ECLI:NL:RBDHA:2023:19612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.28525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen in het licht van de Vreemdelingenwet 2000 en de Procedurerichtlijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 17 februari 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2023/3. Eiser stelt dat deze verlenging niet rechtmatig is, omdat er geen sprake zou zijn van een situatie die de verlenging rechtvaardigt volgens artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de beslistermijn inderdaad mocht verlengen, maar dat deze verlenging niet onbegrensd is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de beslistermijn niet langer dan negen maanden na de inwerkingtreding van WBV 2022/22 had mogen verlengen. Aangezien de asielaanvraag van eiser voor deze datum is ingediend, is de ingebrekestelling te vroeg ingediend en is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28525

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag van 17 februari 2023. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Inleidende opmerkingen en standpunten partijen
2. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris met Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2023/3 rechtsgeldig de beslistermijn van asielaanvragen met negen maanden heeft verlengd. Het antwoord op die vraag is van belang voor de beantwoording van de vraag of eiser een geldige ingebrekestelling en daarna een ontvankelijk beroep heeft ingediend.
2.1.
Eiser heeft op 17 februari 2023 een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 24 augustus 2023 heeft hij de staatssecretaris in gebreke gesteld omdat volgens hem niet binnen de beslistermijn is beslist op de asielaanvraag. Op 11 september 2023 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
2.2.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling van 24 augustus 2023 was verstreken en gelet daarop of het daarna ingediende beroep ontvankelijk is.
2.3.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog liep. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 17 augustus 2023 eindigen. Maar door de inwerkingtreding van WBV 2023/3 is die beslistermijn volgens de staatssecretaris met negen maanden verlengd. Hierdoor zal deze voor eiser pas op 17 mei 2024 eindigen. De ingebrekestelling is daarom te vroeg ingediend. Dat betekent volgens de staatssecretaris dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.4.
Eiser betoogt dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling al was verlopen. Hij voert aan dat de verlenging van de beslistermijn met negen maanden niet rechtmatig is. De staatssecretaris mocht die verlenging niet baseren op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat niet gebleken is van een situatie als bedoeld in die bepaling. Het beroep is daarom volgens eiser ontvankelijk en, omdat de beslistermijn is verstreken, ook gegrond. Eiser verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, bij gebreke waarvan primair automatisch een verblijfsvergunning wordt verleend en subsidiair een wettelijke en rechterlijke dwangsom dient te worden uitgekeerd en opgelegd.
Het juridische kader
3. De staatssecretaris neemt op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een besluit. [1] Deze termijn kan de staatssecretaris op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, met ten hoogste negen maanden verlengen, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Dit is een implementatie van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. [2]
4. Bij brief van 26 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over het besluit om de wettelijke beslistermijn van zes maanden op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 categoriaal te verlengen met negen maanden. [3] Deze maatregel is ingegaan met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [4] op 27 september 2022. Dit WBV geldt voor asielaanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2023 en waarvan op het moment van inwerkingtreding de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken.
De staatssecretaris heeft vervolgens bij brief van 3 februari 2023 aangegeven de wettelijke beslistermijn van in 2023 ingediende asielaanvragen ook met negen maanden te verlengen. [5] Dat is opgenomen in WBV 2023/3. Dit besluit is met terugwerkende kracht in werking getreden vanaf 1 januari 2023. [6]
Eerdere rechtspraak
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft zich in haar uitspraak van 22 december 2022 uitgelaten over de rechtmatigheid van WBV 2022/22. [7] Over de rechtmatigheid van WBV 2023/3 heeft de rechtbank zich nog niet eerder uitgesproken.
6. De rechtbank is ambtshalve bekend met de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) gestelde prejudiciële vragen over de betekenis van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. [8] Hierin ziet de rechtbank, zoals ook is besproken op de zitting, geen aanleiding om het beroep aan te houden. De aard van de zaak verzet zich tegen aanhouding. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit vereist dat op korte termijn uitspraak wordt gedaan. Uit de verwijzingsuitspraak blijkt verder niet dat de Afdeling het Hof van Justitie heeft verzocht om toepassing van de prejudiciële spoedprocedure. Niet te verwachten is daarom dat de vragen binnen afzienbare tijd zullen worden beantwoord.
