ECLI:NL:RBDHA:2024:5778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.12406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, heeft op 12 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit is gebaseerd op het feit dat eiser eerder, op 5 oktober 2023, in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Bulgarije gedetineerd is geweest en dat de omstandigheden daar zeer slecht waren. Hij betwist het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat Nederland erop kan vertrouwen dat Bulgarije asielzoekers op een humane manier behandelt.

De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat eiser moet aantonen dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Bulgarije in het algemeen voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening. Eiser heeft niet voldoende nieuwe informatie aangedragen die zou aantonen dat de situatie in Bulgarije onacceptabel is. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser in Bulgarije niet adequaat zal worden behandeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig Y. E-Rramdani. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 12 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 5 oktober 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 28 november 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 4 december 2023 hebben de autoriteiten van Bulgarije dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij is in Bulgarije ruim een maand gedetineerd geweest. Hij is ook gedwongen zijn vingerafdrukken af te geven voor een asielaanvraag. De omstandigheden in detentie waren zeer slecht. Eiser heeft er geen vertrouwen in dat hij in Bulgarije humaan wordt behandeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt beroept eiser zich op de AIDA-rapporten van 2022 en 2023. Het is verder niet reëel dat hij kan klagen bij de autoriteiten in Bulgarije. Eiser verzoekt verweerder om nader onderzoek te laten verrichten naar de situatie in Bulgarije door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tot slot voert eiser aan dat hij familie heeft in Nederland. Verweerder had gelet op deze omstandigheden zijn asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder mag in beginsel ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [3] en in meerdere recente uitspraken bevestigd. [4] Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [5]
5. In de uitspraken van de Afdeling wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. De toegang tot opvangvoorzieningen [6] , de toegang tot medische zorg, de toegang tot rechtsbijstand en de toepassing van vreemdelingendetentie [7] in Bulgarije komt hierbij aan de orde. Ook de rapporten van AIDA waarnaar eiser verwijst zijn hierin meegenomen. De Afdeling oordeelt dat ten aanzien van Bulgarije wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft verder niet gewezen op nieuwe informatie waaruit blijkt dat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten. [8] De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om van de uitspraken van de Afdeling af te wijken.
6. Dat eiser in Bulgarije gedetineerd is geweest leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder wijst er in dit verband verder terecht op dat eiser niet heeft gesteld en dat evenmin is gebleken dat eisers gestelde detentie onrechtmatig is geweest en in strijd met internationale richtlijnen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Bulgarije in een dergelijke situatie terecht zal komen. In het geval van voorkomende problemen kan eiser klagen bij de daartoe aangewezen autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser hiertoe de mogelijkheid niet had toen hij werd vrijgelaten uit de detentie of dat hij geprobeerd heeft te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten of de (hoogste) rechter in Bulgarije. De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser in Bulgarije adequaat zal worden behandeld. Er is dan ook geen aanleiding voor verweerder om aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verzoeken nader onderzoek te verrichten.
7. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening slaagt dat beroep niet. Eiser heeft aangevoerd dat hij familie heeft in Nederland. Echter, eiser heeft de gestelde familiebanden niet met documenten onderbouwd noch is gesteld of gebleken dat een afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaan. Eiser heeft verder geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Zie bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 13 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3796, 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, 18 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1096 en 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195.
5.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Zie de uitspraak van 16 augustus 2023.
7.Zie voor de laatste drie punten de uitspraak van 16 oktober 2023.
8.Als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.