ECLI:NL:RBDHA:2024:5420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.9280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een moeder met minderjarig kind en de overdracht naar Luxemburg in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een moeder, eiseres, met haar minderjarige kind betrokken is. Eiseres, van Tunesische nationaliteit, heeft op 28 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Luxemburg verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de overdracht naar Luxemburg van onevenredige hardheid getuigt, gezien de huiselijke geweldsituatie die zij in Luxemburg heeft ervaren. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2024 behandeld en vastgesteld dat eiseres en haar kind bijzonder kwetsbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres en haar kind en dat er aanvullende garanties gevraagd moeten worden aan de Luxemburgse autoriteiten voordat de overdracht kan plaatsvinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
mede namens haar minderjarige kind:
[Naam kind], geboren op [Geboortedatum kind]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2024 (het bestreden besluit [1] ) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Luxemburg verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben. Eiseres heeft op 28 november 2023 samen met haar minderjarige kind asiel aangevraagd in Nederland. Deze uitspraak geldt daarom ook voor het minderjarige kind. Op het beroep [2] van de echtgenoot tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag wordt apart uitspraak gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [3] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Luxemburg verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiseres op 10 januari 2022 in Luxemburg een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 17 januari 2024 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [4] Op 23 januari 2024 hebben de autoriteiten van Luxemburg dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiseres voert aan dat overdracht van haar en haar kind naar Luxemburg van onevenredige hardheid getuigt. Zij doet een beroep op de artikelen 6 en 17 van de Dublinverordening. Eiseres verklaart dat zij in Luxemburg meerdere keren is mishandeld door haar echtgenoot in het bijzijn van hun kind. De autoriteiten in Luxemburg zijn op de hoogte van deze situatie en weliswaar is de hulp van de politie ingeroepen, maar de politie heeft eiseres verder niet geholpen. Ter onderbouwing legt zij twee aangiftes over van de politie in Luxemburg. De autoriteiten in Luxemburg waren volgens eiseres voornemens om de kinderbescherming in te schakelen en om die reden is eiseres met haar kind evenals haar echtgenoot uit Luxemburg vertrokken. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met het belang van haar en haar minderjarige kind omdat zij gelijktijdig aan Luxemburg zal worden overgedragen met haar echtgenoot. Overdracht aan Luxemburg leidt tot onomkeerbare gevolgen voor haar gezondheidstoestand en die van haar kind. Eiseres en haar kind zijn bijzonder kwetsbaar. [5] Verweerder moet er daarom voor zorgdragen dat, indien haar asielaanvraag al niet in Nederland in behandeling wordt genomen, er om aanvullende garanties wordt verzocht bij de autoriteiten van Luxemburg, zodat zij niet samen met haar partner wordt overgedragen en zij in Luxemburg worden beschermd tegen huiselijk geweld. Eiseres beroept zich op twee uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats Haarlem [6] , het arrest C.K. [7] van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en het arrest Tarakhel [8] van het EHRM [9] . Eiseres vreest daarnaast dat zij na overdracht aan Luxemburg zal worden uitgezet naar Tunesië. Aldaar heeft eiseres in het geheel geen rechten meer ten opzichte van de man.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank moet eerst ambtshalve beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 26 maart 2024 heeft verweerder gemeld dat eiseres volgens een melding van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met onbekende bestemming is vertrokken met haar minderjarige kind. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat eiseres inderdaad de opvang met het minderjarig kind heeft verlaten, maar dat eiseres nog contact onderhoudt met haar en zij ook nog in Nederland verblijft. Gelet daarop heeft eiseres procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit. Hierna zal de rechtbank daarom inhoudelijk op de beroepsgronden ingaan.
5. Eiseres heeft op zichzelf niet bestreden dat Luxemburg verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. In geschil is of overdracht van eiseres en haar minderjarige kind in strijd is met de belangen van het kind en of verweerder aanvullende garanties had moeten vragen voor de overdracht, dan wel haar asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of eiseres en haar minderjarige kind bijzonder kwetsbaar zijn. Zij zoekt daarvoor aansluiting bij de definitie van een bijzonder kwetsbare vreemdeling zoals geformuleerd in de Europese jurisprudentie. Zo staat in het arrest Tarakhel:
“119. This requirement of “special protection” of asylum seekers is particularly important when the persons concerned are children, in view of their specific needs and their extreme vulnerability. This applies even when, as in the present case, the children seeking asylum are accompanied by their parents (see Popov, cited above, § 91). Accordingly, the reception conditions for children seeking asylum must be adapted to their age, to ensure that those conditions do not “create ... for them a situation of stress and anxiety, with particularly traumatic consequences” (see, mutatis mutandis, Popov, cited above, § 102). Otherwise, the conditions in question would attain the threshold of severity required to come within the scope of the prohibition under Article 3 of the Convention.”