Uitleg begrip ‘tegelijk’
7. Eiser betoogt dat de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 niet rechtmatig is. Volgens eiser is geen sprake van een situatie dat een groot aantal vreemdelingen
tegelijkom internationale bescherming verzoekt, als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit wetsartikel kan de staatssecretaris alleen toepassen in het geval van een zodanige stijging van het aantal tegelijk ingediende asielverzoeken dat de staatssecretaris hierdoor niet langer in staat is om binnen de beslistermijn een besluit op deze asielverzoeken te nemen. Een zodanige stijging veronderstelt een “piek” in het aantal tegelijk ingediende asielverzoeken, waardoor de besliscapaciteit van de staatssecretaris niet langer toereikend is om op een zorgvuldige manier besluiten op de asielverzoeken te nemen. Zo’n piek deed zich niet voor ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2022/22. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 januari 2023. [9]
7.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in zijn beroepsgronden de rechtmatigheid van WBV 2022/22 betwist. Omdat eiser zijn aanvraag heeft ingediend na 1 januari 2023 heeft de staatssecretaris niet WBV 2022/22, maar WBV 2023/3 op eiser toegepast. Dit heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op zitting voorgehouden. In reactie daarop heeft de gemachtigde aangegeven dat zijn beroepsgrond onder 7 ook relevant is voor de toetsing van de rechtmatigheid van WBV 2023/3. Daarom zal de rechtbank zich uitlaten over die beroepsgrond. Tot een bespreking van die beroepsgrond zal de rechtbank zich niet beperken. De vraag of een beroep ontvankelijk is, is namelijk van openbare orde. De vraag of de staatssecretaris de beslistermijn rechtmatig heeft verlengd dient de rechtbank dus, los van wat partijen aanvoeren, ambtshalve te beantwoorden.
7.2.
De rechtbank is in de eerdergenoemde uitspraak van 22 december 2022 over WBV 2022/22 ingegaan op het onder 7 vermelde betoog. In die uitspraak is overwogen dat voor de toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen grote en snelle piek in het aantal asielaanvragen is vereist. De bewoordingen van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn bieden de staatssecretaris de ruimte om de beslistermijn ook te verlengen bij meer geleidelijke verhogingen in de instroom. Die uitleg draagt volgens deze uitspraak ook bij aan het met deze richtlijnbepaling beoogde doel van zorgvuldige besluitvorming en ontneemt dus niet het nuttig effect aan deze bepaling. Ook geleidelijke verhogingen binnen een beperkte tijd van het aantal asielaanvragen, bezien in relatie tot de besliscapaciteit, kunnen namelijk de afdoening van die aanvragen binnen de termijn van zes maanden bemoeilijken. De verlenging van de termijn om een besluit te nemen is ook in deze situatie geschikt om het doel van een zorgvuldige beoordeling van een asielaanvraag te helpen behalen en dus heeft die maatregel een nuttig effect.
7.3.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat voor deze uitleg van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn ook steun te vinden is in de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling. In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie [10] tot herziening van de Procedurerichtlijn was in artikel 31 slechts één grond opgenomen voor verlenging van de beslistermijn van zes maanden, namelijk de situatie dat complexe feitelijke en juridische kwesties aan de orde zijn. Die verlengingsmogelijkheid was bovendien beperkt tot een duur van zes maanden. Met het gewijzigde voorstel van de Commissie [11] zijn twee extra uitzonderingen toegevoegd op de algemene beslistermijn van zes maanden, waaronder die in artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b. Ook is gekozen voor een ruimere verlengingstermijn van negen maanden in plaats van zes maanden. Deze wijzigingen hebben volgens de toelichting op dat voorstel tot doel de uitvoering door de lidstaten te vergemakkelijken en het de lidstaten mogelijk te maken een groot aantal verzoeken tegelijk correct te behandelen, [12] om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de nationale systemen van de lidstaten en de lidstaten meer flexibiliteit te geven. [13] De uitleg dat artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn alleen ziet op een snelle piek in het aantal asielaanvragen op een bepaald moment, zou meebrengen dat lidstaten dit artikel slechts bij hoge uitzondering kunnen toepassen. Dat zou afbreuk kunnen doen aan deze doelstellingen.
