregen, te weten [kind 1] , geboren op [geboortedag 2] 2008, en [kind 2] , geboren op [geboortedag 3] 2010.
Eind juli 2014 heeft de verdachte aan [naam 4] meegedeeld dat het gezin naar Marokko zou vertrekken, omdat het geloof van [naam 1] sterker was geworden
.
Op 12 augustus 2014 is de verdachte met [naam 1] en haar twee kinderen [kind 1] en [kind 2] niet naar Marokko, maar naar Turkije vertrokken om vervolgens door te reizen naar Syrië. Op het moment van vertrek was [kind 1] vijf jaar en [kind 2] vier jaar oud. Ook was de verdachte zwanger van hun derde kind. Later heeft de verdachte in Syrië nog twee kinderen gekregen, te weten [kind 3] , geboren op 8 februari 2015 te Tabqa, en [kind 4] , geboren op 29 september 2017 te (Al-)Mayadin. Tabqa was ten tijde van de geboorte van [kind 3] in handen van IS. In de periode van januari 2017 tot en met oktober 2017 was het hoofdkantoor van IS gevestigd in (Al-)Mayadin.
Op 29 augustus 2014 arriveerde het gezin [naam 1] in Raqqa, na een reis van meerdere dagen en routes in en door Turkije richting het grensgebied met Syrië.
[naam 1] heeft zich gelijk na aankomst in Syrië aangesloten bij IS en daartoe de eed afgelegd. Op één van de foto’s in het dossier staat [naam 1] met een man die een zwarte muts draagt met daarop “de zegel van Mohammed ”, zoals destijds gebruikt werd in de vlag van IS. Op een andere foto is [naam 1] te zien met in zijn linkerhand een wapen gelijkend op een kalasjnikov AK-47. Zijn rechterwijsvinger heeft hij opgestoken (vinger van Tawheed). Ook is in het dossier een beëdigde vertaling van een overplaatsingsverzoek in de Arabische taal aanwezig van het “Diwan al Jund” (ministerie van het leger) van IS. Het overplaatsingsverzoek betreft een verzoek tot overplaatsing van “ [bijnaam 2] ” – door de politie geïdentificeerd als [naam 1] – naar het “Bataljon Al Qadisssya”. De reden van het verzoek tot overplaatsing is dat “ Abu Muhammad al-Hollandi ” zin heeft in de strijd. .
Op 23 september 2014 vertelde de verdachte in een telefoongesprek aan [naam 4] dat zij niet in Marokko, maar in Syrië zat, en dat zij eerst een aantal weken in een “madafa”
,een vrouwenhuis, heeft verbleven. De verdachte vertelde dat [naam 1] op dat moment op trainingskamp was, verplicht voor alle nieuwkomers: “
Eerst 2 weken om te kijken of hij volgens de Islam was en om te kijken of hij geen spion was en daarna 4 weken om te leren omgaan met geweren”.
Tijdens dit telefoongesprek kwam [kind 2] kort aan de lijn en vertelde aan [naam 4] dat hij naar huis wilde.
Op 25 september 2014 bevestigde de verdachte in WhatsApp contact met [naam 4] dat zij in Nederland al wist dat het gezin zou uitreizen naar Syrië. Op de vraag waarom ze naar Syrië is gegaan, antwoordde de verdachte dat het voor het geloof is:
“Jawel omdat hier de islamitische regels gelden.. stelen hand eraf.. vreemd gaan zweepslagen niet roken geen alcohol of discotheek. Vrouwen mogen niet naakt erbij lopen. (…) Als het daadwerkelijk echt zo slecht was waarom komen e dan zooo veel mensen vanuit buiten naar hier. Om hier te leven volgens de islaam .. alleen als je ecbt in de koran gelooft en de islam volgt kan je dat begrijpen. Zelfs zijn ouders begrijpen dat niet omdat hun ook totaal niet echt met de islam bezig zijn. [naam 6] was gisteren bij me blijven slapen eb nu is hij ook hier .. vandaag gaat hij kijken voor ons eigen huisje. En dan kan hjj elke dag na huis komen vanuit de training. Dus dat is ook positief als ik nog in rakkah zat kon ik hem een maand lang niet zien. Hij heeft geregeld dat ik hier na toe kon ... Je hebt hier van alles en kan alleskopen het is goedkoop hier .. haha een durum kost 1 euro.. en als de baby komt krijgen we 800 dollars voor spullen te halen .. we betalen geen huur en alles krijgen we van de dawla. (De moslims hier) van IS. dus als xe daadwerkelijk zo slecht waren zouden xe dat dan doen. Je kan je zelf op geven als je wilt vechten ja of nee. Zo ja krjjg je een wapen mee .. zo niet dan leef je gewoon als normale burger ... ook de verhale die je hoort datje wordt gedwongen om je zelf op te blazen .. klopt niet. Je kan je zelf opgeven als je dat wilt doen .. en inderdaad er zjjn mense die dat doen. Maar wat ik er mee wil zeggen is dat er geen dwang is .. je wordt nergesn tie gedwongen. En paspoorten hebben we gewoon nog .. dus is ook fabel dat je dat moet inleveren .. dat is het erge dat ze zo slecht praten over dr islaam en de IS en er totaal geen weet van hebben hoe het hier er echt aan toe gaat.”
Op 29 september 2014 verklaarde [naam 4] in een politieverhoor dat de verdachte er duidelijk voor had gekozen om naar Syrië te gaan en te blijven. Voorts wist de verdachte volgens [naam 4] dat zij, na terugkomst,
“de bak in zou gaan”.De verdachte wist volgens [naam 4] waar zij aan begon.
Op 27 oktober 2014 berichtte de verdachte via WhatsApp aan [naam 4] dat het gezin mogelijk de volgende dag een andere woning op de begane grond of de tweede verdieping zou krijgen van iemand van de stad die de huizen regelde. Het gezin verbleef op dat moment in Tabqa in een woning op de vierde verdieping. De verdachte gaf aan dat er voldoende winkels in de buurt waren waar zij boodschappen kon halen of kleding kon kopen en dat zij genoeg geld had. Ook liet de verdachte weten dat zij onder andere aardappelen en rijst kreeg van IS en dat zij dergelijke artikelen niet zelf hoefde te kopen. Zij werd niet in de gaten gehouden door de mensen van IS tijdens de afwezigheid van [naam 1] en er liepen ook genoeg vrouwen buiten rond. Verder liet de verdachte in dat gesprek weten dat [naam 1] slechts twintig dagen het trainingskamp had gevolgd omdat hij tijdens een oefening zijn been had gebroken, en dat als hij zijn been niet had gebroken, hij naar het gevecht in Kobani was gestuurd. [naam 1] wilde zelf meer training volgen, voordat hij naar een gevecht werd gestuurd.
Uit een gesprek tussen de verdachte en [naam 4] op 29 oktober 2014 liet de verdachte weten dat zij voor vertrek met [naam 1] over Syrië heeft gesproken en dat zij weet dat het land in oorlog is.
In een later gesprek op 15 november 2014 vertelde de verdachte aan [naam 4] verteld over haar uitreis. Ze gaf voorts aan dat [naam 1] zelf zou mogen kiezen of hij wilde vechten maar dat dit nu sowieso niet kan “
met zijn been”en omdat zij zwanger is.
In de periode van 16 tot 18 november 2014 schreef de verdachte aan [naam 4] dat zij geen huur betaalden en dat
"ze"een keer in de week etenswaren kwamen brengen. Ook hoefden ze niet te betalen voor stroom.
