ECLI:NL:RBDHA:2024:6255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.1029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verlenging beslistermijn

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 15 juni 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 7 maart 2024 een verweerschrift ingediend, waarna eiser op 20 maart 2024 aanvullende beroepsgronden heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 22 maart 2024 behandeld. Eiser stelt dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de beslistermijn met negen maanden te verlengen, zoals geregeld in WBV 2023/3. Verweerder heeft echter betoogd dat de beslistermijn op asielaanvragen kan worden verlengd indien er een groot aantal aanvragen tegelijk wordt ingediend, wat in dit geval het geval is. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof over de uitleg van de Procedurerichtlijn, maar dat dit geen aanleiding vormt om de zaak aan te houden. De rechtbank concludeert dat verweerder rechtsgeldig de beslistermijn heeft verlengd en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is omdat niet is voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank bepaalt dat verweerder tot vijftien maanden na de aanvraag de tijd heeft om te beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1029

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 15 juni 2023.
Verweerder heeft op 7 maart 2024 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 20 maart 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De beslistermijn in asielzaken
1. Uit artikel 42, eerste lid, van de Vw [1] volgt dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst daarvan op de asielaanvraag dient te beslissen. De beslistermijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw met ten hoogste negen maanden worden verlengd indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De wetgever heeft hiermee artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn [2] geïmplementeerd.
2. Verweerder heeft met WBV 2022/22 [3] gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de beslistermijn op asielaanvragen met negen maanden te verlengen. WBV 2022/22 is van toepassing op asielaanvragen waarvan de wettelijke beslistermijn op 27 september 2022 nog niet was verstreken en op asielaanvragen die tot 1 januari 2023 zijn ingediend. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraken van 21 maart 2023 geoordeeld dat verweerder de beslistermijnen met toepassing van WBV 2022/22 rechtsgeldig heeft kunnen verlengen. [4] In een hoger beroep betreffende de rechtsgeldigheid van WBV 2022/22 heeft de Afdeling [5] op 8 november 2023 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof, [6] aangezien bij de Afdeling twijfel is ontstaan over de vraag hoe artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn uitgelegd moet worden. [7]
3. Verweerder heeft met WBV 2023/3 wederom de beslistermijnen op alle asielaanvragen met negen maanden verlengd. [8] WBV 2023/3 geldt voor alle asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024. Ter onderbouwing verwijst verweerder naar zijn brief van 3 februari 2023 aan de Tweede Kamer, waarin hij schrijft dat eind 2022 een beoordeling heeft plaatsgevonden of het noodzakelijk is om ook de beslistermijn voor asielaanvragen die worden ingediend vanaf 1 januari 2023 te verlengen met negen maanden. [9] Uit deze beoordeling volgt dat het aantal eerste asielaanvragen in de afgelopen jaren sterk is gestegen. Verweerder heeft in zijn brief van 3 februari 2023 de volgende aantallen genoemd:
Jaar
Aantal eerste asielaanvragen
2017
14.72
2018
20.35
2019
22.53
2020
13.67
2021
24.69
2022
35.54
4. Volgens verweerder laten ook de productiecijfers van de IND [10] over deze periode zien dat in dezelfde jaren, het aantal beslissingen op eerste asielaanvragen is gestegen, maar niet voldoende om de stijging van het aantal aanvragen bij te houden. Verweerder had de verwachting dat ook in 2023 de instroom hoog zal blijven en de besliscapaciteit van de IND ruim zal overstijgen. In dat kader verwijst hij naar zijn brief van 4 november 2022 [11] waarin wordt verwezen naar de MPP. [12] In de MPP staat dat het aantal eerste asielaanvragen voor 2023 met een waarschijnlijkheid van naar schatting 75% zal uitkomen tussen de 25.000 (minimum scenario) en 42.000 (maximum scenario). Er was daarbij een kans van 1/3 dat de instroom boven de 35.000 (medio scenario) uit zal komen. Verder wijst verweerder erop dat in de afgelopen jaren door de IND fors is geïnvesteerd om de benodigde capaciteit voor de productie te vergroten. De IND is de afgelopen jaren steeds gegroeid, en zal in 2023 ook verder groeien, maar is aan een maximum gebonden vanwege het absorptievermogen van de organisatie. Verweerder trekt uit het voorgaande de conclusie dat het niet realistisch is om te verwachten dat de IND de asielaanvragen zorgvuldig kan behandelen binnen de standaard wettelijke beslistermijn van zes maanden. Daarom heeft hij opnieuw van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt om de beslistermijnen op alle asielaanvragen die worden ingediend van 1 januari 2023 tot 31 december 2023 te verlengen met negen maanden.
