Uitspraak
Datum uitspraak: 10 april 2024
BESTUURSRECHTSPRAAK
appellanten,
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit een Afghaanse tolk, zijn echtgenote, dochter en drie zoons, tegen de afwijzing van hun verzoek aan de minister van Defensie om hun overkomst naar Nederland te faciliteren. De minister heeft dit verzoek op 15 maart 2022 afgewezen en het bezwaar van appellanten daartegen op 1 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellanten op 2 augustus 2023 ongegrond verklaard. Appellanten stellen dat zij gevaar lopen in Afghanistan, omdat de tolk heeft gewerkt voor het Provincial Reconstruction Team in Uruzgan. De minister heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de Tolkenregeling, die is gebaseerd op werkafspraken tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de minister bij de Tolkenregeling de vrijheid heeft om naar eigen inzicht te beslissen en dat de afwijzing van het verzoek geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep betogen appellanten dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de e-mail van de minister een publiekrechtelijke rechtshandeling is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank dit inderdaad niet heeft onderkend en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de minister wordt opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.