In verschillende gesprekken op 18, 20, 21, 25 en 27 november 2014 met [naam 4] liet de verdachte weten aan dat ze naar een ander huis in dezelfde stad maar in een andere wijk toe moesten. De verdachte gaf voorts aan dat het huis waarin zij zaten door [naam 1] via via was geregeld, maar de mensen die de huizen regelden, het huis wilden hebben, omdat zij die Syrische mensen uit het huis hadden gezet. Daarom behoorde het huis aan hun toe. Van de rechter moest [naam 1] ook het huis uit.
Op 4 februari 2015 is [naam 4] thuis bezocht door de politie. [naam 4] gaf aan dagelijks contact te hebben met de verdachte. [kind 1] en [kind 2] hadden de week daarvoor ruim een anderhalf uur gehuild omdat ze terug wilden gaan naar Nederland, met name [kind 1] , maar dat de verdachte het niet zag zitten om terug te keren naar Nederland, omdat zij was bang dat haar kinderen van haar afgepakt werden. Voorts volgde de verdachte veel nieuws op internet en was zij goed op de hoogte van de zaken die speelden rondom Syrië.
Op 10 februari 2015 vertelde de verdachte via WhatsApp aan [naam 4] dat zij wellicht een vierde kind zou willen, omdat zij toch geld kreeg voor ieder kind. De verdachte legde uit dat zij elke maand dan extra geld zou ontvangen voor het levensonderhoud.
Op 27 februari 2015 appte de verdachte aan Op het dat zij
“zo terug kan naar Holland maar dat niet wil.'
Op 2 maart 2015 liet de verdachte aan [naam 4] weten dat er in de nacht drie bommen waren gevallen op een afstand van drie kilometer van waar het gezin verbleef. Voorts gaf de verdachte aan dat zij hopelijk binnenkort een woning op de begane grond konden krijgen. Er werd nog uitgezocht of iemand in die woning woonde. Volgens de verdachte kon men, als men een huis leeg zag staan, vragen om dat huis te krijgen.
Op 4 maart 2015 schreef de verdachte dat [naam 1] het zat was en de woning heeft
“gepakt”.Zij wilden een woning op de begane grond en er werd verteld dat er geen huizen waren terwijl deze er volgens de verdachte wel waren. De reden hiervoor was: “
Want zit een rotte syrier in die er nooit is”, “die syries hier pakken alles elke x [. . .] Rotte volk”.
In de opvolgende periode heeft de verdachte met [naam 4] gesproken over deze woning. De verdachte gaf aan dat het een grote woning was op de begane grond met vijf kamers. De woning was gelegen in Raqqa en de verdachte was blij dat zij weg waren van de vierde verdieping. De verdachte was druk bezig met de inrichting van de woning.
Op 6 maart 2015 heeft [naam 4] de verdachte gevraagd of zij en [naam 1] iets terug moesten doen
"Nu jullie weer dat huis hebben gekregen van de is staat'.De verdachte reageerde hierop dat iedereen recht heeft op een huis.
Op 7 maart 2015 heeft de verdachte [naam 4] ge-appt iedere maand veertig dollar per kind te ontvangen in Syrië en daarnaast iedere maand ook
“iets van 300 dollar”.
Op 19 maart 2015 heeft de verdachte aan [naam 4] ge-appt dat zij wederom moesten verhuizen, omdat een
“syrier is die ook bij dawla zit”de woning wilde voor zijn tweede vrouw. Deze man had in het begin veel voor “Dawla” gedaan, “
Wapens en autos toen ze hadden gewonnen van assad”.Het gezin was nog in afwachting van een nieuwe woning, met voorkeur op de begane grond.
19 mrt. 16:24 – De verdachte: Os gewoon zware onzin dat haat ik zo erg van hier.
19 mrt. 16:24 - De verdachte: Dat zijn gewoon de moslims die alles verpesten.
[. . .]
19 mrt. 16:25 - De verdachte: Die syriese mannen zijn toen alleen bij dawla gekomen ondar ze niks hebben
19 mrt. 16:25 - De verdachte: En verpesten allws
19 mrt. 16:25 - De verdachte: Ik had syriese mensen
19 mrt. 16:25 - De verdachte: Zijnn echt rotre mensen
19 mrt. 16:25 - De verdachte: Die geen vrees hebben voor god
19 mrt. 16:26 - De verdachte: En alleen maar aan wereldse dingen denken
[…]
19 mrt. 16:27 - De verdachte: Maar die rotte syriers pakken en kunnen alles maken als ze bij dawla zitten.
Voorts gaf de verdachte aan dat iedereen, die van buitenaf kwam, bij “Dawla” hoorde en financieel ondersteund werd door “Dawla”.
Op 22 maart 2015 vertelde de verdachte dat zij door de problemen met de woningen wilde verhuizen naar Raqqa, waar de hele dag stroom was. Zij konden daar een woning gaan huren via een makelaar voor 40 euro per maand, terwijl zij nu niets betaalden.
Op 25 maart 2015 meldde de verdachte meldde dat het gezin een ander huis had gekregen. Dit was een huis in een andere wijk op vijf minuten van het vorige huis. De verdachte omschreef de woning als een woning op de begane grond en dat niemand boven woonde.
Op 3 april 2015 liet de verdachte weten dat zij midden in een verhuizing zat en dat het gezin mogelijk in de loop van de week daadwerkelijk zou verhuizen. De verdachte gaf aan dat “
ze weg moesten uit de eerdere woning”.De verdachte liet verder weten dat [kind 1]
“stout is geworden”. Zij schold de verdachte uit en vocht elke keer met [kind 2] . De verdachte strafte [kind 1] maar dat hielp niet.
Op 7 april 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat zij die dag zelf naar de nieuwe woning zou gaan kijken. Uit dit contact bleek onder andere dat de nieuwe woning tegenviel. Het riool was verstopt, het stonk en er zat water in de muren. Ook stonden alle spullen in de tuin want ze moesten de vorige woning snel verlaten. De verdachte gaf aan dat ze
“niet eens een normaal huis”hadden. Zij gingen praten met “
die mensen”en gingen anders uit “
Dawla”. Dat zou betekenen dat zij geen geld meer zouden ontvangen en zelf “
een huisje huren”.[naam 1] zou – net zoals Nederland – moeten gaan werken.
De verdachte gaf in dit app-gesprek ook aan dat “Dawla” niet slecht was en dat de mensen die in Syrië woonden
”gewoon rotte mensen”waren
.De verdachte legde uit dat de nieuwe woning, waar ze naar ging kijken, van ongelovigen is geweest die vochten voor Assad. De ongelovigen waren gevlucht toen
“Dawla”kwam. De verdachte gaf aan dat het huis luxe was voordat “Dawla” er kwam.
De verdachte schreef verder dat voordat “Dawla” kwam, de situatie niet goed was. Raqqa was een hoerenstad waar iedereen vreemd ging en waar sprake was van alcohol en drugs. Daarom waren de mensen gevlucht voor “Dawla”.
De verdachte gaf tenslotte aan dat zij teruggingen naar het oude huis en dat [naam 1] inmiddels de grote baas van Tabqa had gezien. Deze man was een soort burgemeester. De man zou in gesprek gaan met “
de man van de huizen”.Als zij de woning moesten verlaten gingen zij “
weg van Dawla en gewoon leven zonder hun”.
Op 9 april 2015 meldde de verdachte dat de nieuwe woning
“niets”was. [naam 1] zou naar Raqqa moeten en daar gaan wonen. De verdachte gaf aan dat zij eerst wilde
"Even afwachten wat voor huis ze ons willen geven en wat voor werk hij daar moet doen".
