ECLI:NL:RBDHA:2023:21702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/2135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging van Afghanistan naar Nederland op basis van Kamerbrief

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2023, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse man, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. Eiser had verzocht om overgebracht te worden vanuit Afghanistan, maar verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, heeft dit verzoek afgewezen omdat de gegevens van eiser niet vóór 11 oktober 2021 bij verweerder bekend waren. Eiser heeft op 20 maart 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van 2 maart 2023, waarin zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 september 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de criteria voor overbrenging zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. Eiser stelt dat hij tussen 2006 en 2008 als bewaker voor de Nederlandse strijdmacht heeft gewerkt, maar verweerder heeft gesteld dat hij niet op tijd een verzoek heeft ingediend en daarom niet tot de afgebakende groep Afghanen behoort die in aanmerking komt voor overbrenging. De rechtbank concludeert dat het niet relevant is of de gegevens van eiser eerder bekend waren, omdat hij niet tijdig een verzoek heeft ingediend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek van eiser blijft gelden. Eiser krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 837,- toegewezen.

De rechtbank benadrukt dat de situatie in Afghanistan en het gevaar voor eiser niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling, omdat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid waar het kabinet veel beleidsruimte heeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand en wijst de proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 20 maart 2023 rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Walli (de tolk van eiser) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 31 december 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt tussen 2006 en 2008 in Kamp Holland (Uruzgan) als bewaker van de Afghan Security Guard (hierna: ASG-bewaker) te hebben gewerkt voor de Nederlandse strijdmacht. Dit verzoek is afgewezen, omdat hij volgens verweerder niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en behoort ook niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (hierna: de Kamerbrief). [2] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het daarvoor van doorslaggevend belang is dat eiser niet rechtstreeks in dienst was bij het ministerie van Defensie, maar bij een ‘subcontractor’.
3. In het verweerschrift heeft verweerder te kennen gegeven dit standpunt te verlaten. Verweerder heeft er echter op gewezen dat eiser niet behoort tot de afgebakende groep Afghanen waar de speciale voorziening op ziet, omdat eiser pas na 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging naar Nederland heeft gedaan en daarom niet tijdig bij verweerder bekend was.
Wat is de regelgeving?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen).
6. Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken gedaan. [3] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [4] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [5] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [6]
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser meent dat zijn gegevens voor 11 oktober 2021 al beschikbaar waren bij Defensie. Uit een aanvullend gespreksverslag van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) blijkt namelijk dat Defensie de beschikking heeft over een database met salarisgegevens en namen van bewakers. Hieruit volgt dat de naam van eiser al voor
11 oktober 2021 bekend was bij Defensie. Eiser verzoekt de rechtbank om deze database aan het dossier te laten toevoegen.
8. Eiser betoogt verder dat hij in arbeidsrechtelijke zin in dienst was bij het ministerie van Defensie. Eiser heeft jaren als bewaker gewerkt ten behoeve van het ministerie van Defensie, hij kreeg instructies van de Nederlanders en kreeg zijn loon rechtstreeks van het ministerie van Defensie uitbetaald. Er bestond dan ook een arbeidsovereenkomst tussen eiser en het ministerie. Hij was daarbij als security guard zichtbaar voor buitenstaanders en voor leden van de Taliban. Eiser wijst er verder op dat uit informatie van VWN blijkt dat het merendeel van het Afghaanse personeel volgens indirecte constructies voor Nederland heeft gewerkt. Bij VWN zijn een aantal zaken bekend van ASG-bewakers die via een gelijke constructie als eiser in dienst waren bij het ministerie van Defensie en waarvan de overkomst naar Nederland is gefaciliteerd. Eiser beroept zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel.
9. Eiser betoogt verder dat uit zowel de tekst als de doelstelling van de Kamerbrief niet blijkt dat het om een kwantitatief afgebakend geheel van zo’n 500 personen gaat. Verschillende stukken wijzen juist in de richting dat deze groep later alsnog kan worden aangevuld met nieuwe gevallen die op dat moment niet bekend waren.
10. Verder handelt verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel door eiser tegen te werpen dat hij het verzoek niet voor een bepaalde datum heeft ingediend. Verweerder heeft de evacuatiemogelijkheden niet goed gecommuniceerd en houdt bovendien onvoldoende rekening met de feitelijke beperkingen in Afghanistan om tijdig tot evacuatie te kunnen verzoeken. Daarbij levert de situatie in Afghanistan voor eiser en zijn naasten een onveilige omgeving op nu de Taliban wraak neemt op Afghaanse burgers die hebben gewerkt voor de internationale militaire coalitie.
11. Tot slot betwist eiser dat de minister van Defensie de bevoegde autoriteit is om een verzoek met een beroep op de tolkenregeling in behandeling te nemen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter betoogt hij dat juist verweerder hiertoe bevoegd is. [7]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
