ECLI:NL:RBDHA:2024:486
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser heeft aangevoerd dat Italië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie regelgeving heeft die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld in het voornemen en dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze in te dienen.
De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een reëel risico op schending van zijn rechten bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit blijkt dat de staatssecretaris mag uitgaan van de juistheid van registraties in het Eurodac-systeem. De rechtbank wijst het beroep af en stelt dat de staatssecretaris geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven aanvaarden die een overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zouden maken. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 januari 2024.