Op 10 april 2015 gaf de verdachte aan dat zij nog steeds woonde in het huis waar “
ze ons uit willen hebben”.Ook gaf de verdachte het volgende aan:
“Weet nog steeds niet wat voor huis we nu krijgen. Maar hij wilt wel gewoon in Syrië blijven wonen. … Maar hij zegt de syriese mensen die in dawla zitten zijn verrot. Want in raqqa heb je niet zoveel syriese die iets te zeggen hebben. En gaan wel klacht indienen tegen de mensen van hier en dat wordt dan rechtstreeks naar die bagdadi gestuurd".
Op 11 april 2015 meldde de verdachte dat de verdachte en [naam 1] vooralsnog niet uit het huis wilden vertrekken. Ook liet de verdachte weten dat [naam 1] een “
soort werk zou gaan doen bij de politie in Raqqa”.[naam 1] zou gaan werken om
“toezicht te houden op mensen die roken en slechte dingen doen en hen vervolgens oppakt”.
De verdachte meldde dat zij dit werk ook graag wilde doen, maar dat zij geen Arabisch sprak.
[naam 1] was ten tijde van deze berichten in Raqqa in dienst van IS en bij de “Hisba” (de zedenpolitie) werkzaam.
Op 16 april 2015 schreef de verdachte via Telegram aan [naam 4] dat dat het gezin een huis vlakbij op de begane grond had gekregen. Het huis was groot en mooi. Het moest wel worden opgeknapt, maar dat gaan
“mensen”doen. [naam 4] vroeg aan de verdachte of zij geen nieuwbouw hadden daar. De verdachte antwoordde daarop: “
Hahah nee was het maar zo nieuw bouw. Hebben ze wel. Maar geven ze niet aan Mensen Alleen die hoge mensen of syriese mensen pakken die.”
Tussen 17 en 19 april 2015 schreef de verdachte op een vraag van [naam 4] dat zij niet dacht ooit nog terug te komen. De verdachte gaf als uitleg dat het “
voor elke moslim verplicht is om van een ongelovig land naar een gelovig land te gaan, waar de wetten van Allah gelden.”
Voorts meldde de verdachte dat [naam 1] de volgende dag voor tien dagen zou vertrekken in verband met een opleiding in Raqqa. Volgens de verdachte bestond deze opleiding onder andere uit kennis opdoen van de Islam om vervolgens mensen aan te kunnen spreken. Na het afronden van de opleiding mocht [naam 1] gaan werken.
Ook meldde de verdachte dat [kind 3] was geschrokken omdat er
“bommen waren gegooid”. De verdachte was alleen met de kinderen thuis. De kinderen waren al een week thuis en gingen niet naar school.
Tussen 22 en 24 april 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat [kind 2] voor een paar dagen mee was met [naam 1] naar zijn werk.
Op 4 mei 2015 liet de verdachte aan [naam 4] weten dat [naam 1] enkele dagen weg was voor werk in Raqqa en dat [naam 1] mogelijk weer een woning zou kunnen krijgen in Raqqa. De verdachte twijfelde om weer terug te verhuizen naar Raqqa omdat er daar nog teveel bommen vielen.
Tussen 11 en 13 mei 2015 meldde de verdachte aan [naam 4] dat zij in Raqqa was en de stad in was gegaan met [naam 1] . De verdachte stuurde vervolgens berichten over een vriendin bij wie
“ze”vijf maanden hebben gewoond. De man van haar vriendin was 25 dagen daarvoor overleden tijdens een gevecht.
Op 17 mei 2015 vertelde de verdachte dat zij was verhuisd naar het nieuwe huis. Het huis bevond zich in dezelfde straat waar verdachte al verbleef en ze hoopte hier
"voor altijd'te blijven.
Tussen 18 en 20 mei 2015 schreef de verdachte aan [naam 4] over haar vertrek destijds uit Nederland dat het een vraag was van ”
Ga je mee naar Syrië of niet?”.De verdachte gaf aan dat de keuze voor haar vertrek binnen drie weken was gebeurd. [naam 1] had binnen een maand besloten dat hij naar Syrië zou gaan. De verdachte gaf aan dat [naam 1] al voor zichzelf had geboekt, waarna de verdachte achter hem aan is gegaan.
De verdachte gaf aan dat zij een keuze moest maken: “
In Nederland blijven of meegaan”.
Toen [naam 1] een ticket boekte, wilde de verdachte in eerste aanleg niet mee. De volgende dag vroeg de verdachte aan [naam 1] of hij ook voor haar wilde boeken. De verdachte wist waar ze naar toe gingen. De verdachte gaf aan dat het de intentie was van [naam 1] om in Syrië te strijden, maar dat was niet meer mogelijk nadat hij zijn been had gebroken.
Tussen 20 en 21 mei 2015 meldde de verdachte dat er
“net werd geschoten”en dat [naam 1] naar buiten ging om te vragen wat er aan de hand was. Men vierde een overwinning die blijkbaar in Irak was behaald. De verdachte deelde mede dat [naam 1] hierop zijn wapen pakte uit zijn auto. Voorts gaf de verdachte aan dat
“wij”een wapen hadden sinds
“wij”in Syrië waren. De verdachte meldde dat zij ook ter zelfverdediging een wapen had, een Kalasjnikov. De verdachte vond dit wapen
”te groot en te zwaar”en had liever een handwapen. De verdachte meldde tevens dat zij
“voor het eerst geschoten te hebben”en het wel
”vet”vond.
Tussen 25 en 26 mei 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat in Raqqa een watervoorziening was gebombardeerd waardoor de stad zonder water zat en dat [naam 1] de volgende dag weer weg moest voor een paar dagen. De verdachte gaf aan mogelijk bij een vriendin te gaan logeren, een vrouw uit Nederland. Volgens de verdachte kwamen de bombardementen en de vijand steeds dichterbij en moest iedereen paraat staan, zelfs doktoren.
Tussen 29 mei 2015 en 1 juni 2015 gaf de verdachte aan nog steeds bij een vriendin te blijven. De verdachte meldde dat zij ook via WhatsApp contact had met andere meisjes die in Raqqa verbleven. De verdachte liet weten dat haar vriendin net twee weken in Syrië was, met twee kinderen was gekomen en uit [plaats 2] kwam.
Op 1 juni 2015 had [naam 1] via WhatsApp contact met de broer van de verdachte. [naam 1] meldde dat hij bij de politie werkte in de hoofdstad Raqqa. Hij gaf aan dat hij zich bezighield met surveillances en invallen (in huizen). [naam 1] legde uit dat hij rondes maakte met de auto, criminelen arresteerde en af en toe boetes uitdeelde. [naam 1] meldde voorts dat hij vijftien uur per dag werkte en het erg druk was op zijn werk.
Op 2 juni 2015 zei de verdachte aan [naam 4] te weten dat er bommen konden vallen op de locatie waar het gezin verbleef.
Op 2 juni 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat [naam 1] veel moest werken. De verdachte verbleef tijdens zijn afwezigheid bij haar vriendin. Volgens de verdachte was haar vriendin
“voor de islam”naar Syrië gereisd. Voorts meldde de verdachte dat [naam 1] die dag bijna was geselecteerd om te gaan vechten in Kobani, nabij de Turkse grens. De verdachte gaf aan dat [naam 1] dit al heel lang wilde. [naam 1] was thuisgekomen om afscheid te nemen. Er werden nog een aantal foto's gemaakt met elkaar. De verdachte was emotioneel omdat de foto's mogelijk het laatste moment van het stel samen was. Enkele uren later bleek dat [naam 1] die dag niet was geselecteerd om te strijden. De keuze was gevallen op tien andere broeders, waardoor [naam 1] weer naar huis kon.
Tussen 3 en 5 juni 2015 meldde de verdachte aan [naam 4] dat [naam 1] sinds drie weken getrouwd was met de
“bruine vrouw uit [plaats 2] ”. [naam 1] was op dat moment bij haar in Raqqa. De tweede echtgenote had een eigen woning voor haar en haar kinderen.
