ECLI:NL:RBROT:2023:3082

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
71/029034-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van uitreizigsters terzake deelname aan terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen terroristische misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met haar man en kinderen naar Syrië is gereisd om zich bij de terroristische organisatie IS aan te sluiten. De rechtbank oordeelde dat het voeren van een gezamenlijk huishouden met een strijder in het voormalig IS-gebied voldoende is om lidmaatschap van een terroristische organisatie aan te nemen. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie en het plegen van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel zij geen actieve rol had in de strijd, wel een faciliterende rol had gespeeld door voor haar gezin te zorgen en haar man te ondersteunen. De rechtbank weegt in de strafmaat mee dat de verdachte geen actieve rol had in de strijd en dat zij enige tijd in het kamp Al Roj heeft doorgebracht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol binnen de terroristische organisatie en de omstandigheden in het kamp waar zij verbleef. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor deelname aan een terroristische organisatie en het in hulpeloze toestand brengen van haar kinderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/029034-22
Datum uitspraak: 13 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart en 13 april 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende feiten.
Onder feit 1 wordt de deelname aan een terroristische organisatie (IS) verweten.
Onder feit 2 wordt het plegen van voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf verweten door het plegen van de volgende feitelijke handelingen:
A: Het eigen maken van extremistisch gedachtegoed;
B: Zich verdiepen in het afreizen naar het strijdgebied;
C: Af te reizen naar het strijdgebied;
D: Zich voegen bij en samenleven met een IS strijder;
E: Bijdragen aan de gewapende Jihadstrijd.
Onder feit 3 wordt de verdachte het in hulpeloze toestand brengen en houden van haar kinderen verweten door hen mee te nemen naar oorlogsgebied.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode voor 1 augustus 2015 en na 10 december 2017 en het medeplegen), van het onder 2 ten laste gelegde (met uitzondering van de periode voor 1 augustus 2015 en na 10 december 2017 en het medeplegen) en van het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie ten aanzien van feit 3

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging met betrekking tot feit 3, nu deze vervolging in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In november 2017 was verdachte één van de eerste Nederlandse vrouwen die het IS gebied heeft weten te verlaten en in kamp Al Roj terecht kwam. Pas in februari 2022 is zij gerepatrieerd naar Nederland. In eerdere zaken heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen om bij exact dezelfde handelingen niet te vervolgen voor artikel 255 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Het enige verschil in deze zaken is dat in 2017 nog niet werd vervolgd voor dit artikel, maar in 2023 wel. En dat gaat in tegen de rechtsgelijkheid.
De beslissing om de verdachte te vervolgen, levert een zodanige schending op van het gelijkheidsbeginsel, dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van officier van justitie.
4.2.
Beoordeling
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend om naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak kan deze beslissing maar zeer beperkt worden getoetst. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging in het geval er bij vervolging sprake is van een strijdigheid met de beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Er is in dit geval geen sprake van een uitzonderlijk geval.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat in de loop der tijd de juridische beoordeling van de zaken van vrouwen die zijn uitgereisd en weer zijn teruggekeerd uit IS gebied, zoals de verdachte, is geëvolueerd. Vanaf 2021 heeft het openbaar ministerie besloten om ook te gaan vervolgen voor art. 255 Sr en dat is sindsdien het vervolgingsbeleid. Een verandering in het vervolgingsbeleid maakt niet dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde feiten. Door de raadsvrouw is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de echtgenoot van verdachte, [naam01] , strijder was bij IS of dat hij zelfs maar tot IS behoorde in die zin dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van IS. Het feit dat hij geld van IS ontving doet daar niet aan af. Als ten aanzien van hem al niet kan worden bewezen dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de verwezenlijking van het doel van IS, dan van de verdachte al helemaal niet. Daar komt bij dat verdachte voor vertrek onvoldoende doordrongen was van de terroristische aard van IS. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte meer heeft gedaan dan leven in IS gebied en dat is onvoldoende om een dergelijke bijdrage vast te stellen. (feit 1)
Evenmin heeft de verdachte voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen (feit 2) verricht teneinde een terroristisch misdrijf te plegen. Er is onvoldoende bewijs voor de onder A t/m E tenlastegelegde gedragingen. Ten aanzien van de periode is subsidiair aangevoerd dat verdachte zowel bij feit 1 als feit 2 dient te worden vrijgesproken van de periode dat zij in het kamp Al Roj gedetineerd heeft gezeten.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrij gesproken nu concreet gevaar en opzet ontbreekt. Het was rustig in de gebieden waar de verdachte en haar gezin verbleven, en op het moment dat het onrustig leek te worden zijn ze steeds naar een ander gebied vertrokken.
