Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser 1] B.V.,
[eiser 2] B.V.,
[eiser 3] B.V.,
[eiser 4] B.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 april 2021 met producties 1 tot en met 79;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 26;
- de akte van [eiseressen] met overlegging producties 80 tot en 86;
- het tussenvonnis van 6 juni 2022 waarin de datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023 waarin de datum voor de voortgezette mondelinge behandeling is bepaald;
- het e-mailbericht van [eiseressen] van 17 januari 2024 met bijlagen I tot en met VIII;
- de akte van de Staat van 24 januari 2024 met productie 27 tot en met 32;
2.De feiten
Op 21 december 2007 hebben wij elkaar gesproken over de verdeling van de toekomstige MZI-locaties, waaronder de randvoorwaarden voor deze verdeling. Het was een zeer nuttig en constructief gesprek. Eén van de afspraken is dat wij u de voorlopige randvoorwaarden voor de verdeling van de MZI’s zullen opsturen. Hieronder treft u de voorlopige voorwaarden aan (…)
In ons overleg van 25 april jl. heeft de heer [naam 8] toegezegd dat u nog een nadere brief met een aanpassing c.q. aanscherping van de randvoorwaarden zou ontvangen. Deze treft u hierbij aan. De in deze brief aangegeven randvoorwaarden komen daarmee in de plaats van de randvoorwaarden die u eerder zijn toegezonden bij brief van 22 januari. (…)
Kamerstukken II2008/09, 29675, nrs. 82 en 86). Volgens deze brieven komen in 2010 zowel de ondernemers uit de traditionele mosselsector die vergunning hebben om op mosselen te vissen als de ondernemers die in de afgelopen jaren met MZI’s hebben geëxperimenteerd, door de minister aangemerkt als ‘huidige experimenteerders’, in aanmerking voor een MZI-vergunning. Enerzijds hebben de ‘huidige experimenteerders’ investeringen gedaan en als voorloper de MZI’s tot een serieus alternatief voor de bodemvisserij ontwikkeld. Anderzijds zullen de mosselkwekers in de toekomst de bodemvisserij stapsgewijs afbouwen en daarvoor gecompenseerd moeten worden in ruimte. De toewijzing zal moeten plaatsvinden in de wetenschap dat er in de toekomst maar beperkt ruimte zal zijn voor MZI’s, aldus de minister. Ten aanzien van de experimenteerders heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de experimenteerfase in 2010 wordt beëindigd, zij in staat moeten worden gesteld om de door hen gedane investeringen terug te verdienen. De minister heeft vanwege het grote aantal variabelen die de terugverdientijd bepalen – ook niet beïnvloedbare zoals de natuurlijke omstandigheden – gekozen voor een generieke overgangstermijn van vier jaar.
Kamerstukken II2009/10, 32123 XIV, nr. 63). In dat overleg hebben verschillende commissieleden vragen gesteld over de toewijzing van MZI-locaties aan experimenteerders die reeds voor 2004 bedrijfsmatig met MZI’s bezig waren en daarin miljoenen euro’s hebben geïnvesteerd, de zogenoemde ‘pioniers van het eerste uur’, en over de aanvaardbaarheid van de overgangstermijn van vier jaar voor die groep. De minister heeft toegezegd hierover in gesprek te gaan met de pioniers van het eerste uur en de mosselsector.
Kamerstukken II2010/11, 29675, nr. 101). Volgens de minister was het niet mogelijk te komen tot een afbakening van de pioniers van het eerste uur, zodat de gesprekken uiteindelijk zijn gevoerd met (onder andere) de gehele groep van twintig experimenteerders. Volgens de minister was het onmogelijk te komen tot een aanpassing van het overgangsbeleid die kon rekenen op instemming van de sector, zodat hij vasthoudt aan de in het Beleid 2010-2013 neergelegde beleidslijn om de experimenteerders een overgangstermijn te gunnen van vier jaar, teneinde hen in staat te stellen de gedane investeringen terug te verdienen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Onrechtmatigheid
willens en wetensde status van pionier van het eerste uur aan [eiseressen] heeft onthouden, maar dit betoog kan om de navolgende redenen niet slagen.
voor de schade die het rechtstreekse gevolg is van dat onrechtmatige besluit”. Deze erkenning heeft dus geen betrekking op de door [eiser 2] en [eiser 3] gestelde gevolgschade. Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] worden afgewezen.
geleidelijkzou hebben aangepast. Hoewel het [eiser 1] vrij staat om in de loop van de procedure haar standpunt te wijzigen, had het op de weg van [eiser 1] gelegen om hier een verklaring voor te geven. Dit heeft zij niet gedaan. In het licht van het voorgaande heeft [eiser 1] onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat zij, zonder de onrechtmatige besluiten, er in 2010 voor zou hebben gekozen om alle netten in één keer te vervangen. Het causaal verband is niet komen vast te staan. De in verband met deze investering gevorderde schade komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
business casein 2017 in wezenlijk opzicht verschilde van de
business casein 2015. Dat [eiseressen] mogelijk over onvoldoende kweekpercelen beschikte om het extra [eiser 1] op te kweken doet niet ter zake, omdat uit de eigen stellingen van de Staat volgt dat [eiser 1] het zaad desnoods op de vrije markt had kunnen verkopen. De Staat heeft ten slotte de stelling dat [eiser 1] wegens haar slechte bedrijfseconomische situatie van de investering heeft afgezien, onvoldoende handen en voeten gegeven. Dat had, nu zij wel beschikt over de geconsolideerde jaarrekeningen van [eiser 3] , wel van haar mogen worden verwacht.
correspondentie” en “
bespreking” niet controleren of de werkzaamheden betrekking hebben op de vaststelling van de schade of bijvoorbeeld op de in dezelfde periode gevoerde bestuursrechtelijke procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, in het kader waarvan [eiser 1] een (forfaitaire) proceskostenvergoeding moet zijn toegewezen ter dekking van deze kosten. Andere omschrijvingen zoals “
Memo causaal verband” lijken wel te wijzen op declaraties die betrekking hebben op kosten ter vaststelling van de schade, maar [eiser 1] heeft niet toegelicht waarom een dergelijk memorandum noodzakelijk was. Ten slotte zijn twee facturen van R-Rich B.V. overgelegd voor het “
concipiëren advies vaststelling omvang aansprakelijkheid [eiseressen] vs de Staat”, maar de desbetreffende facturen zijn gericht aan [eiser 3] , en betreffen dus geen kosten gemaakt door [eiser 1] . De gevorderde juridische kosten kunnen dus niet worden toegewezen. Bovendien heeft [eiser 1] niet toegelicht waarom, naast de inzet van haar eigen advocaat, een extern juridisch adviseur noodzakelijk was.