ECLI:NL:RBDHA:2023:18029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.13881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije onder de Dublinverordening met betrekking tot rechtsbijstand en opvangomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Bulgarije niet voldeed aan de vereisten voor een veilige opvang en dat hij het slachtoffer zou kunnen worden van pushbacks. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Na heropening van het onderzoek op 17 oktober 2023 heeft de rechtbank aanvullende stukken opgevraagd van verweerder, die op 20 oktober 2023 zijn overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn tijdig was verlengd en dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat er in zijn geval geen vertrouwen kan worden gesteld in de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag zelf in behandeling te nemen. Het beroep is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €837.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13881

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben voorafgaand aan de zitting meegedeeld dat zij niet ter zitting zullen verschijnen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 17 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht om de op de verlenging van de overdrachtstermijn betrekkende stukken alsnog over te leggen. Verweerder heeft op 20 oktober 2023 stukken overgelegd. De gemachtigde van eiser heeft hier op 23 oktober 2023 op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 27 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 28 oktober 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 23 mei 2022 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom de Bulgaarse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] De Bulgaarse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard op 23 december 2022. De overdrachtstermijn is op 22 juni 2023 verlengd, [3] omdat de overdracht niet kon plaatsvinden omdat eiser was ondergedoken.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In de gronden van beroep van 5 mei 2023 heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Verweerder heeft namelijk ten onrechte nagelaten om in te gaan op de onduidelijkheden die zijn ontstaan door divergerende rechtspraak van de rechtbanken over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. [4] Eiser heeft zijn gronden over het interstatelijk vertrouwensbeginsel op 29 september 2023 aangevuld. Hoewel eiser bekend is met de meest recente uitspraak van de Afdeling over Bulgarije, [5] stelt eiser dat in die uitspraak geen oordeel is gegeven over de (tekortkomingen) in de opvangvoorzieningen en het recht op rechtsbijstand. Het laatste AIDA-rapport over Bulgarije [6] maakt melding van ondermaatse omstandigheden in bijna alle opvangcentra. Daarnaast staat in dit rapport dat rechtsbijstand in de praktijk alleen wordt verleend aan kwetsbare personen met specifieke behoeften en dat asielzoekers volledig afhankelijk zijn van ngo’s voor hun toegang tot de rechtbank. Daarbij komt dat de willekeur en de omvang van de pushbacks kunnen worden aangetoond met het feit dat zelfs een statushouder in Bulgarije geconfronteerd kan worden met een pushback. Eiser verwijst in dit verband naar een openbare verklaring. [7] Ondanks de uitspraak van de Afdeling is er daarom nog ruimte voor het oordeel dat er in Bulgarije sprake is van fundamentele systeemfouten. Gelet op het geheel aan geschetste problemen kan ten aanzien van Bulgarije daarom niet langer meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Tot slot had verweerder aanleiding moeten zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid en eisers asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen. De omstandigheid dat eiser is mishandeld bij de grens en in detentie heeft gezeten is namelijk voldoende reden om af te zien van overdracht aan Bulgarije.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verlenging van de overdrachtstermijn
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat de overdrachtstermijn tijdig is verlengd. Bulgarije heeft het terugnameverzoek namelijk op 23 december 2022 aanvaard en de overdrachtstermijn is op 22 juni 2023 verlengd. Dit blijkt uit de stukken die verweerder desgevraagd op 20 oktober 2023 heeft overgelegd. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder met het overleggen van de brief aan de Bulgaarse overheid over de verlenging van de uiterste overdrachtstermijn en de bevestiging van ontvangst van deze brief voldaan aan het verzoek van de rechtbank om stukken over te leggen met betrekking tot de verlenging van de overdrachtstermijn.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Vaststaat dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023 bevestigd. [8] Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [9] Eiser is hier niet in geslaagd.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het bestreden besluit de door eiser overgelegde uitspraken bij zijn beoordeling heeft betrokken en gemotiveerd heeft waarom nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat sprake is van een motiveringsgebrek, omdat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om in het bestreden besluit in te gaan op de onduidelijkheden die zijn ontstaan door divergerende rechtspraak van de rechtbanken over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang tot de asielopvang zal hebben of dat hij het slachtoffer zal worden van pushbacks. De Afdeling komt in haar uitspraken van 16 augustus 2023 op basis van de beschikbare informatie onder meer tot de conclusie dat Dublinterugkeerders in Bulgarije geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De openbare verklaring waar eiser in de gronden van beroep naar verwijst is hierbij ook betrokken. [10] De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Daarnaast overweegt de Afdeling in haar uitspraken dat Dublinterugkeerders na de feitelijke overdracht aan Bulgarije toegang hebben tot opvang. Bij deze beoordeling heeft de Afdeling het meest recente AIDA-rapport en ook het mogelijke tekort aan opvangplekken betrokken. Eiser heeft geen recente informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij na overdracht aan Bulgarije geen opvang zal krijgen. De rechtbank volgt daarom ook op dit punt het oordeel van de Afdeling.