7.4.
De rechtbank overweegt dat haar uitleg van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn aansluit bij het voorlopig oordeel van de Afdeling in de verwijzingsuitspraak van 8 november 2023. Volgens de Afdeling lijkt met het woord “tegelijk” in deze bepaling niet strikt letterlijk “op hetzelfde moment” bedoeld te zijn. Reden daarvoor is volgens de Afdeling dat asielverzoeken in de praktijk zelden daadwerkelijk op hetzelfde moment worden ingediend. Volgens de Afdeling lijkt de toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn bovendien ook alleen nuttig effect te hebben wanneer tenminste enige tijd is verstreken. Dit komt door de wijze waarop migratie in de praktijk plaatsvindt en het gegeven dat ook plotselinge stijgingen in het aantal asielverzoeken vaak pas na enige tijd merkbaar zullen zijn. Het aantal asielverzoeken zal zich daardoor mogelijk eerst opstapelen, waarna later pas tot verlenging van de beslistermijn kan worden overgegaan. [14]
7.5.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn niet alleen toegepast kan worden als asielaanvragen op hetzelfde moment zijn ingediend, maar ook als de stijging van het aantal aanvragen geleidelijk is toegenomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om terug te komen van haar eerdere uitspraak van 22 december 2022.
Begrenzing in tijd
8. Dat ten tijde van het vaststellen van WBV 2022/22 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn, betekent echter niet dat de mogelijkheid om de beslistermijn op grond van deze bepaling te verlengen in tijd onbegrensd is. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de mogelijkheid om artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn toe te passen, niet tot een bepaald moment behoeft te worden beperkt, maar gedurende een bepaalde periode mogelijk moet zijn. Zoals volgt uit de onder 7.3 van deze uitspraak besproken totstandkomingsgeschiedenis van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn beoogt deze bepaling de lidstaat flexibiliteit te bieden bij een onverwachte toename van het aantal asielaanvragen. Het zou in strijd met deze bedoeling zijn als bij aanvragen die kort na de toepassing van de verlengingsmogelijkheid zijn ingediend, weer onverkort aan de zes maanden termijn zou worden vastgehouden. Op dat moment heeft de lidstaat nauwelijks de gelegenheid gehad de benodigde maatregelen te nemen.
8.1.
Dit laat onverlet dat de Procedurerichtlijn ook bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de beslissingsautoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren. [15] Deze verplichting brengt met zich dat de lidstaat in een situatie van een onverwachte toename van de asielinstroom voldoende maatregelen dient te nemen, opdat de beslissingsautoriteit zo snel mogelijk weer in staat is om de behandelingsprocedure binnen zes maanden na indiening van een asielaanvraag af te ronden. Dat het aantal asielaanvragen na een onverwachte toename gedurende een langere periode hoog blijft, is op zichzelf genomen dus onvoldoende om langdurig gebruik te blijven maken van de verlengingsmogelijkheid van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Die bepaling is immers slechts bedoeld om de lidstaat tijd te gunnen om de vereiste maatregelen te nemen. Het is geen remedie voor structurele capaciteitsproblemen. De afdoening van de asielaanvraag binnen zes maanden dient de hoofdregel te blijven [16] en de verlenging met negen maanden de uitzondering.
9. Gelet hierop zal de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris na eerdere toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn (met WBV 2022/22) opnieuw die bepaling mocht toepassen (met WBV 2023/3), ditmaal voor alle in 2023 in te dienen asielaanvragen.
