ECLI:NL:RBDHA:2024:4996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL24.5857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. Meijerink, en de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. B.W. Zagers.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser, van Syrische nationaliteit, voert aan dat hij in Bulgarije risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, in strijd met artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 van het EVRM. Hij stelt dat hij 36 dagen onterecht in detentie heeft gezeten en mishandeld is, en dat de omstandigheden in de Bulgaarse opvangcentra onacceptabel zijn. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Bulgarije aan een schending van zijn rechten zal worden blootgesteld.

De rechtbank wijst erop dat de situatie in Bulgarije niet zodanig slecht is dat er sprake is van fundamentele systeemfouten die de drempel van zwaarwegendheid, zoals bedoeld in het arrest Jawo, bereiken. Eiser heeft niet aangetoond dat hij onterecht in detentie heeft gezeten of dat hij niet in staat was om klachten in te dienen bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5857

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.5858), op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de staatssecretaris is de gemachtigde verschenen. Ook is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
5. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2003. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser betoogt dat hij in Bulgarije risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest. Daarnaast betoogt eiser dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de tekortkomingen in de Bulgaarse asielprocedure de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt, zoals bedoeld in het arrest Jawo [2] . Eiser heeft daartoe verklaard dat hij 36 dagen onterecht en zonder rechtsbijstand in de gevangenis heeft gezeten onder slechte omstandigheden, dat hij aldaar voedselvergiftiging heeft opgelopen en dat hij is mishandeld met een politieknuppel. Ook is eiser naar een opvang gestuurd waar het heel vies was en waar kippen werden gehouden. Volgens eiser is hij slachtoffer geworden van een situatie van verregaande materiële deprivatie en vernedering, wat een schending oplevert van artikel 3 EVRM. Eiser wijst daarnaast op uitspraken van zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023 [3] en 1 februari 2024 [4] , waarin is overwogen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 16 augustus 2023 [5] zich niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Eiser wijst er daarnaast op dat de staatssecretaris zijn stellingen inzake de misstanden in de opvang niet heeft betwist. Gezien eisers eerdere ervaringen met de Bulgaarse autoriteiten kan niet van hem verwacht worden dat hij over deze misstanden klaagt in Bulgarije. Eiser wijst daarnaast op AIDA-rapporten van 2022 en 2023, waaruit blijkt dat de omstandigheden in de opvang overweldigend ondermaats zijn en de meest basale diensten ontbreken. Medische zorg is aanwezig, maar voor Dublinclaimanten gelden obstakels in de vorm van wachttijden voor de toegang tot bepaalde vormen van zorg.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. De rechtbank overweegt eerst dat de staatssecretaris ten opzichte van Bulgarije in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat hiervan geen sprake is.
6.1.
Eiser is daarin niet geslaagd. De rechtbank wijst daarbij eerst op een recente uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024 [6] , waarin de Afdeling ingaat op de vraag of bij de toepassing van de Dublinverordening voor Bulgarije nog mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en daarbij onder meer ingaat op detentie, de toegang tot rechtsbijstand en de situatie in de Bulgaarse opvangcentra. De Afdeling komt tot de conclusie dat de situatie in Bulgarije ten aanzien van de hiervoor genoemde situaties niet zodanig slecht is dat sprake zou zijn van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo bereiken. Daarbij is ook van belang dat de vreemdeling niet heeft geprobeerd om zich te beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten of (hoogste) rechter terwijl dat wel van hem mag worden verwacht. Ten aanzien van de AIDA-rapporten van 23 februari 2022 en 30 maart 2023 overweegt de Afdeling onder meer:
“Hoewel het rapport bevestigt dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen, volgt hieruit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Bovendien kan de vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang, omdat niet is gebleken dat zij hem niet kunnen of willen helpen.”
6.2.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting betoogd dat deze Afdelingsuitspraak voor eiser niet opgaat. Daarbij stelt eiser dat hij in Bulgarije 36 dagen illegaal in detentie is geplaatst zonder tussenkomst van een rechter of advocaat, dat hij is mishandeld, dat er voor medische zorg lange wachtlijsten zijn blijkens het AIDA-rapport en dat de opvang onhygiënisch en onveilig is. Volgens eiser wordt de drempel uit het arrest Jawo dan ook behaald. Bovendien is eisers telefoon afgepakt, zodat bewijs overleggen van deze verschrikkelijke omstandigheden onmogelijk is.
6.3.
De rechtbank constateert dat verscheidene zittingsplaatsen hebben geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan [7] , maar dat deze uitspraken gedaan zijn voorafgaand aan de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Daarnaast constateert de rechtbank dat de door eiser genoemde AIDA-rapporten ook door de Afdeling in zijn beoordeling zijn meegenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling in haar uitspraak van 29 februari 2024.
6.4.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake zou zijn van een situatie waarin de onverschilligheid van de autoriteiten van Bulgarije ertoe leidt dat hij buiten zijn eigen wil en keuzes om terecht zal komen in een toestand van verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet zal kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften.
Daartoe acht de rechtbank van belang dat in het AIDA-rapport van 30 maart 2023 weliswaar is vermeld dat de omstandigheden in bepaalde opvangcentra
‘below or at the level of foreseen minimum standards’zijn, maar dat de Bulgaarse autoriteiten hun best doen om de druk op de opvang te verminderen. Van onverschilligheid vanuit de Bulgaarse autoriteiten is in dit verband dan ook niet gebleken.
6.5.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen waaruit blijkt dat de drempel van het arrest Jawo wordt bereikt. Ten aanzien van medische zorg blijkt uit het AIDA-rapport dat wordt erkend dat voor sommige zorgvormen wachttijden gelden, maar ook dat er gratis toegang is tot de basisgezondheidszorg. Ten aanzien van de omstandigheden in de opvang overweegt de rechtbank dat eisers verklaringen in het algemeen aansluiten bij het geschetste beeld in het AIDA-rapport, maar daaruit volgt niet de conclusie dat daarmee de drempel van het arrest Jawo wordt bereikt.
6.6.
Eiser betoogt dat hij 36 dagen gedetineerd was in Bulgarije onder slechte omstandigheden, en dat hij tijdens zijn detentie is mishandeld doordat hij op zijn borst is geslagen. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij onrechtmatig in detentie heeft gezeten. Eisers stelling dat hij ten behoeve van de mishandeling in bewijsnood zou verkeren faalt al om die reden. Bovendien heeft eiser die stelling evenmin aannemelijk gemaakt. Hij heeft ook verklaard dat hij niet heeft geprobeerd om hierover bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse (hoogste) rechter te klagen, evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorbaat zinloos was. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld.
6.7.
De staatssecretaris heeft daarnaast aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij de beslissing op zijn asielaanvraag in Bulgarije niet heeft afgewacht, zodat hij ook nog niet in aanmerking kwam voor rechtsbijstand bij een eventuele beroepsprocedure. Bovendien is niet gebleken dat eiser zich tot de Bulgaarse autoriteiten heeft gewend ten aanzien van ervaren problemen in de opvang. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen. De stelling van eiser dat klagen gelet op zijn ervaringen in Bulgarije zinloos is, slaagt derhalve al daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Eisers beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, zaak C-163/17; ECLI:EU:C:2019:218).
7.Zie onder meer de uitspraken van zittingsplaats Haarlem van 15 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2063, zittingsplaats Middelburg van 11 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18029 en zittingsplaats Arnhem van 27 juli 2023.