5.2.
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
Verdachte is in augustus 2015 samen met haar man [naam01] (hierna: [naam01] ) en hun drie kinderen vanuit Nederland afgereisd naar Syrië. Volgens haar eigen verklaring wist zij op dat moment dat ze naar IS gebied zouden afreizen. Ze wist ook dat daar op dat moment een oorlog gaande was en dat IS het kalifaat had uitgeroepen. [naam01] heeft haar de keuze gelaten om met de kinderen mee te gaan. Uiteindelijk heeft de verdachte er naar eigen zeggen voor gekozen om met de kinderen met [naam01] mee te gaan. Zij was bang dat de jeugdbescherming in Nederland haar kinderen zou afnemen omdat hun vader naar Syrië was afgereisd.
Het gezin is met de auto naar Gaziantep in Turkije gereden. Na een aantal dagen zijn ze vanuit daar uiteindelijk in Shaam in Syrië terecht gekomen. Diezelfde avond is verdachte met de kinderen naar een Madaffa in Raqqa gebracht. Hier hing een IS vlag aan de deur, en IS controleerde daar alles volgens de verklaring van verdachte. Een aantal dagen later is verdachte naar Tabqa gebracht, waar zij [naam01] weer zag. Hierna zijn ze met het gezin naar Irak gereisd. Daar heeft verdachte anderhalve maand in een vrouwenhuis verbleven met de kinderen terwijl [naam01] training kreeg. Hierna heeft [naam01] een woning gevonden ten noorden van Mosul. In de periode dat ze in Irak verbleven ontving [naam01] geld van IS. Uit aangetroffen administratie van IS blijkt dat [naam01] van februari 2016 t/m november 2016 op de loonlijst bij IS heeft gestaan.
Eind augustus, begin september 2016 is het gezin van Mosul naar Raqqa gereisd. Daar zijn ze zo’n vijf à zes maanden gebleven. Hierna zijn ze naar Al Bukamal vertrokken. In februari/maart 2017 zijn ze naar Baghouz verhuisd. Hier zijn ze zo’n zes maanden gebleven en daarna hebben zij nog een periode in Sousa verbleven. In Sousa is verdachte bevallen van haar vierde kind.
Op 10 december 2017 heeft de verdachte zich overgegeven aan de Koerden. Zij is toen met haar kinderen naar het kamp Al Hol gebracht. Na twee weken zijn zij vervolgens naar het kamp Al Roj gebracht. Uiteindelijk zijn zij gerepatrieerd en op 4 februari 2022 aangekomen op het vliegveld in Eindhoven waar de verdachte is aangehouden.
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten
en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Het is voldoende dat een betrokkene in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat een betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven is niet vereist. Evenmin is vereist dat een betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden van de organisatie zijn respectievelijk worden gepleegd.
Beoordeling
De verdachte heeft, als gezegd, verklaard dat zij met [naam01] mee is gegaan naar Syrië omdat zij bang was haar kinderen kwijt te raken. Bovendien was zij niet voldoende doordrongen van de terroristische aard van IS. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk geworden.