Tussen 8 en 10 juni 2015 schreeft de verdachte vaan [naam 4] . dat [naam 1] mogelijk een overplaatsing zou krijgen naar Tabqa, alwaar de verdachte woonde. De verdachte vond het
“ok”dat [naam 1] een tweede vrouw had omdat dat in de Koran stond. De verdachte gaf aan dat zij al eerder contact had met [naam 2] voordat [naam 2] met [naam 1] huwde en zijn tweede echtgenote werd.
De verdachte meldde voorts dat er problemen waren ontstaan tussen haar kinderen en de kinderen van een vriendin. [naam 1] werd zelfs aangesproken door een broeder over het gedrag van [kind 2] . De verdachte vond het erg dat er steeds iets aan de hand was met haar kinderen. De verdachte gaf aan dat
“haar kinderen echt waren veranderd in Syrië, in Nederland waren ze niet zo”.
Tussen 15 en 16 juni 2015 berichtte de verdachte aan [naam 4] . dat er bij de grenzen werd gevochten en dat de grenzen gesloten waren.
Tussen 17 en 19 juni 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat [naam 1] die avond bij haar zou slapen. [naam 1] had
“het grote huis in Raqqa gepakt met 5 kamers”en de verdachte gaf aan dat er momenteel verbouwd en schoongemaakt werd. De verdachte verwachtte binnen een maand over te kunnen gaan naar het nieuwe huis in Raqqa. Het huis heeft een balkon en is midden in de stad.
Tussen 19 en 21 juni 2015 schreef de verdachte aan [naam 4] dat ze al in Raqqa was in het nieuwe huis. De verdachte woonde samen in het nieuwe huis met de tweede vrouw en haar kinderen.
Tussen 24 en 25 juni 2015 meldde de verdachte aan [naam 4] dat [naam 1] geld kreeg van “Dawla” om zijn tweede vrouw te onderhouden.
In juli 2015 had de verdachte in Raqqa contact met [naam 3] , afkomstig uit België. [naam 3] woonde toen ook in Raqqa en was op dat moment hoogzwanger van haar echtgenoot genaamd [naam 7] (hierna: [naam 7] ). [naam 7] kwam oorspronkelijk uit Maaseik en sneuvelde in juli 2015 in Tell Abyad te Syrië toen hij op de vlucht sloeg voor PKK-strijders.
Tussen 1 en 3 juli 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat zij op dat moment bij haar vriendin was. Voorts deelde de verdachte mede dat de echtgenoot van haar vriendin kort daarvoor op 29 juni 2015 overleden was tijdens een gevecht op 45 kilometer afstand bij hen vandaan. De verdachte gaf aan dat deze vriendin al een jaar in Syrië woonde en dat haar echtgenoot een Marokkaan was, net als [naam 1] .
Tussen 3 en 6 juli 2015 gaf de verdachte aan dat haar vriendin erg jong was en kapot
“van verdriet”. [naam 1] had aan de verdachte gevraagd om die dag bij haar zwangere vriendin te blijven, omdat er veel zusters langskwamen. De verdachte gaf aan dat [naam 1] haar vriendin met alles helpt en ook met geld regelen.
Tussen 10 en 12 juli 2015 schreef de verdachte aan [naam 4] dat zij Tabqa miste, maar dat
”ze het huis daar nog wel hebben”.Haar vriendin uit Maastricht woonde er tijdelijk in. Na een korte conversatie over vliegtuigen en bommen gaf de verdachte wederom aan dat de kinderen bang waren en dat [naam 1] haar niet gedwongen had om mee te gaan.
Tussen 14 en 16 juli 2015 appte de verdachte aan [naam 4] dat [naam 1] ondertussen voor haar Belgische vriendin zorgde. Volgens de verdachte deed [naam 1] boodschappen en alles voor haar. Tenslotte gaf de verdachte aan niet te willen vertrekken zolang [naam 1] nog leefde. De verdachte was meegegaan met [naam 1] omwille van de kinderen. De verdachte was bang dat de kinderen van haar werden afgenomen bij terugkomst.
Voorts deelde de verdachte mede dat [kind 2] al
“van het mensen afmaken”was waardoor de verdachte hem niet naar school kon sturen. [kind 2] zou dit gedrag vertonen na het bekijken van video’s van “Dawla”.
Op 20 juli 2015 had de verdachte via WhatsApp contact met [naam 4] . De verdachte had aangegeven dat
"het internet eruit ging".IS zou volgens de verdachte het internet blokkeren in heel Syrië omdat er veel spionnen waren waardoor er veel bommen vielen.
"Ze"halen de versterkers eruit, waardoor je alleen nog maar in de cafés kon internetten en alleen broeders konden daar komen dus de verdachte zou haar telefoon aan [naam 1] moeten geven.
Tussen 1 en 2 augustus 2015 had de verdachte via WhatsApp contact met [naam 4] . De verdachte meldde dat de tweede vrouw een ander huis had gekregen in Raqqa waar zij over een week haar intrek zou nemen.
Tussen 3 en 4 augustus 2015 had de verdachte via WhatsApp contact met [naam 4] . De verdachte meldde dat [naam 3] een paar dagen bleef slapen bij de verdachte. De verdachte liet weten dat zij binnenkort alleen zou zijn in een groot huis. [naam 1] zou dan om de dag bij de tweede vrouw zijn.
Tussen 17 en 18 augustus 2015 had de verdachte via WhatsApp contact met [naam 4] .
De verdachte gaf aan dat zij niet wist wat zij moest doen met [kind 1] . [kind 1] was veranderd en loog steeds. De verdachte vond het niet leuk om haar dochter zo te zien.
De verdachte gaf voorts aan dat zij de woning huurden voor 90 euro per maand en dat hij het geld terugkreeg van zijn werk. De verdachte meldde dat zij dus
"in principe gratis wonen. Geen stroom of water betalen".Vervolgens stuurde de verdachte een aantal foto's van het huis waarin de verdachte woonde, waaronder een foto van [kind 2] in de woonkamer. Op de foto is te zien dat [kind 2] op de vloer zit. Tegenover [kind 2] staat een dressoir met daarop een aanvalsgeweer gelijkend op een Kalasjnikov.
Uit de foto’s kan afgeleid worden dat de woning van de verdachte zich bevond aan het Na'im-plein in Raqqa.
Op 19 augustus 2015 had de verdachte via WhatsApp contact met [naam 4] . De verdachte gaf aan dat er een raket was ingeslagen op ongeveer negen minuten bij haar vandaan. De verdachte gaf voorts aan dat er net van dichtbij een bom
“was gegooid”en stuurde hierop een foto van een stofwolk en/of een rookpluim. Tevens meldde de verdachte dat [naam 1] net was thuisgekomen en dat hij geraakt zou zijn. [naam 1] had een snee op zijn hoofd en schrammen op zijn armen. De verdachte gaf ook aan dat er veel kinderen en baby's waren gestorven. De kinderen waren geschrokken maar pakten het volgens de verdachte wel goed op.
Tussen 26 en 27 augustus 2015 stuurde de verdachte via WhatsApp contact een foto aan [naam 4] van haar en [naam 1] samen op de bank. Op de achtergrond is een vlag zichtbaar. Dit was een vlag van IS.
Tussen 26 en 27 augustus 2015 gaf de verdachte aan [naam 1] gevolgd te zijn naar Syrië omdat zij [naam 1] de kinderen niet wilde afnemen. De verdachte gaf voorts aan dat [naam 1] goed voor haar en de kinderen zorgde.
Op 28 augustus 2015 vertelde de verdachte via WhatsApp aan [naam 4] dat zij al zeven keer was verhuisd in een jaar tijd.