Standpunt eiser
5. Eiser heeft op 15 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Het is niet in geschil dat WBV 2023/3 van toepassing is op eisers asielaanvraag. Tussen partijen staat ter discussie of verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van WBV 2023/3 de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Eisers primaire standpunt is dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid en de WBV 2023/3 om die reden niet rechtsgeldig is. [13] De ingebrekestelling en het beroep wegens niet tijdig beslissen zijn daarom tijdig ingediend. Subsidiair stelt eiser dat WBV 2023/3 deels ongeldig is, in de zin dat de periode dat verweerder de beslistermijn met negen maanden kon verlengen is beperkt tot negen maanden na inwerkingtreding van WBV 2022/22. Dit betekent dat verweerder de beslistermijn op asielaanvragen die zijn ingediend na 26 juni 2023, niet met negen maanden kon verlengen. [14] Eiser meent dat verweerder niet tijdig op zijn asielaanvraag heeft beslist. Daarom verzoekt hij aan de rechtbank om aan verweerder op te dragen dat hij binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag neemt. Ook verzoekt hij aan de rechtbank om te bepalen dat verweerder aan eiser een rechterlijke dwangsom verbeurt van € 100 per dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Oordeel rechtbank
6. Allereerst overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de Afdeling prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof, geen aanleiding vormt om de zaak aan te houden tot het Hof deze vragen heeft beantwoordt. De aard van het beroep wegens niet tijdig beslissen leent zich namelijk niet voor aanhouding, nu eiser juist beroep instelt om op een zo kort mogelijke termijn een beslissing op zijn aanvraag te ontvangen. In dat verband verwacht hij dat de rechtbank binnen een korte termijn uitspraak doet op het beroep. Ook volgt uit artikel 8:55b van de Awb [15] dat de rechtbank in beginsel uitspraak doet binnen acht weken na het ontvangen van het beroepschrift. Daarnaast wordt vastgesteld dat de Afdeling geen gebruik heeft gemaakt van de prejudiciële spoedprocedure, waardoor niet te verwachten is dat de vragen binnen afzienbare tijd door het Hof worden beantwoord.
7. Tussen partijen is in geschil wanneer sprake is van een groot aantal vreemdelingen die tegelijk een aanvraag indient als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw. Eiser stelt dat een piek is vereist in het aantal asielaanvragen voordat verweerder gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om de beslistermijnen te verlengen. Verweerder stelt dat ook een graduele toename van het aantal asielaanvragen voldoende kan zijn om zijn bevoegdheid in voornoemd artikel aan te wenden. Deze zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 reeds geoordeeld dat niet alleen bij een snelle piek de beslistermijnen kunnen worden verlengd. Zij ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. De rechtbank vindt voor dit oordeel ook steun in het voorlopig oordeel van de Afdeling zoals genoemd in de verwijzingsuitspraak van 8 november 2023. [16]
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat sprake is van een zodanig hoog aantal eerste asielaanvragen dat het voor verweerder in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Verweerder heeft met de MPP aannemelijk gemaakt dat het aantal te verwachten eerste asielaanvragen in 2023 onverminderd hoog was ten opzichte van de voorgaande jaren. De rechtbank stelt vast dat uiteindelijk in totaal 38.380 eerste asielaanvragen zijn ingediend in 2023, hetgeen in lijn is met de MPP. [17] In 2023 was dus sprake van een grote toename van het aantal eerste asielaanvragen ten opzichte van de voorgaande jaren. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar beoordeling dat niet alleen het aantal eerste asielaanvragen tot gevolg heeft dat verweerder niet binnen de termijn van zes maanden op asielaanvragen kan beslissen. Ook herhaalde asielaanvragen vallen onder het bereik van de Procedurerichtlijn. Deze zijn dus van invloed op de besliscapaciteit van de IND in asielzaken. Dit laatste geldt eveneens voor asielaanvragen waarop de Dublinverordening [18] van toepassing is. Hoewel dan niet de termijnen uit de Procedurerichtlijn van toepassing zijn, betreft het ook in die gevallen aanvragen van onderdanen van derde landen of staatlozen die om internationale bescherming verzoeken als bedoeld in artikel 31, derde lid, derde volzin, onder b, van de Procedurerichtlijn. Het beoordelen van en het nemen van beslissingen op deze aanvragen is dan ook van invloed op de totale besliscapaciteit in asielzaken. Dat is niet anders voor zover het over het algemeen minder complexe besluitvorming zou betreffen, zoals eiser ter zitting heeft gesteld. Aanvragen in het kader van nareis ten slotte worden alleen naar nationaal recht tot asielaanvragen gerekend. [19] De Procedurerichtlijn is niet van toepassing op deze aanvragen. De rechtbank houdt bij haar beoordeling daarom geen rekening met het aantal nareisaanvragen dat in 2023 is ingediend.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht welke inspanningen zijn geleverd om te (blijven) voldoen aan zijn in artikel 4 van de Procedurerichtlijn genoemde verplichtingen. Verweerder heeft zich in de afgelopen jaren extra ingespannen om er voor te zorgen dat de IND over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is om de taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat de IND ieder jaar is gegroeid, maar dat hieraan een grens zit vanwege het absorptievermogen van de organisatie. De rechtbank stelt vast dat uit cijfers uit openbare bronnen volgt dat in de afgelopen jaren een structureel aantal medewerkers is vastgehouden en dat geen sprake is geweest van een afbouw. [20] Uit deze cijfers blijkt dat verweerder ook daadwerkelijk heeft gereageerd op de steeds groter wordende achterstanden en de grotere instroom van nieuwe asielaanvragen. De omstandigheid dat de IND, ondanks de getroffen maatregelen vanwege de hoge instroom van nieuwe asielaanvragen nog altijd niet in staat is om deze aanvragen standaard binnen zes maanden te beoordelen, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat dit in hoofdzaak is te wijten aan het tekortschieten van verweerder. In dat verband is ook van belang dat de complexiteit van asielzaken in de afgelopen jaren is toegenomen. Opgeteld bij de forse aanwas van nieuw personeel dat eerst nog opgeleid moet worden en het naar zijn aard beperkte absorptievermogen van de IND levert dat naar het oordeel van de rechtbank een voldoende verklaring voor de noodzaak van een langere beslistermijn zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw.