Op het moment dat verdachte met haar gezin richting Syrië vertrok was ook bij verdachte bekend dat IS op 29 juni 2014 het kalifaat had uitgeroepen. Dat IS daarbij geweld toepaste kwam zeer vaak aan bod op alle nieuwskanalen, waarvan verdachte ook heeft verklaard dat zij dit heeft gezien. Het moet voor een ieder duidelijk zijn geweest dat IS een terroristische organisatie was, zeker gelet op de gruwelbeelden die vaak nota bene door IS zelf de wereld in werden gestuurd. Wat er ook zij van de beweegredenen van de verdachte om met [naam01] mee te gaan, vast staat dat zij uiteindelijk zelf de beslissing heeft genomen om met haar kinderen met [naam01] mee te gaan naar Syrië. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte is uitgereisd om zich samen met haar gezin in het strijdgebied in Syrië en later Irak te vestigen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat [naam01] zich heeft aangesloten bij IS en gedurende de periode dat zij in Irak verbleven, loon heeft ontvangen van IS. Uit de loonadministratie van IS blijkt dat hij gedurende 9 maanden loon heeft ontvangen en dat hij onderdeel was van het Tariq Bin Ziyad bataljon. De verdachte heeft dit bevestigd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [naam01] bij aankomst naar een trainingskamp moest en dat hij geacht werd deel te nemen aan de strijd. De verdachte heeft aangevoerd dat [naam01] niet wilde strijden en IS hem als weigeraar zag. Dat hij om die reden niet heeft deelgenomen aan de strijd is op basis van het dossier niet komen vast te staan. De verdachte was lid van een bataljon en kreeg salaris. Er zijn weliswaar documenten gevonden waarop 15 namen staan van probleemstrijders bij dit bataljon maar de naam van [naam01] wordt in dat kader niet vermeld. Nu hij lid was van een bataljon van IS en loon ontving staat vast dat [naam01] in de periode dat hij loon ontving, van februari 2016 t/m november 2016 strijder was bij IS. De verdachte heeft zich met hem jarenlang opgehouden in en gereisd naar en binnen door IS gecontroleerde gebieden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op grond van voornoemde feitelijke omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS. Van louter burgerschap, zoals de verdediging heeft betoogd, is geen sprake. De verdachte heeft samen met een strijder van een terroristische organisatie een huishouden gevoerd. Onder een huishouden vormen kan onder meer gerekend worden het samen kinderen hebben, voor de kinderen zorgen, boodschappen doen, maaltijden bereiden en schoonmaken. Uit het rapport ‘Vrouwen van de Islamitische Staat” van [naam02] van 13 april 2021 blijkt ook dat de rol van de vrouw binnen de organisatie van belang was binnen het door IS uitgeroepen kalifaat.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank dat hiervoor is vastgesteld dat [naam01] in de periode van februari 2016 t/m november 2016 deelnemer was van IS. Voor deelname buiten deze periode bevat het dossier onvoldoende bewijs. Nu de deelname aan IS voor verdachte bestond uit het faciliteren van [naam01] in zijn deelname aan de strijd volgt daaruit dat ook ten aanzien van de verdachte niet kan worden bewezen dat zij buiten genoemde periode heeft deelgenomen aan IS. Daarvan zal zij dan ook worden vrijgesproken.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 november 2016 heeft deelgenomen heeft aan een terroristische organisatie, te weten IS.
5.3.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist [1] .
Beoordeling
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met E.
Onderdelen A, B en E
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich voor haar vertrek het radicaal extremistisch gedachtegoed heeft eigen gemaakt (onderdeel A), dat zij zich heeft laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak (onderdeel B) en dat zij heeft deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd (onderdeel E). De verdachte wordt van die onderdelen dan ook vrijgesproken.
Onderdelen C en D
De verdachte heeft door zich te begeven naar het strijdgebied, daar te verblijven (onderdeel C) en een gezamenlijke huishouden te voeren met een strijder van IS (onderdeel D), hem gelegenheid gegeven om als strijder deel te nemen aan deze terroristische organisaties ter verwezenlijking van het oogmerk van deze organisaties: het plegen van terroristische misdrijven. Aldus heeft de verdachte haar partner gefaciliteerd. Ook heeft de verdachte in het kalifaat een ondersteunende rol voor genoemde terroristische organisaties gehad door zowel voor hun kinderen als voor het huishouden te zorgen.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde medeplegen.
