ECLI:NL:RBDHA:2024:5461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
23/926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan; afwijzing verzoek op basis van speciale voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, zaaknummer SGR 23/926, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging uit Afghanistan beoordeeld. Eiser, die zich in Afghanistan bevindt, heeft verzocht om hem en zijn gezin over te brengen naar Nederland, maar zijn aanvraag is afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat eiser niet valt onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd, en dat hij niet is opgeroepen voor evacuatie. Eiser heeft gewerkt voor de bedrijven ANA en PACC, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoet aan de criteria voor de speciale voorziening die in de Kamerbrief zijn vastgesteld.

De rechtbank stelt vast dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. De rechtbank wijst erop dat het beleid van de minister om alleen medewerkers van ngo's die na 1 januari 2018 hebben gewerkt in aanmerking te nemen, een beleidskeuze is die in rechte slechts terughoudend kan worden getoetst. Eiser heeft niet aangetoond dat hij substantieel heeft gewerkt voor een Nederlandse ngo of dat hij in een voor het publiek zichtbare functie heeft gewerkt voor Defensie of EUPOL. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om overbrenging rechtmatig is en dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het asielbeleid of het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , mede namens [naam] en hun kinderen, uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging uit Afghanistan.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (met behulp van een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser, M. Masshoor als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verweerder verzocht hem en zijn gezin zo snel mogelijk over te brengen naar Nederland vanuit Afghanistan. Hij stelt dat hij heeft gewerkt als
construction project managervoor de bedrijven ANA en PACC. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet is opgeroepen om naar het vliegveld te komen voor evacuatie en ook niet valt onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021(Kamerbrief) [1] zijn genoemd. Niet is gebleken dat hij heeft gewerkt voor een Nederlandse ngo die onder de speciale voorziening valt en ook niet dat hij in de afgelopen twintig jaar minstens een jaar structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht voor Defensie of EUPOL in een voor het publiek zichtbare functie. Eiser vindt dat hij wel onder de genoemde groepen valt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder niet goed heeft onderzocht en gemotiveerd waarom hij en zijn gezin niet onder de groepen in de motie Belhaj [2] en de Kamerbrief vallen. Verder strookt het onderscheid naar mensen die zijn opgeroepen om naar het vliegveld in Kabul te komen voor evacuatie op 26 augustus 2021 en mensen die geen oproep hebben ontvangen niet met de realiteit. Er zijn namelijk ook mensen geëvacueerd naar Nederland die geen oproep hadden gekregen. Het onderscheid is bovendien willekeurig. In dit verband verwijst hij naar het rapport van de Commissie Ruys van 6 oktober 2023 en artikel 3:103 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De uitleg die verweerder geeft aan Kamerbrief is een eenzijdige wijziging van de reikwijdte van de motie en is daarom niet rechtsgeldig. De Kamerbrief is juist een aanvulling op de groep personen die volgens de motie Belhaj voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen. [3] Het kabinet heeft beloofd de motie Belhaj naar letter en geest uit te voeren. Als de motie Belhaj zo wordt bezien, dan valt eiser eronder. De motie Belhaj maakt geen onderscheid naar financiering van Nederlandse ontwikkelingsprojecten. Eiser heeft voor de Nederlandse missie in Kunduz diverse projecten gedaan binnen het
Provincial Reconstruction Team. Eén van die projecten was het bouwen van de ‘foundations’ om alle faciliteiten en kampen op te zetten. Hij was toen verbonden aan ANA Construction en als manager zeer zichtbaar. Ook heeft hij onder zijn eigen naam projecten uitgevoerd. Gelet hierop had er vergaand onderzoek moeten plaatsvinden naar zijn activiteiten en werkzaamheden; dit volgt uit de werkafspraken over de Tolkenregeling. Verweerder had hem in bezwaar moeten horen. Eiser heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn werkzaamheden voor het ministerie van Defensie en de verschillende ngo’s waarvoor hij heeft gewerkt. Het is niet van doorslaggevend belang dat hij niet rechtstreeks in dienst was bij Defensie. [4] Ten onrechte heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Verweerder heeft ook gehandeld in strijd met het asielbeleid. [5]
Eiser heeft ook een aanvraag op grond van de Tolkenregeling gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag ten onrechte niet besproken. Een beslissing hierover is een appellabel besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij onder meer om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De ngo’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezinnen) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken gedaan. [6] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [7] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [8]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is. [9]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’. [10] De rechtbank leidt uit de in overweging 4.3. van de uitspraak van 22 februari 2023 [11] genoemde omstandigheden af dat er voor een persoon die behoort tot een van de twee doelgroepen maar die niet gedurende de minimumperiode structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht een verplichting tot evacuatie kan bestaan. Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank erop dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen [12] was de motie Belhaj gekoppeld aan de acute evacuatiefase en is de motie niet meer onverkort in werking sinds de beëindiging van de evacuatiefase op 26 augustus 2021. Daarop is alleen een uitzondering gemaakt voor de personen die reeds waren opgeroepen voor evacuatie in het kader van die motie. In de Kamerbrief staat dat het daarbij alleen gaat om diegenen die tijdens de acute evacuatiefase niet konden worden geëvacueerd, terwijl ze daarvoor wel waren opgeroepen. De Afdeling gaat daar in haar uitspraak van 22 februari 2023 [13] ook vanuit. Eiser is tijdens de evacuatiefase niet opgeroepen, hij kan daarom ook geen rechten ontlenen aan de motie Belhaj. De verwijzing van eiser naar rapport van de Commissie Ruys van 6 oktober 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Dit rapport ziet immers op de evacuatiefase. Het beroep op artikel 3:103 van het Vreemdelingenbesluit slaagt ook niet, omdat dit niet van toepassing is. Het verzoek om overbrenging is namelijk niet gebaseerd op het vreemdelingenrecht.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Het is een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Deze beleidskeuze kan in rechte slechts terughoudend worden getoetst. Verweerder heeft daarbij een keuze gemaakt voor medewerkers van ngo’s waaraan het financieringscriterium is gekoppeld en die na 1 januari 2018 werkzaamheden hebben verricht. Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen is hierbij niet de mate van gevaar, maar de mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van verweerder redengevend geweest. [14] Verweerder heeft verder een keuze gemaakt voor medewerkers die zichtbaar voor Defensie of EUPOL hebben gewerkt. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat het bij deze groep moet gaan om mensen die rechtstreeks voor de Nederlandse missie hebben gewerkt en niet om bijvoorbeeld leveranciers, of mensen die bouwwerkzaamheden hebben verricht. De niet onderbouwde stelling van eiser dat leveranciers juist meer gevaar liepen dan personen die voor één functionaris werkten, leidt niet tot het oordeel dat verweerder deze keuze in redelijkheid niet kon maken.
