ECLI:NL:RBDHA:2024:6028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 229.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 203.000. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van de belanghebbende en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over de toezendplicht van gegevens en de inzichtelijkheid van de waardering. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: A. Bakker)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 19 december 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 229.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024.
Namens belanghebbende is gemachtigde verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] , en [naam 3] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 203.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en is van mening dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Belanghebbende maakt met hetgeen hij aanvoert niet aannemelijk, dat moet worden uitgegaan van een lagere waardering. Belanghebbende heeft op basis van foto’s gesteld dat de voorzieningen van vergelijkingsobject [adres 2] bovengemiddeld zouden zijn. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld, dat deze foto’s dateren van na de waardepeildatum, namelijk toen dit vergelijkingsobject recent opnieuw verkocht werd. Daarnaast heeft belanghebbende enkele eigen vergelijkingsobjecten aangevoerd. De rechtbank acht deze vanwege de aanzienlijk kleinere percelen en het vooroorlogse bouwjaar minder goed vergelijkbaar met de woning dan de vergelijkingspanden van de heffingsambtenaar.
4. Wat belanghebbende overigens heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar, ondanks het verzoek van belanghebbende daartoe, niet heeft voldaan aan de toezendplicht omdat geen grondstaffel, geen indexeringscijfers en geen matrix is verstrekt. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen gebruik te maken van deze gegevens. De heffingsambtenaar heeft dan ook geen bronnen gebruikt om de secundaire objectskenmerken te bepalen. De rechtbank overweegt dat deze werkwijze van de heffingsambtenaar reeds eerder aan de orde is geweest, waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidt niet tot een ander oordeel. Die bepaling leidt er slechts toe dat, als een partij zich in een procedure laat vertegenwoordigen, de correspondentie inzake de processtukken aan de gemachtigde moet worden toegezonden. Artikel 6:17 Awb regelt derhalve niet welke stukken moeten worden toegezonden. [2]
5. Belanghebbende voert verder aan, dat de heffingsambtenaar de waarde van de tuinen en de correcties van de objectkenmerken niet inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de cijfermatige correcties van de objectkenmerken en de waarde van de deelobjecten inzichtelijk te maken. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in objectkenmerken, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [3]
6. Belanghebbende stelt verder dat de bouwtekeningen en de IWOZ-gegevens van de vergelijkingsobjecten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en stelt dat de opmerkingen in de matrix over de staat van onderhoud daarom niet worden onderbouwd. De heffingsambtenaar heeft ter zitting onweersproken gesteld, dat de staat van onderhoud van de in de matrix genoemde objecten niet in geschil is. Daarom is er geen aanleiding om aan het ontbreken van deze gegevens verdere gevolgen te verbinden, ook als er vanuit zou moeten worden gegaan dat de door de heffingsambtenaar gebruikte informatie uit de iWOZ tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort. [4]
7. Naar het oordeel van de rechtbank is van een schending van het motiveringsbeginsel, dan wel schending van enig ander rechtsbeginsel, geen sprake. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de bezwaargronden van belanghebbende. De rechtbank merkt verder op deze grief van belanghebbende niet te kunnen plaatsen, omdat de hoorzitting – met de vorige gemachtigde van belanghebbende – “als gehouden” beschouwd is en dus onmogelijk kan worden weergegeven wat daar echt is besproken.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2636 en HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1390.
2.Gerechtshof Den Haag 18 oktober 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2365.
3.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
4.Gerechtshof Den Haag 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2638.