ECLI:NL:RBDHA:2024:6028
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 229.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 203.000. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van de belanghebbende en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over de toezendplicht van gegevens en de inzichtelijkheid van de waardering. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.