In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf behandeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had op 17 april 2023 een visum aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 25 april 2023 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 4 september 2023 opnieuw afgewezen. Eiseres stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat zij voldoende bewijs had geleverd voor haar verblijf in Nederland en dat de beslissing niet tijdig was genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat de minister inmiddels op het bezwaar had beslist. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling van eiseres prematuur was, omdat de minister nog binnen de termijn kon beslissen. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de minister op goede gronden had geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten na afloop van het visum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor proceskostenvergoeding af, omdat eiseres en haar gemachtigde in een gezamenlijk huishouden woonden, wat betekende dat er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het visum terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.