8. Uit de overgelegde informatie blijkt verder dat de omstandigheden in de Bulgaarse opvangcentra zorgwekkend zijn. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden zodanig ernstig zijn dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. Daarvoor is immers vereist dat eiser buiten zijn wil en eigen keuzes om terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Hierbij is ook van belang dat eiser tijdens zijn eerdere verblijf in Bulgarije opvang heeft genoten en uit zijn verklaringen daarover niet blijkt dat de omstandigheden niet aan de daaraan te stellen eisen voldeden. Met het aanvaarden van het terugnameverzoek hebben de Bulgaarse autoriteiten bovendien toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Bulgarije, dan dient hij zich te wenden tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
9. Alhoewel op grond van het eerder genoemde AIDA-rapport kritische kanttekeningen te plaatsen zijn bij de toegang tot rechtsbijstand in Bulgarije, hoeven gebreken ten aanzien van deze toegang op zichzelf niet te leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM [11] en artikel 4 van het Handvest. [12] Ondanks dat uit het AIDA-rapport blijkt dat rechtsbijstand in beroep pas wordt verleend nadat een rechtszaak is aangespannen, volgt uit dit rapport ook dat ngo’s asielzoekers kunnen bijstaan bij het indienen van beroep. [13] Verder heeft eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich, bij voorkomende problemen in Bulgarije niet doeltreffend kan beklagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten.
De discretionaire bevoegdheid van verweerder
10. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, aan zich te trekken. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, maakt verweerder hier terughoudend gebruik van, en doet hij dit in ieder geval indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
11. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten en hierdoor een tijdje in een (militair) ziekenhuis heeft gelegen. Noch in het voornemen, noch in het bestreden besluit heeft verweerder deze verklaringen op kenbare wijze bij zijn beoordeling betrokken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij in eisers geval geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. In zoverre bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
12. Ter zitting heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser zijn stelling dat hij is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten en dat hij (daardoor) is geopereerd in Bulgarije niet met stukken heeft onderbouwd. De rechtbank merkt in dit verband verder op dat de medische documentatie die in beroep is overgelegd, is gebaseerd op eisers eigen verklaringen over wat hem in Bulgarije is overkomen. Tot slot merkt de rechtbank op dat de hoormedewerker tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft gewezen op het belang van het overleggen van (medische) documenten die de gestelde behandeling in Bulgarije kunnen onderbouwen, [14] en dat deze desondanks niet zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom alsnog voldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik wil maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Dit geeft aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb [15] de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
13. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €837 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van €837 met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) 604/2013.
3.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.Eiser verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, van 17 april 2023, NL23.5673, de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 april 2023, NL23.3985 en van 29 maart 2023, NL23.210 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 maart 2023, NL23.5324.
6.Country Report: Bulgaria, Asylum Information Database (AIDA), 2022 Update.
7.DETAINED ‘Public Statement on the forcible expulsion of Afghani man granted humanitarian status in Bulgaria’, 4 augustus 2022.
9.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
10.Zie voetnoot 11 van de Afdelingsuitspraak ECLI:NL:RVS:2023:3133.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
13.Pagina 39 van het AIDA-rapport 2022 Update.
14.Pagina 8 van het verslag gehoor aanmeldfase.
15.Algemene wet bestuursrecht.