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte buiten de periode van haar deelname aan IS enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. Mede gelet op hetgeen is overwogen onder 5.2 zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode voor februari 2016 en na november 2016.
Conclusie
Met de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte in de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 november 2016 aan anderen gelegenheid verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
5.4.
Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit
Vooropgesteld zij dat niet ter discussie staat dat de verdachte in augustus 2015 haar drie
minderjarige kinderen heeft meegenomen naar het strijdgebied in Syrië.
Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake was van concreet gevaar en opzet. Dit verweer wordt verworpen gelet op het feit dat zij haar kinderen bewust heeft meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict en in een oorlogsgebied bestaat per definitie gevaar voor leven en gezondheid. Door aldus te handelen heeft de verdachte haar kinderen in gevaar, en daarmee in een hulpeloze toestand gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in hulpeloze toestand laten van haar kinderen. Uit het dossier blijkt wel dat de verdachte niet de mogelijkheid had zich te onttrekken aan het oorlogsgebied, hetgeen pas in december 2017 is gelukt. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij
in de periode van
1 februari 2016tot en met
30 november 2016in plaatsen in Irak,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS welke organisatie tot
oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit
iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van
Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder
vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II
en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te
bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet
wapens en munitie)
2.
zij
in de periode van
1 februari 2016tot en met
30 november 2016in plaats en in Irak,
telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is
en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd .
waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft zij, verdachte,
C. de reis (met haar echtgenoot [naam01] en hun drie minderjarige kinderen) naar Syrië
en Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, , en
D. zich gevoegd bij een IS strijder en een gezamenlijk huishouden gevoerd met haar (islamitisch)
echtgenoot [naam01] die (als strijder) deelnam aan IS,
3.
zij
in de periode van
1 augustus 2015tot en met 03 februari 2022 in Syrië en Irak, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk haar minderjarige kinderen genaamd
[naam03] , geboren [geboortedatum02] 2007
en
[naam04] , geboren [geboortedatum03] 2010
en
[naam05] , geboren [geboortedatum04] 2011
tot wiens verzorging zij als ouder van [naam03] en [naam04]
[naam01] en [naam05] , krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand
gebracht , immers heeft zij, verdachte,
terwijl zij wist dat [naam03] en [naam04] en [naam05] gedurende
bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet konden beschermen en in een veilige situatie konden brengen, telkens,
met die [naam03] en [naam04] en [naam05] gereisd naar en die
[naam03] en [naam04] en [naam05] meegenomen naar gebieden waar gewapende
conflicten aan de gang waren en oorlogsgeweld heerste en
daarbij die [naam03] en [naam04] en [naam05] blootgesteld aan
gevaren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf
3.
opzettelijk iemand tot wiens verzorging zij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand brengen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in augustus 2015 met haar man en drie nog zeer jonge kinderen uitgereisd naar Syrië en vanuit daar naar Irak, om zich aldaar als gezin te vestigen, zodat haar man zich daar bij de terroristische organisatie IS als strijder kon aansluiten. In Irak heeft verdachte nog een vierde kind met haar man gekregen. Tijdens haar verblijf in Irak heeft de verdachte deelgenomen aan de terroristische organisatie IS en heeft zij zich opgehouden in door deze organisatie gecontroleerde gebieden.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Over hetgeen de oorspronkelijke bevolking van IS gebied heeft moeten ondergaan wordt steeds meer bekend en daarvoor zijn nauwelijks woorden om de ernst daarvan te omschrijven. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft.
