ECLI:NL:RBDHA:2024:4678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL24.14063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelander uit Oekraïne in verband met dreigende verwijdering uit gemeentelijke opvang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een derdelander uit Oekraïne, had op 7 februari 2024 een terugkeerbesluit ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit leidde tot de dreiging dat verzoeker op 2 april 2024 uit de gemeentelijke opvang in Alblasserdam zou worden gezet. Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit was afgewezen. Op 29 maart 2024 diende verzoeker een tweede verzoek in, dat op 2 april 2024 door de voorzieningenrechter werd behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de dreigende beëindiging van de opvang. De voorzieningenrechter heeft op 2 april 2024 een ordemaatregel getroffen, waarbij verzoeker niet uit de opvang mocht worden gezet en behandeld moest worden als begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB). Op 3 april 2024 heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het terugkeerbesluit geschorst en bepaald dat verzoeker recht houdt op opvang en werk totdat op het beroep is beslist. Verweerder is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 875,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14063

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 februari 2024 een terugkeerbesluit aan verzoeker – een zogeheten ‘derdelander’ uit Oekraïne – uitgevaardigd. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (NL24.8469). Dit beroept loopt nog.
Verzoeker heeft hangende dit beroep een eerste verzoek om een voorlopige voorziening ingesteld (NL24.8472). Dat verzoek is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank (zittingsplaats Rotterdam) afgewezen bij uitspraak van 27 maart 2024, waarbij verwezen is naar de uitspraak van de meervoudige kamer van die zittingsplaats van 25 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4053.
Verzoeker heeft op 29 maart 2024 om 16:52 uur een tweede verzoek om een voorlopige voorziening ingesteld. Dat betreft het hier aan de orde zijnde verzoek. Nadat zittingsplaats Rotterdam op 2 april 2024 omstreeks 10:30 uur heeft aangegeven dat zij het verzoek niet in behandeling neemt, omdat de zaak op een vrijdag buiten kantoortijden is ingediend, en dus door de piketrechtbank moet worden behandeld, is door de advocaat op 2 april 2024 omstreeks 10:45 uur de pikettelefoon gebeld.
Verzoeker heeft bij zijn verzoek een brief overgelegd van de gemeente Alblasserdam waarin staat dat verzoeker op 2 april 2024 uit de gemeentelijke opvang wordt gezet. Telefonisch heeft de advocaat toegelicht dat dit in principe om 11:00 uur zou gebeuren, maar dat in overleg met de gemeente dit tijdstip met enige uren naar achteren wordt geschoven gedurende het onderzoek van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft op 2 april 2024 (NL24.14063 T) bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat verzoeker niet uit de gemeentelijke opvang mag worden gezet en moet worden behandeld als ware begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55 EG (Richtlijn Tijdelijke Bescherming; RTB), in elk geval totdat - inhoudelijk - is beslist op dit verzoek om voorlopige voorziening. Dit dictum is telefonisch aan partijen doorgegeven op 2 april 2024 omstreeks 12:45 uur.
In deze uitspraak doet de voorzieningenrechter uitspraak inzake die inhoudelijke voorlopige voorziening.

Uitspraak voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet uit de gemeentelijke opvang mag worden gezet en moet worden behandeld als ware begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de RTB totdat is beslist op zijn beroep.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Volgens artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting.
3. Na kennis te hebben genomen van de stukken acht de voorzieningenrechter in dit geval gronden aanwezig om van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
4. Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit en is een zogeheten ‘derdelander’ uit Oekraïne. Verweerder heeft op 7 februari 2024 een terugkeerbesluit aan verzoeker uitgevaardigd, waarin is vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 geen rechtmatig verblijf meer heeft. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld (NL24.8472).
5. Nadat zijn eerste verzoek om een voorlopige voorziening hangende genoemd beroep bij de in het procesverloop vermelde uitspraak van 27 maart 2024 is afgewezen, heeft hij het hier aan de orde zijnde tweede verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Daarbij heeft hij een brief van de gemeente Alblasserdam overgelegd waaruit volgt dat verzoeker op 2 april 2024 uit de gemeentelijke opvang wordt gezet.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Voor de goede orde wijst de voorzieningenrechter er allereerst op dat verweerder in deze zaak het verwerende bestuursorgaan is, nu de beëindiging van de gemeentelijke opvang rechtstreeks voortvloeit uit het terugkeerbesluit van 7 februari 2024. De brief van de gemeente Alblasserdam van 25 maart 2024, waarin staat dat verzoeker op 2 april 2024 uit de opvang moet vertrekken, is dus niet de rechtsingang in deze procedure, maar wordt in de rechtsverhouding tussen verzoeker en verweerder gezien als onderbouwing van de onverwijlde spoed van verzoeker, namelijk dat de gemeentelijke opvang, als gevolg van dat terugkeerbesluit, daadwerkelijk op korte termijn dreigt te worden beëindigd.
8. De gemachtigde van verzoeker heeft verzocht met spoed een voorziening te treffen, nu verzoeker op 2 april 2024 om 11:00 uur uit de gemeentelijke opvang zal worden verwijderd. Telefonisch heeft de gemachtigde van verzoeker op 2 april 2024 omstreeks 10:45 uur tegen de griffier gezegd dat hij met de gemeente Alblasserdam heeft kunnen afstemmen dat dit tijdstip met enkele uren naar achteren zal worden verschoven gedurende het onderzoek van de voorzieningenrechter. Deze gestelde omstandigheden zijn door verweerder niet betwist.
9. Gelet op het voorgaande neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
10. Verzoeker heeft in dit verzoek om een voorlopige voorziening aangevoerd dat er sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2024 sprake is van gewijzigde omstandigheden. Hierbij wijst hij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4394, waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van artikel 6 van de RTB. Verder wijst hij op de ordemaatregel die de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft getroffen op 29 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1341.
11. De voorzieningenrechter merkt op dat sinds 29 maart 2024 de situatie opnieuw is gewijzigd. Bij uitspraken van 2 april 2024, onder andere ECLI:NL:RVS:2024:1366, heeft de voorzieningenrechter van de ABRvS de door een derdelander gevraagde voorlopige voorziening hangende het hoger beroep tegen een terugkeerbesluit toegewezen, met de volgende motivering:

Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
12. De rechtbank heeft verweerder op 2 april 2024, na het treffen van de ordemaatregel, de gelegenheid geboden om voor 3 april 2024 om 10:00 uur, te reageren op de gronden van verzoeker.
13. Verweerder heeft op 3 april 2024 de rechtbank laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening.
14. Om deze reden treft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat dit niet anders zou zijn geweest als verweerder zich wèl tegen toewijzing zou verzetten, nu de voorzieningenrechter van oordeel is, gelet op de uitspraken van de voorzieningenrechter van de ABRvS, dat de voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter wijst in dit kader ook op de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4086 en ECLI:NL:RBDHA:2024:4090).
15. Het beroep tegen het terugkeerbesluit kan aldus een gerede kans van slagen niet worden ontzegd.
16. De voorzieningenrechter zal daarom het terugkeerbesluit schorsen totdat op het beroep is beslist. Dat betekent dat de vertrekplicht die op verzoeker rust wordt opgeschort. Verder dient verzoeker te worden behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Dit houdt in dat verzoeker recht houdt op opvangvoorzieningen uit hoofde van de RTB en dat hem moet worden toegestaan te werken.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat het bestreden besluit wordt geschorst;
  • bepaalt dat verzoeker voorzieningen en rechten moeten worden verleend als ware hij begunstigde onder de RTB;
  • bepaalt dat deze voorlopige voorziening geldt totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 3 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.