WBV 2023/3
10. In de toelichting op WBV 2023/3 staat dat een beoordeling kort voor 1 januari 2023 heeft uitgewezen dat het noodzakelijk was om ook de beslistermijn van asielaanvragen, die in 2023 zijn ingediend, categoriaal met negen maanden te verlengen. Voor de redenen van die verlenging verwijst WBV 2023/3 naar de brief van 3 februari 2023. [17]
11. In de brief van 3 februari 2023 staan de volgende redenen voor de verlenging van de beslistermijn:
1. De stijging van het aantal asielaanvragen in de afgelopen jaren.
2. De productiecijfers van de IND over deze periode en de beperkte besliscapaciteit, omdat ondanks de forse investeringen opschaling tijd kost.
3. De prognoses over de instroom in 2023. Naar verwachting zal die hoog blijven en de
besliscapaciteit van de IND ruim overstijgen.
4. Extra werkzaamheden in verband met de beëindiging van de tijdelijke bescherming van vreemdelingen met een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning.
12. In WBV 2023/3 staat verder dat omstreeks 1 juli 2023 wordt beoordeeld of de maatregel nog in stand moet blijven of dat de voorraad bij de IND zich zodanig heeft ontwikkeld dat een verlenging van de wettelijke beslistermijn niet meer noodzakelijk is. De uitkomst van die beoordeling staat in de brief van 13 juli 2023. [18] De staatssecretaris heeft daarin aangegeven dat de situatie op dat moment geen aanleiding heeft gegeven voor de conclusie dat de verlenging van de beslistermijn niet meer noodzakelijk is. Dat heeft de staatssecretaris gemotiveerd door te wijzen op de (te verwachten) hoge instroom, waardoor de voorraden en de beslistermijnen bij asielaanvragen van de IND naar verwachting alleen maar oplopen gedurende 2023.
Aantal asielverzoeken
13. Het aantal asielverzoeken dat in 2021 is ingediend bedraagt volgens de op de website van de staatssecretaris [19] geraadpleegde bronnen [20] ongeveer 36.620. In 2022 zijn er ongeveer 47.991 asielverzoeken ingediend. In 2023 zijn er tot en met oktober 2023 ongeveer 39.594 asielverzoeken ingediend. [21] Verder blijkt uit de cijfers van de staatssecretaris dat de toename van het aantal asielverzoeken heeft plaatsgevonden in de tweede helft van 2021 en zich heeft voortgezet in 2022. Dat blijkt ook uit andere bronnen, bijvoorbeeld het rapport ‘De Staat van Migratie 2023’. [22] Daaruit blijkt dat de totale asielinstroom in 2022 met 33% toenam ten opzichte van 2021. Uit de bronnen blijkt verder dat het aantal ingediende asielaanvragen in 2023 niet is toegenomen, maar wat aantallen betreft een vergelijkbaar beeld laat zien ten opzichte van 2022.
Maatregelen
14. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van de toename van het aantal asielaanvragen maatregelen genomen. Daarbij heeft hij er wel op gewezen dat, hoewel ingezet wordt op het werven van nieuwe medewerkers, er een maximum zit aan het aantal nieuwe medewerkers dat kan worden opgeleid. Er moeten namelijk niet alleen nieuwe medewerkers worden opgeleid om uit te breiden, maar ook om het bestaande personeel dat weggaat te vervangen. Bovendien vergt de opleiding van nieuwe medewerkers tijd van ervaren medewerkers. Desalniettemin is de IND tussen december 2017 en april 2022 gegroeid van 3.597 naar 5.053 FTE, een toename van meer dan 40%. In 2022 is de bezetting van de IND met ruim 400 FTE toegenomen. [23]
Is WBV 2023/3 in overeenstemming met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn?
15. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 22 december 2022 [24] , dat uit het cijfermateriaal van de IND blijkt dat het aantal asielaanvragen vanaf de tweede helft van 2021 aanzienlijk is toegenomen, dat die stijging zich in 2022 heeft doorgezet en dat dus sprake is geweest van een onverwachte toename. Mede hierom heeft de rechtbank de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 in die uitspraak rechtmatig geacht.