Verder heeft de verdachte haar drie minderjarige kinderen in een hulpeloze toestand gebracht door met hen naar het strijdgebied in Syrië en Irak te reizen. In plaats van hen veiligheid en geborgenheid te bieden, heeft de verdachte haar kinderen meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict. De rechtbank neemt de verdachte dit ook zeer kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam06] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 22 juli 2022. De rapporteur komt tot de conclusie dat er ten tijde van het ten laste gelegde, en ook nu, geen sprake was van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. Geadviseerd wordt om bij bewezenverklaring de feiten aan de verdachte toe te rekenen. De kans op gewelddadig extremistisch gedrag wordt ingeschat als laag.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 2 maart 2023, van Reclassering Nederland. Hierin wordt geadviseerd om ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen, gericht op het versterken van haar identiteit en copingvaardigheden, omdat deze factoren naar mening van de reclassering van invloed zijn geweest op de delictsituatie en behandeld moeten worden om de risico’s te verkleinen. Verdachte heeft sinds haar komst in het kamp in Syrië openlijk afstand gedaan van het IS gedachtengoed. Dit heeft zij ondanks de negatieve consequenties die zij hierdoor ervoer volgehouden. Blijkens het NTA rapport van 27 december 2022 is er bij verdachte geen sprake (geweest) van radicaal extremistisch gedachtegoed. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag gemiddeld, en het risico op extremistisch geweld als laag. Naast ambulante behandeling wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, contactverboden en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Gezien de laag gemiddelde kans op recidive en de lage kans op extremistisch geweld, adviseert de reclassering bij bewezenverklaring geen Dadelijke Uitvoerbaarheid (DUT) op te leggen. Voor het adviseren van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) ziet de reclassering onvoldoende argumenten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
In het vonnis van deze rechtbank d.d. 18 februari 2022 (ECLI: NL:RB:ROT: 2022:1141) is een uitgangspunt geformuleerd van vijf jaar gevangenisstraf. Het openbaar ministerie gaat bij de strafeis uit van dit uitgangspunt.
Hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt met haar man en kinderen naar Syrië en Irak uit te reizen en zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie, wordt bij de strafoplegging in matigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte is uitgereisd om zelf actief deel te nemen aan de strijd. Verder is er weliswaar sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie, maar haar rol daarbinnen is beperkt geweest en bestond uit het faciliteren van haar man door voor het gezin te zorgen. In deze zin wijkt onderhavige zaak in aanzienlijke mate af van de eerder genoemde zaak en andere zaken waarbij uitreizigsters een actievere rol hadden die bijvoorbeeld bestond uit het ronselen van andere vrouwen om uit te reizen, het verspreiden van onlinepropaganda en in sommige gevallen zelfs actief deelnemen aan de strijd als sniper en tot het laatst aan de strijd willen deelnemen.
Naast de beperkte rol neemt de rechtbank voorts bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf mee dat verdachte meerdere pogingen heeft ondernomen om te vluchten uit IS gebied, wat uiteindelijk ook is gelukt.
De verdachte heeft daarna eerst twee weken in het kamp Al Hol verbleven en daarna ruim vier jaar in het kamp Al Roj samen met haar vier kinderen. De leefomstandigheden in het kamp Al Roj zijn erbarmelijk. De getuige [getuige01] , directeur van een NGO, Reprieve genaamd, die zich bezig houdt met mensen die geconfronteerd worden met arbitraire detentie, doodstraf, marteling en extreme mensenrechtenschendingen heeft het kamp acht maal bezocht. Zij heeft onder meer verklaard dat het kamp zwaar bewaakt wordt, er nauwelijks medische voorzieningen zijn, veel ziektes rondwaren, veel kinderen sterven en er geen gezonde voeding was.
De verdachte heeft in die omstandigheden ruim vier jaar verbleven waarbij zij de zorg had voor haar jonge kinderen. Daarnaast is ook gebleken dat verdachte en haar kinderen voortdurend onder dreiging hebben geleefd daar zij zich distantieerde van IS en hen dat door veel mede kampbewoners werd verweten. Dit zijn strafverlagende omstandigheden.