Hieruit volgt dat het EHRM met name asielzoekende minderjarigen, ook als zij in het gezelschap verkeren van hun ouders, in beginsel als bijzonder kwetsbaar beschouwt. Dit geldt derhalve evenzeer voor het minderjarige kind van eiseres. In voornoemd arrest wordt daarnaast verwezen naar het arrest Popov [10] waarin aansluiting wordt gezocht bij de definitie van kwetsbare personen in de Opvangrichtlijn. Daaruit volgt dat met kwetsbare personen onder meer wordt gedoeld op personen met mentale stoornissen en personen die ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres in Luxemburg slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. In zoverre valt ook zij daarom onder de definitie van kwetsbare personen. Dat eiseres aannemelijk moet maken dat er sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden om als bijzonder kwetsbaar te worden beschouwd, volgt de rechtbank niet. Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, volgt dit ook niet uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 december 2015 [11] en 23 januari 2020. [12] In beide uitspraken ging het immers niet om vreemdelingen met minderjarige kinderen. Omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, is de motivering van het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk.
7. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres zonder het verkrijgen van aanvullende garanties in Luxemburg adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 volgt dat voor de beoordeling of aanvullende garanties nodig zijn ook de eerdere ervaringen van de betreffende vreemdeling meegenomen moet worden. Eiseres heeft ter onderbouwing van het huiselijk geweld in Luxemburg aangiftes overgelegd van de politie in Luxemburg waaruit volgt dat zij twee keer aangifte heeft gedaan van mishandeling door haar echtgenoot terwijl zij op een van overheidswege georganiseerde opvanglocatie [13] verbleef. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat bij de daadwerkelijke overdracht van eiseres door de Dienst Terugkeer en Vertrek ook melding gemaakt kan worden van de feitelijke situatie. Echter kon verweerder niet toelichten op welke wijze daar in de praktijk uitvoering aan wordt gegeven en in welke mate dat voldoende waarborg biedt voor (de veiligheid van) eiseres en haar minderjarige kind. Daarnaast heeft verweerder niet bij de Luxemburgse autoriteiten geïnformeerd naar de situatie van eiseres en haar kind, noch heeft verweerder in het claimverzoek van 17 januari 2024 aan de autoriteiten van Luxemburg melding gemaakt van de verklaring van eiseres over het ondervonden huiselijk geweld. Nu eiseres en haar minderjarige kind bijzonder kwetsbaar zijn en sprake is van een bijzondere situatie waarbij verweerder niet heeft kunnen uitsluiten dat eiseres tezamen met haar echtgenoot zal worden overgedragen aan Luxemburg had van verweerder een meer actieve houding verwacht mogen worden. Dat verweerder in beginsel ten aanzien van Luxemburg van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan maakt dat niet anders gelet op de eerdere ervaringen van eiseres in Luxemburg. Gelet op deze overweging en de conclusie onder overweging 6 kan verweerder er niet zonder meer van uitgaan dat eiseres en haar minderjarige kind bij terugkeer niet opnieuw terecht komen in een situatie waar zij slachtoffer worden van huiselijk geweld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat verweerder om aanvullende garanties dient te vragen bij de autoriteiten van Luxemburg alvorens de overdracht naar Luxemburg van eiseres en haar minderjarige kind plaatsvindt. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder aan de autoriteiten van Luxemburg verzoekt of er adequate opvang is voor eiseres en haar minderjarige kind in Luxemburg, waarbij de veiligheid van beiden binnen de mogelijkheden wordt gewaarborgd, zodat zoveel als mogelijk kan worden voorkomen dat eiseres opnieuw slachtoffer wordt van huiselijk geweld.
8. Gelet op de hiervoor geconstateerde motiveringsgebreken is het beroep om die redenen al gegrond. In het kader van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank ook de overige beroepsgronden beoordelen.
9. Met betrekking tot het beroep op het arrest C.K. tegen Slovenië heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiseres of haar kind onder medische behandeling staat. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de overdracht zelf zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Eiseres heeft niet betoogd dat in de asielprocedure in Luxemburg sprake is van een systeemfout als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Om die reden is het niet aan de rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement, als eiseres vanuit Luxemburg wordt uitgezet naar Tunesië, verder te onderzoeken. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
30 november 2023. [14]
11. Ten aanzien van het beroep van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank tot slot dat verweerder een nieuwe beoordeling moet maken en daarbij deze uitspraak in acht dient te nemen.
12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. [15] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 maart 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het bestreden besluit geldt ook voor het minderjarige kind.
2.NL24.9278.
3.Vreemdelingenwet.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Als bedoeld in artikel 3 lid 9 van richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) en artikel 17 van richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn).
6.Van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489 en van 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19901.
7.van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
8.Van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.Van 19 januari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0119JUD003947207.
13.Zoals volgt uit de door eiseres overgelegde brief van de Luxemburgse autoriteiten van 13 november 2023.
14.ECLI:EU:C:2023:934.
15.Algemene wet bestuursrecht.