Op 5 september 2015 vertelde de verdachte aan [naam 4] dat zij zowel
"dawla stroom"als
"betaalde stroom"had. Ook gingen
“ze”minderen en was de verdachte bang dat zij de huur niet meer kon betalen als ze minder geld kreeg. Dan wilde ze terug naar Tabqa, alleen was daar geen internet in het huis.
Op vrijdag 11 september 2015 had de politie telefonisch contact [naam 4] .
[naam 4] vertelde dat zij iets over vluchtelingenstromen, waar mogelijk IS-strijders tussen zouden zitten, op haar tijdlijn van Facebook had gezet. Als reactie hierop had de verdachte geschreven:
‘Ten eerste het is niet eens waar dat IS’ 4000 strijders na eu heeft laten gaan. Dan zouden ze gek zijn om te doen. We hebben ze hier harder nodig.’
Op 17 september 2015 meldde de verdachte [naam 4] dat zij bang was omdat de vijand van IS langzaam oprukte richting Tabqa, alwaar het gezin woonde. Volgens de verdachte was de vijand op drie uur bij hen vandaan.
Op 18 september 2015 schreef de verdachte aan [naam 4] dat er die dag acht bommen waren gevallen in de buurt van het huis.
De verdachte zat voornamelijk met [naam 3] en de kinderen in een kamer.
Op 19 september 2015 berichtte de verdachte [naam 4] dat [naam 3] voorgoed bij haar in huis bleef.
Op 20 september 2015 appte de verdachte [naam 4] dat zij hoopte dat Assad af zou treden en zodoende de oorlog beëindigd werd. De verdachte gaf aan dat men daar goed kon leven zonder de bommen.
Verder instrueerde de verdachte [naam 4] om later, mocht zij ooit terugkeren naar Nederland, te vermelden dat de verdachte niet vrijwillig naar Syrië was vertrokken.
De verdachte: dat stel het lukt allemaal en je gaat bellen dat je dan zegt dat ik niet vrijwillig na syrie ben gegaan.
…
De verdachte: Dat ik mee moest
[naam 4] : Jij bbent hemm toch gevolg
De verdachte: Ja weten hun toch niet
Op 21 september 2015 vertelde de verdachte [naam 4] dat zij voornemens was om samen met [naam 3] terug te gaan naar Tabqa. De verdachte gaf aan dat er veel in de hoofdstad Raqqa werd gebombardeerd.
Eind september 2015 meldde de verdachte [naam 4] dat zij graag terug wilde naar Tabqa en dat zij de woning op 22 september 2015 moesten verlaten. Op 22 september 2015 gaf de verdachte aan dat ze nog niet heeft gehoord over het huis.
In WhatsApp-berichten van 3 oktober 2015 meldde de verdachte dat het gezin tijd had gekregen om een nieuw huis te zoeken en tot die tijd geen huur hoefde te betalen.
Op 5 oktober 2015 appte de verdachte [naam 4] dat zij samen met [naam 1] en de kinderen de komende woensdag op donderdag in Tabqa zou overnachten. De verdachte gaf aan in Tabqa nog een huis te hebben op de vierde etage, waarin alles nog aanwezig was. De reden van deze overnachting was de rust in Tabqa en kon de verdachte buiten wandelen met de kinderen, winkelen en foto's maken. Ook zou [naam 1] binnenkort
"de strijd in moeten",in de plaats Help in Syrië. Dit zou een vliegbasis zijn en nabij de plaats Hams liggen. De verdachte was op de hoogte van de regels omtrent het bombarderen. Ze gaf aan “
zomaar gooien [. . .] is gewoon burgermoord […] Geen enkelland keurt dat goed [...] Maar die assad gooit gewoon maar”.Ook gaf de verdachte aan dat zij nog geen andere woning hadden.
Op 7 oktober 2015 vertelde de verdachte [naam 4] dat zij later in de avond naar Tabqa zou rijden met [naam 1] en de kinderen. De verdachte had van “Dawla News” vernomen dat de grenzen weer geopend werden.
Op 9 oktober 2015 schreef de verdachte [naam 4] onder andere: “
Pfff had net me internet uit gedaan komen erop eens vliegtuigen aan. waren zeker Russische vliegtuigen want ze hebben zeker5
bommen tegelijkertijd gegooid [...] Pff waarom moet Rusland zich overal mee bemoeien en rot die assad gewoon niet op. want Amerika wilt niet dat Rusland zich ermee bemoeit of wel?[...] Hij was net hier en zei dat als ze vanavond gaan slaan dat ie ons dan waarschijnlijk morgen na tabqa brengt
[...] ze willen raqqa kapot maken. […]die rotte koerden zijn hier ook flink actief [...]
Ze hebben plekken bij de grens van syrie ingenomen […] En zijn tegen dawla
Op 14 oktober 2015 gaf de verdachte aan dat [naam 1] over twee weken zou moeten vechten in de plaats Help in Syrië. Voorts meldde de verdachte dat zij in een woning zat op de begane grond en dat de huizen heel sterk waren.
“Dus als er een bom valt dan denk ik dat ie mij net niet pakt.”
Op 23 oktober 2015 gaf de verdachte aan dat er veel werd gebombardeerd. De verdachte was thuis met
" [naam 29] en [naam 34] en haar kids en [naam 6] "en in verband met de bommen zou [naam 1] de vrouwen en kinderen bij haar laten.
Op 26 oktober 2015 stuurde [naam 4] een foto van [kind 2] aan de politie. Op de foto is [kind 2] te zien gekleed in een militair uniform in een liggende schiethouding met een op een AK47 gelijkend geweer. Dit uniform is exact gelijkend op het militaire uniform van “de welpen van het kalifaat”. De foto was gestuurd met het telefoonnummer + [telefoonnummer] , met de volgende WhatsApp status:
"In het land van Jihad...tot het martelaarschap ons scheidt".Dit telefoonnummer was destijds in gebruik bij [naam 5] .
Op 27 oktober 2015 vroeg [naam 4] aan de verdachte of zij de foto van “ [bijnaam 1] ” op zijn profiel heeft gezien. De verdachte gaf aan dat zij dat al lang wist en had gezien. De verdachte gaf verder aan dat zij nog met z'n allen in haar huis in Raqqa zaten.
Uit een gesprek tussen [naam 4] en de politie in november 2015 blijkt dat
”ze”naar Tabqa waren vertrokken. [naam 3] woonde niet meer bij de verdachte, want het zou te druk zijn.
In december 2015 verbleef het gezin van de verdachte in Tabqa en Raqqa. De drie vrouwen van [naam 1] verbleven om de beurt een week in Raqqa bij [naam 1] .
In januari en februari 2016 verbleef het gezin ook in Raqqa.
Op 1 juli 2016 vertelde de verdachte in een telefoon gesprek met [naam 4] . dat wegens de bombardementen in Raqqa het gehele gezin was gevlucht naar Tabqa. De verdachte woonde samen met [naam 3] en de kinderen in één huis. [naam 1] was bezig met het zoeken naar een woning voor zijn derde vrouw, te weten [naam 3] .
Op 25 september 2016 vertelde de verdachte [naam 4] over de telefoon dat er sprake is van oorlog en dat de verdachte van dichtbij bombardementen meemaakte. Ook wilde verdachte als
"ze ooit weg zou moeten hier"niet naar Holland, maar naar Marokko waar nog Islam te vinden was.
Op 18 januari 2017 werd [naam 4] via WhatsApp benaderd door een persoon genaamd Madina. Madina liet weten dat het goed ging met de verdachte en de kinderen en dat het gezin was verhuisd naar Raqqa.