Onder verwijzing naar het kader zoals dat is verwoord in rechtsoverweging 8 stelt de rechtbank vast dat het tijdsverloop tussen de datum van inwerkingtreding van WBV 2022/22 en WBV 2023/3 – ruim vier maanden – relatief beperkt is. Ook is voldoende gebleken dat de staatssecretaris naar aanleiding van de onverwachte toename van het aantal asielaanvragen maatregelen heeft genomen om zijn besliscapaciteit te vergroten. De rechtbank is van oordeel dat van de staatssecretaris niet mocht worden verwacht, gelet op dit korte tijdsbestek, dat hij ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3 de duur van de behandelingsprocedure al zodanig had teruggebracht dat weer binnen zes maanden op nieuwe asielaanvragen kon worden beslist. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht is met het werven en opleiden van nieuw personeel tijd gemoeid, wat zich op zo’n korte termijn nog niet vertaalt in een hogere productie. Daarom kan de rechtbank de staatssecretaris volgen in zijn standpunt dat ook na het vervallen van WBV 2022/22 per 1 januari 2023 nog steeds sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn.
16. Dat de staatssecretaris ook na 1 januari 2023 beslistermijnen mocht verlengen betekent echter niet dat de rechtbank WBV 2023/3 volledig in overeenstemming acht met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. De staatssecretaris heeft met WBV 2023/3 de beslistermijn namelijk verlengd voor alle aanvragen die in 2023 worden ingediend. Dat betekent dat ook op een op 30 december 2023 ingediende asielaanvraag pas na 15 maanden hoeft te worden beslist. De rechtbank acht deze duur niet in overeenstemming met de overweging hiervoor in rechtsoverweging 8.1 dat de toepassing van deze bepaling, als uitzondering op de reguliere beslistermijn van zes maanden, moet worden beperkt in tijd. De lidstaat die te maken heeft met een onverwachte toename in het aantal asielaanvragen wordt immers geacht op korte termijn maatregelen te treffen om asielaanvragen weer binnen zes maanden af te kunnen doen. WBV 2023/3 impliceert echter dat de staatssecretaris aanvaardt dat hij daar eind 2023, ruim 15 maanden na het vaststellen van WBV 2022/22, nog steeds niet in zal slagen. Dan is geen sprake meer van het op korte termijn maatregelen nemen om asielaanvragen weer binnen zes maanden af te kunnen doen en dit verhoudt zich ook niet met de verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de beslissingsautoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren. De rechtbank acht daarbij van belang dat de staatssecretaris niet stelt dat zich in 2023 nog een nieuwe onverwachte toename in het aantal asielaanvragen heeft voorgedaan. Dat het aantal asielaanvragen in 2023 onverminderd hoog is, was eind 2022 al in de prognoses opgenomen en maakt dat dus niet anders.
17. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris de beslistermijn ook na 1 januari 2023 mocht verlengen op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, maar dat hij niet mocht besluiten om dat nog gedurende het hele jaar 2023 te doen. Dit geeft echter nog geen antwoord op de vraag of de staatssecretaris de beslistermijn mocht verlengen in de concrete zaak van eiser, die zijn aanvraag op 17 februari 2023 heeft ingediend. Omdat er veel beroepen worden ingediend tegen het niet tijdig beslissen op asielaanvragen die in de loop van 2023 zijn ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om in dat verband in algemene zin de vraag te beantwoorden welke duur van de toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn maximaal toelaatbaar is. Het antwoord op deze vraag is naar zijn aard enigszins arbitrair, maar de rechtbank zoekt aansluiting bij de tekst van deze bepaling. De uniewetgever heeft lidstaten in een situatie van een onverwachte toename van het aantal asielaanvragen aanvullend een termijn van negen maanden toegekend om de behandelingsprocedures af te ronden. Hieruit leidt de rechtbank af dat een lidstaat geacht wordt om binnen die termijn zodanige maatregelen te treffen dat het mogelijk is de toename van het aantal asielaanvragen op te vangen. Dit houdt in dat toepassing van de verlengingsmogelijkheid na verloop van die negen maanden niet langer gerechtvaardigd zou zijn.