5.3.
Eiser heeft volgens de door hem overgelegde stukken via het bedrijf ANA Construction en later zijn eigen bedrijf PACC gewerkt aan meerdere projecten voor verschillende organisaties, waaronder het Duitse leger en het Belgische Médecins sans frontières. Omdat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse ngo na 1 januari 2018, valt hij niet onder de eerste groep.
5.4.
Eiser valt ook niet onder de tweede groep. Eiser heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2011 bouwwerkzaamheden voor Defensie heeft verricht, maar hij heeft daarmee niet onderbouwd dat hij rechtstreeks voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, niet dat hij deze werkzaamheden minimaal een jaar heeft verricht en ook niet dat hij substantiële werkzaamheden heeft verricht in een voor het publiek zichtbare functie. De door eiser in dit verband opgeworpen vraag of hij in bewijsnood verkeert, omdat hij is gevlucht naar Tadzjikistan, hoeft niet te worden beantwoord. Immers, verweerder heeft zijn aanvraag niet afgewezen omdat eiser onvoldoende bewijs heeft aangedragen, maar omdat uit een inhoudelijke beoordeling van eisers stukken is gebleken dat hij niet aan de criteria voor de speciale voorziening voldoet.
5.5.
Het is niet zo dat eiser net niet onder de omschrijving van de groepen in het beleid valt, waardoor sprake zou zijn van een inconsistente toepassing van het beleid. Er bestaat daarom ook geen grond voor het oordeel dat verweerder naar alle werkzaamheden tezamen had moeten kijken. Het gegeven dat een duidelijke afbakening van de groepen die voor overbrenging in aanmerking komen grote consequenties kan hebben voor personen die daar buiten vallen, maakt het bestreden besluit niet inconsistent of onevenredig. [15] De dreigbrief van de Taliban die eiser heeft ontvangen en de gezondheidstoestand van zijn zoon destijds brengen, hoe schrijnend de situatie van eiser ook was en is, niet mee dat juist Nederland de overkomst van eiser uit Afghanistan moet faciliteren. Verder is het asielbeleid waar eiser naar heeft verwezen niet van toepassing. Er is geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ook is geen sprake van willekeur of onzorgvuldigheid.
5.6.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij is van belang dat andere personen kunnen zijn geëvacueerd tijdens de evacuatiefase, of zijn overgebracht na de evacuatiefase omdat zij tijdens de evacuatie al waren opgeroepen. Verder kunnen personen naar Nederland zijn gekomen op basis van de Tolkenregeling.
5.7.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. De door het kabinet in de brief van 18 augustus 2021 gedane toezegging om de motie Belhaj naar letter en geest te zullen uitvoeren, bevat geen toezegging die specifiek tot eiser is gericht.
5.8.
Er is ook geen sprake van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft namelijk in het bestreden besluit gemotiveerd dat eiser niet onder de groepen valt. Deze motivering heeft verweerder ter zitting uitgebreider toegelicht.
5.9.
De rechtbank is verder van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria.
5.10.
Over de stelling van eiser dat zijn aanvraag ook zag op de Tolkenregeling overweegt de rechtbank tot slot het volgende. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder in de besluiten over de speciale voorziening die hier voorliggen ook had moeten toetsen aan de Tolkenregeling. Het betreft een aanvraag op grond van een andere regeling die leidt tot een aparte procedure. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de minister van Defensie steeds heeft beslist op verzoeken op grond van de Tolkenregeling. De Afdeling heeft in de uitspraken van 10 april 2024 overigens bepaald dat een afwijzing van een verzoek op grond van de Tolkenregeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [16]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
3.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684.
4.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21702.
5.Eiser verwijst naar WBV 2022/19.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
7.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
8.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2. en ECLI:NL:RVS:2023:719 r.o. 5.1.
9.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
10.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.
12.Voetnoot 7.
14.Voetnoot 7.
15.Voetnoot 7.
16.Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2024:1500.