Op 27 april 2017 appte de verdachte aan [naam 4] dat zij en het gezin weer vertrokken waren vanuit Raqqa en Tabqa. Volgens de verdachte was Tabqa omsingeld. De verdachte gaf aan dat het gezin in een stad verbleef bij de Sahara, dichtbij Libanon.
Op 12 juli 2017 liet de verdachte [naam 4] weten in Deir Ez-Zorte zitten.
Op 16 juli 2017 appte de verdachte [naam 4] dat ze zich erg schuldig voelde over wat
“ze haar kinderen had aangedaan”,met name [kind 2] en [kind 1] . Volgens de verdachte was [kind 1] veranderd. Zij had een grote mond tegen iedereen en luisterde niet naar de verdachte. [kind 1] miste haar oma heel erg. De verdachte gaf aan dat [kind 1] niet gelukkig was. [kind 1] kreeg altijd de schuld van iedereen. De verdachte gaf aan dat zij zelfs [kind 1] uitschold en sloeg. De verdachte gaf voorts aan dat zij samen woonde met de tweede vrouw en haar kinderen.
Op 25 februari 2019 [naam 4] aan de politie dat zij contact had gehad met de verdachte op 1, 8 en 20 februari 2019 via Telegram en Facebook Messenger en dat de verdachte had meegedeeld dat zij op dat moment in een opvangkamp verbleef in de plaats Manbij. De kinderen [kind 1] en [kind 2] waren al sinds 9 februari 2019 ziek. Voorts had de verdachte verteld dat er op 1 februari 2019 bombardementen waren waardoor het gezin onder het puin terechtkwam. De verdachte had hierdoor kneuzingen opgelopen en [kind 1] een gekneusd bekken. [naam 1] had zware kneuzingen aan beide enkels en zijn onderbenen waren verbrand.
De verdachte liet tevens weten dat [naam 1] zeer vermoedelijk was overleden. De verdachte vertelde dat [naam 1] vanuit het opvangkamp eten ging halen en hiervan nooit meer terugkeerde.
6.4.3Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
6.4.3.1 Ten aanzien van feit 1
Onder feit 1 wordt de verdachte verweten in Syrië – alleen of met anderen – te hebben geplunderd, door daar verschillende huizen te gebruiken, zonder toestemming van de eigenaars en met de intentie de eigenaars te onteigenen.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 6, derde lid, onder e van de Wim dat het plunderen van een stad of plaats strafbaar stelt. Deze bepaling weerspiegelt artikel 8, tweede lid, onder e (v) van het Statuut van Rome. In dat artikel wordt plundering (‘pillaging’) aangemerkt als oorlogsmisdrijf.
In de Wim is plundering niet nader omschreven. Ook het Statuut van Rome bevat geen definitie. Wel bieden de Elementen van Misdrijven (in het Engels aangeduid als ‘Elements of Crimes’) behorende bij artikel 8, tweede lid, onder e (v) van het Statuut van Rome aanknopingspunten voor de uitleg en toepassing van dat artikel. Daarin worden de volgende Elementen genoemd (in de Engelse versie):
1. The perpetrator appropriated certain property.
2. The perpetrator intended to deprive the owner of the property and to appropriate it for private or personal use.
3. The appropriation was without the consent of the owner.
4. The conduct took place in the context of and was associated with an armed conflict not of an international character.
5. The perpetrator was aware of the factual circumstances that established the existence of an armed conflict.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op uitspraken van de internationale straftribunalen en het Internationaal Strafhof, waarin plundering aan de orde was.
In het kennisdocument ‘De Islamitische Staat: (Oorlogs-)buit en plundering’ is opgetekend dat IS bij de bezetting van verschillende gebieden de bezittingen van (verdreven) etnische of religieuze minderheden plunderde en hun huizen confisqueerde. Het beheer en de verdeling of toekenning van geplunderde goederen – waaronder huizen – was een geïnstitutionaliseerde aangelegenheid en in handen van instellingen die vergelijkbaar zijn met overheidsdiensten, zoals het ‘Ministerie van onroerend goed en landbelasting’ en de daaronder ressorterende provinciale afdelingen vastgoedzaken. Deze afdeling had onder meer als taak de toekenning van huizen aan leden van IS (‘in aanmerking komende broeders’), al dan niet tegen betaling van een gebruiksvergoeding of huursom. Bij een tekort aan beschikbare huizen konden IS-leden die huizen huurden van de plaatselijke bevolking in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de huur.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte na haar aankomst in Syrië en haar verblijf in een vrouwenhuis vanaf oktober 2014 tot aan haar aankomst in een opvangkamp in Manbij in februari 2019 in verschillende woningen verbleef, voornamelijk in Tabqa en Raqqa.
In Tabqa had de verdachte tezamen met haar man [naam 1] de beschikking over een appartement in een flatgebouw vanaf oktober 2014 tot en met begin 2017. Dit appartement deelde de verdachte in ieder geval een deel van de tijd met een of meer andere gezinnen. Vanaf juni 2015 tot en met begin 2017 had de verdachte ook de beschikking over een groot huis met vijf kamers in Raqqa. Daarnaast verbleef de verdachte voor kortere of langere duur in een viertal andere woningen in Tabqa.
De rechtbank stelt vast, op grond van verschillende chatberichten tussen de verdachte en haar moeder, dat de verdachte voor deze woningen geen huur betaalde, of, in het geval van de woning in Raqqa, dat de huursom aan [naam 1] werd gerestitueerd.
Verder stelt de rechtbank vast – in weerwil van de andersluidende verklaring van de verdachte – dat de verdachte de beschikking over die woningen kreeg door tussenkomst van IS. De verdachte heeft immers in chatberichten aan haar moeder geschreven dat ‘ze’ beslissen over het wel of niet geven van huizen, dan wel dat ‘ze’ juist willen dat de verdachte vertrekt uit een huis. Deze ‘ze’ zijn blijkens de chats dezelfde als degenen die bepalen waar [naam 1] wordt geplaatst. Dat laat geen andere conclusie toe dan dat ‘ze’ tot IS behoren. Dat wordt ook bevestigd door een tweetal berichten van de verdachte waarin zij – ontevreden over de haar toegewezen woning – spreekt over het ‘uit
dawla[IS] gaan, geen geld meer ontvangen van hun, en zelf ergens een huisje huren’ en ‘we blijven in dit huis tot ze wat anders geven. Als dat niet bevalt dan gaan we zelf huren’.
Niettemin zijn de hiervoor weergegeven vaststellingen onvoldoende om er het oordeel op te baseren dat de verdachte de huizen die zij bewoonde ook – al dan niet samen met een ander of anderen – heeft geplunderd.
Het dossier bevat namelijk geen informatie over de vraag aan wie de woningen (oorspronkelijk) toebehoorden en het dossier geeft geen uitsluitsel of het verblijf van de verdachte in de hiervoor opgesomde woningen zonder toestemming was. Dat IS in bezet gebied woningen confisqueerde en op een geïnstitutionaliseerde manier toekende aan IS-leden is een omstandigheid die te algemeen is om daar het oordeel op te baseren dat het in het onderhavige geval ook (steeds) ging om geconfisqueerde woningen. Afgezien van een enkel bericht (‘Die [woning] is van een ongelovige geweest die voor Assad vecht en is gevlucht toen
dawlakwam’) zijn er geen gegevens in het dossier die duidelijk maken, of waaruit afgeleid kan worden, aan wie de woningen toebehoorden en dat het verblijf van de verdachte in die woningen tegen de wil van de rechtmatige eigenaar was. Daarbij komt dat dit bericht in de context moet worden bezien van het gehele chatgesprek tussen de verdachte en haar moeder, waaruit blijkt dat de verdachte lijkt te verwijzen naar de baas van [naam 1] die sprak over de woning van een ongelovige. In dit opzicht is er ook een verschil met de twee Duitse vonnissen die tot de dossierstukken behoren: de Duitse rechter kan in die zaken wel tot vaststellingen komen over de (oorspronkelijke) eigenaars van de woningen (en/of de inboedel ervan) en de omstandigheden waaronder zij – onvrijwillig – afstand hadden gedaan van hun eigendom. Anders dan het openbaar ministerie, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde specifieke omstandigheden, de enkele afwezigheid van de eigenaars onvoldoende is om vast te stellen dat de toestemming van die eigenaars ontbreekt.
