8.1.Dit laat onverlet dat de Procedurerichtlijn ook bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de beslissingsautoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren.Deze verplichting brengt met zich dat de lidstaat in een situatie van een onverwachte toename van de asielinstroom voldoende maatregelen dient te nemen, opdat de beslissingsautoriteit zo snel mogelijk weer in staat is om de behandelingsprocedure binnen zes maanden na indiening van een asielaanvraag af te ronden. Dat het aantal asielaanvragen na een onverwachte toename gedurende een langere periode hoog blijft, is op zichzelf genomen dus onvoldoende om langdurig gebruik te blijven maken van de verlengingsmogelijkheid van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Die bepaling is immers slechts bedoeld om de lidstaat tijd te gunnen om de vereiste maatregelen te nemen. Het is geen remedie voor structurele capaciteitsproblemen. De afdoening van de asielaanvraag binnen zes maanden dient de hoofdregel te blijvenen de verlenging met negen maanden de uitzondering.
9. Gelet hierop zal de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris na eerdere toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn (met WBV 2022/22) opnieuw die bepaling mocht toepassen (met WBV 2023/3), ditmaal voor alle in 2023 in te dienen asielaanvragen.
10. In de toelichting op WBV 2023/3 staat dat een beoordeling kort voor 1 januari 2023 heeft uitgewezen dat het noodzakelijk was om ook de beslistermijn van asielaanvragen, die in 2023 zijn ingediend, categoriaal met negen maanden te verlengen. Voor de redenen van die verlenging verwijst WBV 2023/3 naar de brief van 3 februari 2023.
11. In de brief van 3 februari 2023 staan de volgende redenen voor de verlenging van de beslistermijn:
1. De stijging van het aantal asielaanvragen in de afgelopen jaren.
2. De productiecijfers van de IND over deze periode en de beperkte besliscapaciteit, omdat ondanks de forse investeringen opschaling tijd kost.
3. De prognoses over de instroom in 2023. Naar verwachting zal die hoog blijven en de
besliscapaciteit van de IND ruim overstijgen.
4. Extra werkzaamheden in verband met de beëindiging van de tijdelijke bescherming van vreemdelingen met een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning.
12. In WBV 2023/3 staat verder dat omstreeks 1 juli 2023 wordt beoordeeld of de maatregel nog in stand moet blijven of dat de voorraad bij de IND zich zodanig heeft ontwikkeld dat een verlenging van de wettelijke beslistermijn niet meer noodzakelijk is. De uitkomst van die beoordeling staat in de brief van 13 juli 2023.De staatssecretaris heeft daarin aangegeven dat de situatie op dat moment geen aanleiding heeft gegeven voor de conclusie dat de verlenging van de beslistermijn niet meer noodzakelijk is. Dat heeft de staatssecretaris gemotiveerd door te wijzen op de (te verwachten) hoge instroom, waardoor de voorraden en de beslistermijnen bij asielaanvragen van de IND naar verwachting alleen maar oplopen gedurende 2023.
13. Het aantal asielverzoeken dat in 2021 is ingediend bedraagt volgens de op de website van de staatssecretarisgeraadpleegde bronnenongeveer 36.620. In 2022 zijn er ongeveer 47.991 asielverzoeken ingediend. In 2023 zijn er tot en met oktober 2023 ongeveer 39.594 asielverzoeken ingediend.Verder blijkt uit de cijfers van de staatssecretaris dat de toename van het aantal asielverzoeken heeft plaatsgevonden in de tweede helft van 2021 en zich heeft voortgezet in 2022. Dat blijkt ook uit andere bronnen, bijvoorbeeld het rapport ‘De Staat van Migratie 2023’.Daaruit blijkt dat de totale asielinstroom in 2022 met 33% toenam ten opzichte van 2021. Uit de bronnen blijkt verder dat het aantal ingediende asielaanvragen in 2023 niet is toegenomen, maar wat aantallen betreft een vergelijkbaar beeld laat zien ten opzichte van 2022.
14. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van de toename van het aantal asielaanvragen maatregelen genomen. Daarbij heeft hij er wel op gewezen dat, hoewel ingezet wordt op het werven van nieuwe medewerkers, er een maximum zit aan het aantal nieuwe medewerkers dat kan worden opgeleid. Er moeten namelijk niet alleen nieuwe medewerkers worden opgeleid om uit te breiden, maar ook om het bestaande personeel dat weggaat te vervangen. Bovendien vergt de opleiding van nieuwe medewerkers tijd van ervaren medewerkers. Desalniettemin is de IND tussen december 2017 en april 2022 gegroeid van 3.597 naar 5.053 FTE, een toename van meer dan 40%. In 2022 is de bezetting van de IND met ruim 400 FTE toegenomen.
Is WBV 2023/3 in overeenstemming met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn?
15. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 22 december 2022, dat uit het cijfermateriaal van de IND blijkt dat het aantal asielaanvragen vanaf de tweede helft van 2021 aanzienlijk is toegenomen, dat die stijging zich in 2022 heeft doorgezet en dat dus sprake is geweest van een onverwachte toename. Mede hierom heeft de rechtbank de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 in die uitspraak rechtmatig geacht.
Onder verwijzing naar het kader zoals dat is verwoord in rechtsoverweging 8 stelt de rechtbank vast dat het tijdsverloop tussen de datum van inwerkingtreding van WBV 2022/22 en WBV 2023/3 – ruim vier maanden – relatief beperkt is. Ook is voldoende gebleken dat de staatssecretaris naar aanleiding van de onverwachte toename van het aantal asielaanvragen maatregelen heeft genomen om zijn besliscapaciteit te vergroten. De rechtbank is van oordeel dat van de staatssecretaris niet mocht worden verwacht, gelet op dit korte tijdsbestek, dat hij ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3 de duur van de behandelingsprocedure al zodanig had teruggebracht dat weer binnen zes maanden op nieuwe asielaanvragen kon worden beslist. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht is met het werven en opleiden van nieuw personeel tijd gemoeid, wat zich op zo’n korte termijn nog niet vertaalt in een hogere productie. Daarom kan de rechtbank de staatssecretaris volgen in zijn standpunt dat ook na het vervallen van WBV 2022/22 per 1 januari 2023 nog steeds sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn.
16. Dat de staatssecretaris ook na 1 januari 2023 beslistermijnen mocht verlengen betekent echter niet dat de rechtbank WBV 2023/3 volledig in overeenstemming acht met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. De staatssecretaris heeft met WBV 2023/3 de beslistermijn namelijk verlengd voor alle aanvragen die in 2023 worden ingediend. Dat betekent dat ook op een op 30 december 2023 ingediende asielaanvraag pas na 15 maanden hoeft te worden beslist. De rechtbank acht deze duur niet in overeenstemming met de overweging hiervoor in rechtsoverweging 8.1 dat de toepassing van deze bepaling, als uitzondering op de reguliere beslistermijn van zes maanden, moet worden beperkt in tijd. De lidstaat die te maken heeft met een onverwachte toename in het aantal asielaanvragen wordt immers geacht op korte termijn maatregelen te treffen om asielaanvragen weer binnen zes maanden af te kunnen doen. WBV 2023/3 impliceert echter dat de staatssecretaris aanvaardt dat hij daar eind 2023, ruim 15 maanden na het vaststellen van WBV 2022/22, nog steeds niet in zal slagen. Dan is geen sprake meer van het op korte termijn maatregelen nemen om asielaanvragen weer binnen zes maanden af te kunnen doen en dit verhoudt zich ook niet met de verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de beslissingsautoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren. De rechtbank acht daarbij van belang dat de staatssecretaris niet stelt dat zich in 2023 nog een nieuwe onverwachte toename in het aantal asielaanvragen heeft voorgedaan. Dat het aantal asielaanvragen in 2023 onverminderd hoog is, was eind 2022 al in de prognoses opgenomen en maakt dat dus niet anders.
17. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris de beslistermijn ook na 1 januari 2023 mocht verlengen op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, maar dat hij niet mocht besluiten om dat nog gedurende het hele jaar 2023 te doen. Dit geeft echter nog geen antwoord op de vraag of de staatssecretaris de beslistermijn mocht verlengen in de concrete zaak van eiser, die zijn aanvraag op 17 februari 2023 heeft ingediend. Omdat er veel beroepen worden ingediend tegen het niet tijdig beslissen op asielaanvragen die in de loop van 2023 zijn ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om in dat verband in algemene zin de vraag te beantwoorden welke duur van de toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn maximaal toelaatbaar is. Het antwoord op deze vraag is naar zijn aard enigszins arbitrair, maar de rechtbank zoekt aansluiting bij de tekst van deze bepaling. De uniewetgever heeft lidstaten in een situatie van een onverwachte toename van het aantal asielaanvragen aanvullend een termijn van negen maanden toegekend om de behandelingsprocedures af te ronden. Hieruit leidt de rechtbank af dat een lidstaat geacht wordt om binnen die termijn zodanige maatregelen te treffen dat het mogelijk is de toename van het aantal asielaanvragen op te vangen. Dit houdt in dat toepassing van de verlengingsmogelijkheid na verloop van die negen maanden niet langer gerechtvaardigd zou zijn.
De rechtbank merkt daarbij op dat deze termijn ook overeenkomt met de tijd die volgens de staatssecretaris nodig is voor het opleiden van hoor- en beslispersoneel. Hiervoor is een doorlooptijd van negen maanden nodig, waarna deze medewerkers inzetbaar zijn op inwilligingen.
18. Dat de staatssecretaris eerder dan de onverwachte toename van het aantal asielaanvragen al te maken had met achterstanden is geen omstandigheid die een langere duur rechtvaardigt. Uit artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn volgt namelijk dat bij de beantwoording van de vraag of door het grote aantal asielverzoeken tegelijk het zeer moeilijk is geworden om de behandelingsprocedure binnen zes maanden af te ronden, geen andere omstandigheden mogen worden betrokken dan het grote aantal asielverzoeken dat tegelijk wordt ingediend. De bepaling wijst het grote aantal asielverzoeken tegelijk aan als oorzaak waardoor het zeer moeilijk is geworden de behandelingsprocedure tijdig af te ronden. De bewoordingen van deze bepaling verzetten zich dus tegen een uitleg die andere oorzaken voor het niet tijdig nemen van een besluit meeneemt.
19. De rechtbank concludeert daarom dat de periode dat de staatssecretaris de beslistermijn met toepassing van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn kon verlengen beperkt is tot negen maanden na inwerkingtreding van WBV 2022/22. Dat betekent dat van asielaanvragen die zijn ingediend na 26 juni 2023 – negen maanden na de inwerkingtreding van WBV 2022/22 – de beslistermijn niet met negen maanden kon worden verlengd. Op dit punt is WBV 2023/3 dus in strijd met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Voor deze asielaanvragen dient WBV 2023/3 buiten toepassing te worden gelaten.
Wat betekent dit voor eiser?
20. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 17 februari 2023, dus voor 27 juni 2023. De termijn van zes maanden om een besluit te nemen op deze aanvraag was op het moment van inwerkingtreding van WBV 2023/3 nog niet verstreken. Uit de overwegingen hiervoor onder 15 tot en met 19 volgt verder dat de staatssecretaris deze beslistermijn op grond van WBV 2023/3 met negen maanden mocht verlengen. De ingebrekestelling van 24 augustus 2023 is dus te vroeg ingediend. Dat betekent dat het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan dat wat eiser heeft aangevoerd over het automatisch verlenen van een verblijfsvergunning wegens het verstrijken van de beslistermijn, het verbeuren van een wettelijke dwangsom en het opleggen van een rechterlijke dwangsom.