De rechtbank leidt daarbij uit overweging 18 uit de considerans bij de Procedurerichtlijn en artikel 31, tweede lid, van die richtlijn af dat asielaanvragen in de eerste plaats behoorlijk en volledig moeten worden behandeld.
10. Voor zover eiser stelt dat een verlenging van de beslistermijn met negen maanden een uitzondering behoort te zijn en niet de hoofdregel moet worden, wordt overwogen dat op grond van artikel 4 van de Procedurerichtlijn onverminderd de verplichting van toepassing blijft op verweerder om de IND over passende middelen te doen beschikken. Verweerder moet er dan ook voor blijven zorgen dat de IND op peil wordt gebracht zodat zo snel mogelijk weer binnen de reguliere beslistermijn van zes maanden zorgvuldig en volledig kan worden besloten op de asielaanvragen. In zoverre biedt artikel 4 van de Procedurerichtlijn een waarborg waarmee wordt voorkomen dat verweerder voor een onevenredig lange periode de beslistermijnen op asielaanvragen blijft verlengen zonder daarvoor adequate maatregelen te nemen. Daarnaast geldt de waarborg dat verweerder voor iedere asielaanvraag de beslistermijn maar één keer en met ten hoogste negen maanden mag verlengen. Uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn volgt tot slot de waarborg dat de beslistermijn in ieder geval niet langer dan 21 maanden mag zijn.
11. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de beslistermijn in asielzaken met toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden te verlengen. Eisers primaire standpunt slaagt daarom niet. Eisers subsidiaire standpunt slaagt, gelet op wat hiervoor is overwogen, evenmin. Artikel 31, derde lid, derde volzin, onder b, van de Procedurerichtlijn biedt ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat deze bevoegdheid slechts voor een beperkte periode gebruikt kan worden. Een begrenzing in de tijd van deze bevoegdheid doet afbreuk aan het nuttig effect van deze bepaling en daarmee aan het belang van een zorgvuldige en volledige beoordeling van asielaanvragen.
12. Voor eiser betekent dit dat verweerder rechtsgeldig de beslistermijn op zijn asielaanvraag met negen maanden heeft verlengd. Verweerder heeft in dit geval dus tot vijftien maanden na ontvangst van eisers asielaanvraag de gelegenheid om daarop te beslissen. Eisers ingebrekestelling is daarom te vroeg ingediend. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Aan de vaststelling van een nadere beslistermijn, dan wel dwangsommen, zoals door eiser is gevraagd, komt de rechtbank dan ook niet toe. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.Staatscourant 2022, 25775.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Staatscourant 2023, 3235.
9.Datum publicatie 14 februari 2023, Kamerstukken 19637, nr. 3068.
10.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
11.Datum publicatie 11 november 2022, Kamerstukken 19637, nr. 3006.
12.Meerjaren Productie Prognose 2022-2, 4 november 2022.
13.In dat verband verwijst eiser naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:620 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3346.
14.In dat verband verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19612.
15.Algemene wet bestuursrecht.
16.ECLI:NL:RVS:2023:4125, rechtsoverweging 22 en verder.
17.IND.nl, cijfers en publicaties, tabel jaarcijfers nieuwsbericht 2023.
18.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
19.Artikel 29, tweede lid, van de Vw.
20.Zie in dat verband ook IND.nl, cijfers en publicaties, tabel jaarcijfers nieuwsbericht 2023 en de verwijzingsuitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, rechtsoverweging 7.