Omdat het ontbreken van toestemming een constituerend onderdeel is van plundering – vgl. de hiervoor genoemde Elements of Crimes – en nu de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging (
‘zonder toestemming van de eigenaar(s)’) op grond van de stukken in het dossier of het verhandelde ter zitting niet kan vaststellen, kan reeds hierom geen bewezenverklaring volgen.
Overigens kan de rechtbank evenmin tot de vaststelling komen dat de verdachte met de intentie handelde om de eigenaars van de woningen te onteigenen, zoals ten laste gelegd. Weliswaar heeft zij het in de berichten naar haar moeder meermaals over ‘ons huis’ of ‘mijn eigen huis’, en verbleef zij in de woningen en maakte er gebruik van, maar dat zij dat deed met de intentie – dat opgevat dient te worden als ‘oogmerk’– om de eigenaars van hun eigendommen te ontdoen of hen het gebruik van die woningen te ontzeggen, is niet vast komen te staan.
De rechtbank kan kortom niet tot het oordeel komen dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte door haar verblijf in de hiervoor genoemde woningen zich deze woningen – alleen of met anderen – ook heeft toegeëigend, tegen de wil van de eigenaar, en met het oogmerk de eigenaar zijn eigendom te ontnemen. Dat betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde plundering.
6.4.3.2 Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 wordt de verdachte deelname aan een terroristische organisatie verweten. Het relevante juridisch kader aan de hand waarvan dit feit beoordeeld dient te worden, laat zich als volgt samenvatten.
Terroristische organisatie
Volgens artikel 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie – een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling – moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr dus niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Een dergelijk aandeel kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid - in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
IS
Naar het oordeel van de rechtbank was (en is) IS een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft, zoals in eerdere uitspraken al is geoordeeld. De rechtbank verwijst daarbij naar de kennisbijlage “140a WvSr PV de Islamitische Staat” van dr. J. Jolen, die in de bijlage als bewijsmiddel is opgenomen, en onder meer naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2023, (ECLI:NL:GHDHA:2023:2570). Deelname aan IS door [naam 1]
Verder is de rechtbank van oordeel dat [naam 1] heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
[naam 1] is samen met de verdachte uitgereisd naar Syrië. De verdachte heeft verklaard dat [naam 1] zich gelijk na aankomst in Syrië heeft aangesloten bij IS en dat hij daartoe de eed heeft afgelegd. Op grond van het dossier kan voorts worden vastgesteld dat hij gedragingen heeft verricht die onmiskenbaar strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van deze organisaties. Zo volgde hij verschillende (gevechts)trainingen en was hij werkzaam voor de “Hisba”, de zedenpolitie van IS. Hij ontving loon, goederen en huisvesting van IS en beschikte over een Kalasjnikov. [naam 1] was voornemens de strijd in te gaan ten behoeve van de jihad voor IS, hetgeen slechts door verschillende onvoorziene omstandigheden niet heeft plaatsgevonden. Tot slot wijst de rechtbank op de foto’s in het dossier waarop [naam 1] is te zien met een wapen en een aan IS gelieerde vlag en gebaar.
[naam 1] is bij vonnis van de rechtbank [geboorteplaats 13] van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:5872) ook (bij verstek) veroordeeld voor deelname aan IS. Deelneming aan IS door de verdachte
De rechtbank is verder van oordeel dat ook de verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie. Daartoe en overweegt de rechtbank het navolgende.
Vast staat dat de verdachte met haar gezin op 12 augustus 2014 via Turkije is afgereisd naar Syrië. De verdachte wist van tevoren dat het gezin naar Syrië zou afreizen terwijl vlak daarvoor het kalifaat was uitgeroepen, en de verdachte wist ook dat er oorlog was in Syrië.
Van dwang door [naam 1] jegens de verdachte om uit te reizen naar Syrië en waaraan zij geen weerstand tegen kon bieden, zoals door de verdediging gesteld, is niet gebleken. Het is aannemelijk dat het huwelijk met [naam 1] en hun kinderen een rol heeft gespeeld bij de keuze van de verdachte om mee te gaan met [naam 1] naar Syrië en dat het een moeilijke omstandigheid was dat [naam 1] dreigde de kinderen mee naar Syrië te nemen ongeacht of de verdachte mee ging of niet, wil de rechtbank aannemen. Niet is echter gebleken dat daarbij voor de verdachte een zodanige dwang of druk in ontstaan dat zij geen andere mogelijkheid had dan om met [naam 1] mee te gaan naar Syrië. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte willens en wetens de keuze heeft gemaakt om [naam 1] naar Syrië te volgen en dat zij op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van haar uitreis naar Syrië, zoals een arrestatie of een uithuisplaatsing van haar kinderen. Tevens heeft de verdachte meermalen in de chatberichten aan [naam 4] aangegeven dat zij, indien gewenst, terug kon keren naar Nederland, maar dat zij dat niet wilde. Ook heeft de verdachte [naam 4] bijna een jaar na de uitreis geïnstrueerd om, mocht zij ooit terugkomen in Nederland, te verklaren dat zij niet vrijwillig met [naam 1] is meegegaan naar Syrië. Dit in tegenstelling met wat de verdachte er daarvoor over had verklaard, maar “
dat weten zij toch niet”. Dat de verdachte onder dwang of druk van [naam 1] mee is gegaan naar Syrië, is gelet hierop niet gebleken.
Na een kort verblijf in het vrouwenhuis is de verdachte met [naam 1] en haar kinderen naar Tabqa doorgereisd en hebben zij zich gedurende een lange periode in het kalifaat van IS gevestigd, zelfs tot aan de uiteindelijke val daarvan. De verdachte heeft zich aldaar samen met [naam 1] onder het gezag – en de daaraan verbonden regels van de sharia – gesteld van IS.
De verdachte en [naam 1] hebben in het kalifaat in Syrië een gezamenlijke huishouding gevoerd, terwijl [naam 1] actief heeft deelgenomen aan IS en de verdachte daarvan op de hoogte was. [naam 1] was met zijn verdiensten vanuit IS de kostwinner. De verdachte en haar gezin hebben zodoende financieel geprofiteerd van IS. Ook ontvingen zij een maandelijkse financiële toelage, en werden zij voorzien van gas, water en licht en (regelmatig) van levensmiddelen. IS zorgde eveneens voor huisvesting. [naam 1] en de verdachte waren voorts in het bezit van vuurwapens, verstrekt door IS, waaronder een Kalasjnikov die [naam 1] in verband met zijn werk voor de Hisba kreeg en die hij met medeweten van de verdachte in hun gezamenlijke woning bewaarde. Ook de verdachte beschikte over een vuurwapen, waarmee ze een keer heeft geschoten. In een van hun woningen hing ook een vlag van IS aan de muur.
De verdachte vormde niet alleen een huishouden met [naam 1] , maar gedurende bestendige periodes ook met de twee andere vrouwen van [naam 1] die voorstanders waren van de gewapende strijd door IS. Voorts blijkt uit de chatberichten dat de verdachte en [naam 1] vrouwen van omgekomen IS-strijders heeft bezocht en financieel en emotioneel heeft ondersteund. [naam 1] is zelfs met de vrouw van een omgekomen IS-strijder (te weten [naam 3] ) gehuwd.