Rekening houdend met al deze omstandigheden komt de rechtbank tot een aanzienlijke lagere straf dan het uitgangspunt van vijf jaar en zal zij ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de reclassering geadviseerde contactverboden op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank merkt voorts nog op dat de verdachte op dit moment nog steeds in grote onzekerheid leeft nu zij niet zeker is van haar verblijf in Nederland na ommekomst van haar straf. Ter zitting is gebleken dat de kans bestaat dat haar Nederlanderschap zal worden ingetrokken, nu zij, in tegenstelling tot sommige andere uitreizigsters, een dubbele nationaliteit heeft. Dit heeft voor haar en ook voor haar kinderen grote nadelige gevolgen. De rechtbank acht dit voor verdachte en haar kinderen een onwenselijke situatie. De verdachte is geboren en opgegroeid in Nederland en is, nadat zij haar gevangenisstraf heeft uitgezeten, afgestraft. In dat opzicht ligt het in de rede dat de verdachte, die spijt heeft betuigd van haar uitreis en haar straf zal moeten ondergaan, daarna weer deel zou moeten kunnen uitmaken van de samenleving, met behulp van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 255, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 15 (vijftien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor haar problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen van en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal zij hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere instanties;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 18 juli 2015 tot en met 03 februari 2022 in
één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan
wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL, althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde organisatie(s), althans (een)
organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot
oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit
iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van
Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder
vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II
en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te
bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet
wapens en munitie)
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
2.
zij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari. 2015 tot en met
03 februari 2022 in één of meer plaats (en) in Nederland en/of Syrië en/öf Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, telkens
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is
en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd .
waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een
terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische
Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (verder JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida (verder AQ) gelieerde
organisatie(s), althans (een) aan voornoemde organisatie(s) gelieerde jihadistische
strijdgroep(en), althans (een)organisatie(s) die de gewapende jihadstrijd
voorstaat/voorstaan, (verder) eigèn gemaakt en/of
B. zich verdiept in en/of zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis (met haar echtgenoot [naam01] en hun drie minderjarige kinderen) naar Syrië
en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door
een terroristische organisatie (zoals JaN en IS), althans een hieraan gelieerde strijdgroep)
gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in
Syrië-en/of Irak, en/of
D. zich gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of IS strijder(s) en/of perso(o)n(en)
gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende jihadstrijd
voorstaat/voorstaan en/of een gezamenlijk huishouden gevoerd met haar (islamitisch)
echtgenoot [naam01] die (als strijder) deelnam aan IS, althans een terroristische
organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië en/of Irak bijgedragen aan de gewapende jihadstrijd gevoerd door de
(terroristische) organisatie IS, althans (een) terroristische organisatie (s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat/voorstaan;
(art. 96 lid 2 jo 289 jo 289a jo 288 jo 288a jo 83 en art. 96 lid 2 jo 157 jo 176a jo 176b jo 83
Wetboek van Strafrecht)
3.
zij
in de periode van 18 juli 2015 tot en met 03 februari 2022 in Nederland, Turkije, Syrië en/of
Irak, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk haar minderjarige
kind(eren) genaamd
[naam03] , geboren [geboortedatum02] 2007
en
[naam04] , geboren [geboortedatum03] 2010
en
[naam05] , geboren [geboortedatum04] 2011
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [naam03] en [naam04]
[naam01] en [naam05] , krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand
gebracht en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft zij, verdachte,
terwijl zij wist dat [naam03] en [naam04] en [naam05] gedurende
bovengenoemde periode (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet konden verweren
en/of beschermen en/of in een veilige situatie konden brengen, (telkens),
met die [naam03] en [naam04] en [naam05] gereisd naar en/of die
[naam03] en [naam04] en [naam05] meegenomen/gebracht naar en/of
langdurig laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar gewapende
conflicten aan de gang waren en/of oorlogsgeweld heerste en/of
(daarbij) die [naam03] en [naam04] en [naam05] blootgesteld aan
gevaren;
(artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416