12. Eiser betoogt in beroep dat verweerder exclusief bevoegd is om een verzoek in behandeling te nemen waarin een beroep wordt gedaan op de tolkenregeling. De rechtbank overweegt dat de tolkenregeling bestaat uit meerdere documenten waarin (interne) werkafspraken uit 2014 zijn vastgelegd tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid om lokale medewerkers, die als gevolg van de verrichte werkzaamheden acuut gevaar lopen, te faciliteren om naar Nederland te reizen, waar vervolgens een asielverzoek kon worden ingediend. In een eerdere uitspraak heeft deze rechtbank al geoordeeld dat de tolkenregeling veel meer moet worden gezien in het licht van een privaatrechtelijke werkgever-werknemer relatie, dan als uitoefening van een publieke taak. [8] Omdat er bij een beroep op de tolkenregeling dus geen sprake is van een bestuursrechtelijk besluit, kan het betoog van eiser alleen daarom al niet slagen.
13. Verder is in deze zaak in geschil of eiser valt onder de afgebakende groep van 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen zoals die op grond van de bij Defensie beschikbare data ten tijde van de Kamerbrief bekend was.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bedoelde afgebakende groep alleen de Afghanen vallen die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief, de mailboxen worden bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest). Dit wordt ondersteund door diezelfde Kamerbrief, waarin onder het kopje “Verdere uitvoering motie-Belhaj” is uiteengezet dat berichten die zijn ontvangen in de speciale mailbox kabul@minbuza.nl (op een aantal concreet genoemde uitzonderingen na) zijn opgenomen “in de eerder aangekondigde database”. Het kabinet heeft daarbij verwezen naar de Kamerbrief van 14 september 2021 waarin ook is aangegeven dat alle hulpverzoeken die per e-mail zijn ontvangen zullen worden opgenomen in een database die kan dienen als referentie. [9] Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek van eiser om overbrenging van
31 december 2022 niet tijdig is ingediend waardoor eiser geen onderdeel uitmaakt van de afgebakende groep.
15. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het niet relevant is of de gegevens van eiser in de periode voor 11 oktober 2021 al bekend hadden kunnen zijn bij verweerder, omdat deze in een voor verweerder kenbaar (ander) databestand zouden staan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om deze door eiser naar voren gebrachte database met namen van bewakers en salarisgegevens, voor zover verweerder dit databestand daadwerkelijk in bezit zou hebben, aan het dossier te laten toevoegen.
16. Nu is geconstateerd dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde van het indienen van een tijdig verzoek, hoefde verweerder ook niet te toetsen of eiser voldoet aan de overige criteria uit de speciale voorziening. De door eiser ingediende gronden hiertegen zullen dan ook niet worden besproken.
17. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot het oordeel dat verweerder alsnog de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. De ASG-bewakers die wel naar Nederland zijn overgebracht, hadden zich mogelijk wel voor 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie gemeld. Hoewel verweerder te kennen heeft gegeven in twee gevallen ten onrechte verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, omdat zij niet tijdig om overbrenging hebben verzocht, heeft verweerder er terecht op gewezen dat gemaakte fouten niet hoeven te worden herhaald.
18. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan - ondanks het feit dat de rechtbank berijpt dat dit voor eiser juist het belangrijkste punt is - zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. Ditzelfde geldt voor het betoog van eiser dat verweerder de evacuatiemogelijkheden onvoldoende heeft gecommuniceerd en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke beperkingen in Afghanistan om tijdig tot evacuatie te verzoeken. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid en dat het kabinet daarbij veel beleidsruimte heeft. Overigens heeft verweerder gesteld dat hij oog houdt voor zeer schrijnende gevallen, maar dat daarvan in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de risico’s die eiser loopt niet onderscheidend genoeg zijn ten aanzien van de risico’s die vele anderen in Afghanistan lopen.

Conclusie en gevolgen

19. Verweerder heeft te kennen gegeven dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is. In het verweerschrift heeft hij deze motivering gewijzigd, maar is verweerder wel gebleven bij de afwijzing van het verzoek van eiser. Deze gewijzigde motivering kan, zoals hiervoor is overwogen, stand houden.
20. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb [10] . De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen, maar zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
21. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in beginsel in totaal € 1.674,-.
22. De rechtbank heeft gelijktijdig met deze zaak ook de zaak SGR 23/2166 ter zitting behandeld. Bij uitspraak van dezelfde datum is ook dit beroep gegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om deze zaken aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De beroepen van eisers zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in beide zaken op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
21. Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor minder dan vier samenhangende zaken een wegingsfactor van 1 toegepast. Toegepast op het hiervoor vermelde bedrag levert dat een proceskostenvergoeding op van (€ 1.674,- × 1 =) € 1.674,-. Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€ 1.674,- ÷ 2) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 837 bedraagt.
23. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
13 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718, overweging 4.4.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2. en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12324.
9.Kamerstukken II 2020/2021, 27 925 nr. 808, p.9.
10.Algemene wet bestuursrecht