Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Volgens artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting.
3. Na kennis te hebben genomen van de stukken acht de voorzieningenrechter in dit geval gronden aanwezig om van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
4. Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit en is een zogeheten ‘derdelander’ uit Oekraïne. Verweerder heeft op 7 februari 2024 een terugkeerbesluit aan verzoeker uitgevaardigd, waarin is vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 geen rechtmatig verblijf meer heeft. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld (NL24.8472).
5. Nadat zijn eerste verzoek om een voorlopige voorziening hangende genoemd beroep bij de in het procesverloop vermelde uitspraak van 27 maart 2024 is afgewezen, heeft hij het hier aan de orde zijnde tweede verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Daarbij heeft hij een brief van de gemeente Alblasserdam overgelegd waaruit volgt dat verzoeker op 2 april 2024 uit de gemeentelijke opvang wordt gezet.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Voor de goede orde wijst de voorzieningenrechter er allereerst op dat verweerder in deze zaak het verwerende bestuursorgaan is, nu de beëindiging van de gemeentelijke opvang rechtstreeks voortvloeit uit het terugkeerbesluit van 7 februari 2024. De brief van de gemeente Alblasserdam van 25 maart 2024, waarin staat dat verzoeker op 2 april 2024 uit de opvang moet vertrekken, is dus niet de rechtsingang in deze procedure, maar wordt in de rechtsverhouding tussen verzoeker en verweerder gezien als onderbouwing van de onverwijlde spoed van verzoeker, namelijk dat de gemeentelijke opvang, als gevolg van dat terugkeerbesluit, daadwerkelijk op korte termijn dreigt te worden beëindigd.
8. De gemachtigde van verzoeker heeft verzocht met spoed een voorziening te treffen, nu verzoeker op 2 april 2024 om 11:00 uur uit de gemeentelijke opvang zal worden verwijderd. Telefonisch heeft de gemachtigde van verzoeker op 2 april 2024 omstreeks 10:45 uur tegen de griffier gezegd dat hij met de gemeente Alblasserdam heeft kunnen afstemmen dat dit tijdstip met enkele uren naar achteren zal worden verschoven gedurende het onderzoek van de voorzieningenrechter. Deze gestelde omstandigheden zijn door verweerder niet betwist.
9. Gelet op het voorgaande neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
10. Verzoeker heeft in dit verzoek om een voorlopige voorziening aangevoerd dat er sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2024 sprake is van gewijzigde omstandigheden. Hierbij wijst hij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 28 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4394, waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van artikel 6 van de RTB. Verder wijst hij op de ordemaatregel die de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft getroffen op 29 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1341. 11. De voorzieningenrechter merkt op dat sinds 29 maart 2024 de situatie opnieuw is gewijzigd. Bij uitspraken van 2 april 2024, onder andere ECLI:NL:RVS:2024:1366, heeft de voorzieningenrechter van de ABRvS de door een derdelander gevraagde voorlopige voorziening hangende het hoger beroep tegen een terugkeerbesluit toegewezen, met de volgende motivering: “
Gelet op de door de zittingsplaats Amsterdam gestelde prejudiciële vragen die specifiek gaan over de duur van de tijdelijke bescherming, de zeer uiteenlopende en verschillend gemotiveerde oordelen van bestuursrechters in de andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hierover, de gevolgen daarvan en de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, acht de voorzieningenrechter van de Afdeling het afwachten van de beantwoording van de prejudiciële vragen aangewezen en treft hij een voorlopige voorziening. In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen houdt hij het hoger beroep van de vreemdeling aan en bepaalt hij dat de vreemdeling de tijdelijke bescherming behoudt bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten. Dit betekent dat de vreemdeling niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.”
12. De rechtbank heeft verweerder op 2 april 2024, na het treffen van de ordemaatregel, de gelegenheid geboden om voor 3 april 2024 om 10:00 uur, te reageren op de gronden van verzoeker.
13. Verweerder heeft op 3 april 2024 de rechtbank laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening.
14. Om deze reden treft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat dit niet anders zou zijn geweest als verweerder zich wèl tegen toewijzing zou verzetten, nu de voorzieningenrechter van oordeel is, gelet op de uitspraken van de voorzieningenrechter van de ABRvS, dat de voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter wijst in dit kader ook op de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4086 en ECLI:NL:RBDHA:2024:4090). 15. Het beroep tegen het terugkeerbesluit kan aldus een gerede kans van slagen niet worden ontzegd.
16. De voorzieningenrechter zal daarom het terugkeerbesluit schorsen totdat op het beroep is beslist. Dat betekent dat de vertrekplicht die op verzoeker rust wordt opgeschort. Verder dient verzoeker te worden behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Dit houdt in dat verzoeker recht houdt op opvangvoorzieningen uit hoofde van de RTB en dat hem moet worden toegestaan te werken.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).