De rechtbank merkt daarbij op dat deze termijn ook overeenkomt met de tijd die volgens de staatssecretaris nodig is voor het opleiden van hoor- en beslispersoneel. Hiervoor is een doorlooptijd van negen maanden nodig, waarna deze medewerkers inzetbaar zijn op inwilligingen. [25]
18. Dat de staatssecretaris eerder dan de onverwachte toename van het aantal asielaanvragen al te maken had met achterstanden is geen omstandigheid die een langere duur rechtvaardigt. Uit artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn volgt namelijk dat bij de beantwoording van de vraag of door het grote aantal asielverzoeken tegelijk het zeer moeilijk is geworden om de behandelingsprocedure binnen zes maanden af te ronden, geen andere omstandigheden mogen worden betrokken dan het grote aantal asielverzoeken dat tegelijk wordt ingediend. De bepaling wijst het grote aantal asielverzoeken tegelijk aan als oorzaak waardoor het zeer moeilijk is geworden de behandelingsprocedure tijdig af te ronden. De bewoordingen van deze bepaling verzetten zich dus tegen een uitleg die andere oorzaken voor het niet tijdig nemen van een besluit meeneemt.
19. De rechtbank concludeert daarom dat de periode dat de staatssecretaris de beslistermijn met toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn kon verlengen beperkt is tot negen maanden na inwerkingtreding van WBV 2022/22. Dat betekent dat van asielaanvragen die zijn ingediend na 26 juni 2023 – negen maanden na de inwerkingtreding van WBV 2022/22 – de beslistermijn niet met negen maanden kon worden verlengd. Op dit punt is WBV 2023/3 dus in strijd met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Voor deze asielaanvragen dient WBV 2023/3 buiten toepassing te worden gelaten.
Wat betekent dit voor eiser?
20. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 17 februari 2023, dus voor 27 juni 2023. De termijn van zes maanden om een besluit te nemen op deze aanvraag was op het moment van inwerkingtreding van WBV 2023/3 nog niet verstreken. Uit de overwegingen hiervoor onder 15 tot en met 19 volgt verder dat de staatssecretaris deze beslistermijn op grond van WBV 2023/3 met negen maanden mocht verlengen. De ingebrekestelling van 24 augustus 2023 is dus te vroeg ingediend. Dat betekent dat het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan dat wat eiser heeft aangevoerd over het automatisch verlenen van een verblijfsvergunning wegens het verstrijken van de beslistermijn, het verbeuren van een wettelijke dwangsom en het opleggen van een rechterlijke dwangsom.

Conclusie

21. Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. J.M. Emaus-Visschers, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Zie de transponeringstabel in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn, p. 48.
3.TK 2021 – 2022, 19 637, nr. 2992.
4.Stcrt. 2022, nr. 25755.
5.TK 2022 – 2023, 19 637, nr. 3068.
6.Stcrt. 2023, nr. 3235.
8.ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125.
10.COM(2009) 554.
11.Zie het gewijzigd voorstel tot herschikking van de Procedurerichtlijn (COM(2011) 319 definitief).
12.Gewijzigd voorstel, p. 5.
13.De toelichting per artikel bij het gewijzigd voorstel, p. 11 en 12. Zie ook het arrest van het HvJ van 17 december 2020 (EC tegen Hongarije), ECLI:EU:C:2020:1029, onder 137.
14.Zie onder 22 van deze verwijzingsuitspraak.
15.Artikel 4, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
16.Gewijzigd voorstel, p. 7.
17.TK 2022 – 2023, 19 637, nr. 3068.
18.TK 2022 – 2023, 19 637, nr. 3156.
19.www.ind.nl.
20.Zie de op de IND-website gepubliceerde Asieltrends (https://ind.nl/nl/over-ons/cijfers-en-publicaties/asieltrends).
21.Vreemdelingen uit de Oekraïne, die onder de Richtlijn Tijdelijke bescherming vallen, maar niettemin een asielaanvraag moeten indienen, zijn buiten deze cijfers gehouden.
22.p. 80.
23.Zie het hogerberoepschrift (onder 4.7) tegen de in noot 9 genoemde uitspraak van zp Amsterdam van 6 januari 2023 (stuk 17 in het dossier).
25.Zie het hogerberoepschrift (onder 5.28).