Ook kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in ieder geval vlak na haar aankomst in Syrië heeft vereenzelvigt met het gedachtengoed van IS. In die periode schrijft de verdachte dat ze wil leven naar de regels die in het kalifaat gelden, waarbij ze onder meer als voorbeeld noemt dat als iemand steelt zijn hand wordt afgehakt, of dat er zweepslagen worden toegediend aan personen die vreemd gaan. In latere chatberichten heeft zij meermalen negatieve uitlatingen gedaan over de lokale bevolking en Assad, noemt ze dat Raqqa voor het uitroepen van het kalifaat een hoerenstad was en schrijft zij over “
broeders”en z
usters”als het IS betreft. Tot slot heeft de verdachte op Facebook geschreven – naar aanleiding van een bericht dat IS mogelijk strijders naar Europa heeft gestuurd – dat het niet waar is en dat
“we”ze hier harder nodig hadden.
Daarnaast heeft de verdachte door haar handelen, ingegeven door haar bewuste keuze om daar te blijven met [naam 1] , de invloedssfeer van IS telkens getalsmatig versterkt.
Dat de verdachte slechts thuis zou hebben gezeten en zich heeft bezig gehouden met de opvoeding van de kinderen, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, strookt niet met de hiervoor opgesomde omstandigheden. Overigens werd dit binnen IS als belangrijke taak van de vrouw gezien, als ondersteuning aan de man als strijder in de jihad en aan het uitdragen van de beginselen van IS door de kinderen in de geest van de jihad op te voeden, zoals blijkt uit het rapport ‘Vrouwen van de Islamitische Staat’. De rechtbank wijst, gelet op het vorenstaande, mede op het feit dat in het dossier diverse foto’s aanwezig zijn van [kind 2] in een militair uniform. Op een van de foto’s is [kind 2] te zien gekleed in een militair uniform en liggend in een schiethouding, waarbij hij – vermoedelijk – een Kalasjnikov vast hield.
De verdachte heeft aldus gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van IS. Dit terwijl uit de chatberichten valt op te maken dat de verdachte van het terroristische oogmerk van deze organisatie in zijn algemeenheid op de hoogte was. Illustratief hiervoor zijn haar uitlatingen in de chatberichten over de gewapende strijd en haar verklaring ter terechtzitting dat zij op de hoogte was van (enkele van) de gruwelijkheden die in Syrië plaatsvonden.
De verweren van de verdediging dat er geen sprake is van deelneming of een terroristisch oogmerk worden dan ook verworpen.
Alle voornoemde feiten en omstandigheden maken dat de verdachte kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS.
Medeplegen
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam 1] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.
De periode
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte sinds eind februari 2019 in Koerdische opvangkampen heeft verbleven. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte vanaf dat moment nog enige deelnemingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde periode vanaf 1 maart 2019.
Conclusie feit 1
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019 in Syrië tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven, te weten IS.
6.4.3.3 Ten aanzien van feit 3
Onder feit 3 wordt de verdachte verweten verschillende strafbare voorbereidingshandelingen te hebben gepleegd, opgesomd in de tenlastelegging onder de letters A tot en met F. Bij de beoordeling van dit verwijt hoort het volgende juridisch kader.
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
De rechtbank overweegt, aansluitend op de hiervoor weergegeven overwegingen met betrekking tot feit 2, als volgt.
Ten aanzien van de onder A ten laste gelegde gedragingen overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende kan worden afgeleid dat de verdachte, voor de uitreis van het gezin naar Syrië, in Nederland zich al de ideologie van IS eigen heeft gemaakt en dat zij toen al een voorstander was van de gewapende strijd door IS. Zoals hiervoor is overwogen, is dit anders in het geval na haar aankomst in Syrië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte vanaf dat moment de onder A ten laste gelegde gedragingen bevorderd. De verdachte had toen immers kennis van de ideologie van IS en zij heeft zich met het gedachtegoed vereenzelvigd, terwijl [naam 1] reeds lid was van IS en de eed had afgelegd.
De onder B ten laste gelegde gedragingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier kan onvoldoende worden afgeleid dat de verdachte vóór haar vertrek naar Syrië in Nederland reeds informatie heeft ingewonnen over haar uitreis naar Syrië. De verdachte zal van dat onderdeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ook de onder E ten laste gelegde gedragingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. In het dossier is geen concreet bewijs voorhanden dat de verdachte en/of een medeverdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd, dan wel dat zij daartoe een significante bijdrage hebben geleverd. Het volgen van een (tussentijds afgebroken) training door [naam 1] is daarvoor onvoldoende en bovendien is niet gebleken dat [naam 1] daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de gewapende strijd. De verdachte zal van dat onderdeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande en op de hiervoor reeds weergegeven feitelijke vaststellingen en overwegingen ten aanzien van feit 2, acht de rechtbank de onder A, C, D en F opgesomde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals weergegeven in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam 1] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte samen met [naam 1] zichzelf of anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 3 genoemde terroristische misdrijven en – door het voorhanden hebben van vuurwapens – voorwerpen voorhanden gehad waarvan zij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van een dergelijke misdrijven.
Uit de combinatie van de onder A, C, D en F bewezenverklaarde gedragingen, in onderlinge samenhang beschouwd, kan tenslotte het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van deze misdrijven worden afgeleid. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van een terroristisch oogmerk wordt dan ook verworpen.
Van de periode vanaf 1 maart 2019 zal de rechtbank de verdachte (partieel) vrijspreken, nu de verdachte zich toen heeft overgegeven en in Koerdische opvangkampen werd geplaatst.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019 tezamen en in vereniging met [naam 1] schuldig heeft gemaakt aan de bevordering en voorbereiding van terroristische misdrijven.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
6.4.3.4 Ten aanzien van feit 4
Onder feit 4 wordt de verdachte verweten haar minderjarige kinderen in een hulpeloze toestand te hebben gebracht en gelaten. De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de verdachte haar twee minderjarige kinderen heeft meegenomen naar het strijdgebied in Syrië. De verdachte heeft verklaard dat zij op het moment van afreizen wist dat er een oorlog gaande was in Syrië. Niettemin heeft zij haar kinderen meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict en oorlogsgeweld. De verdachte heeft daarom haar kinderen bewust meegenomen naar een gebied waar gevaar voor leven en gezondheid bestaat, en hen daar ook laten verblijven. Dat heeft zij ter terechtzitting ook niet betwist.
Uit de hiervoor weergegeven app-berichten blijkt dat de kinderen van de verdachte zijn blootgesteld aan vele gevaren, zoals bombardementen, raketaanvallen en beschietingen. Zij zijn voorts onthouden van regulier onderwijs. Het verblijf in Syrië heeft zodoende nadelige gevolgen gehad voor de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de kinderen van de verdachte. De rechtbank verwijst daarbij naar de verschillende chatberichten, waarin de verdachte de negatieve gedragsveranderingen van haar kinderen omschreef. Tenminste een van haar kinderen is ook daadwerkelijk gewond geraakt tijdens een raketaanval op de woning van het gezin.
Door aldus te handelen heeft de verdachte haar beide kinderen in gevaar, en daarmee in een hulpeloze toestand gebracht en ook gelaten. De verdachte heeft de keuze gemaakt om te blijven in Syrië met haar kinderen en zij heeft deze beslissing weloverwogen genomen.
De rechtbank acht daarom het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen voor zover het de periode tot aan 1 maart 2019 betreft. Van de periode vanaf 1 maart 2019 zal de rechtbank de verdachte (partieel) vrijspreken.