In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekster, die werkzaam is als beveiliger. De zaak betreft de intrekking van de toestemming door de korpschef van politie voor verzoekster om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, na een strafbeschikking wegens winkeldiefstal. Verweerder heeft de toestemming ingetrokken op basis van de strafbeschikking, die volgens hem de betrouwbaarheid en integriteit van verzoekster in twijfel trekt. Verzoekster betwist de intrekking en stelt dat de strafbeschikking niet gelijkgesteld kan worden aan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, omdat deze zonder rechterlijke tussenkomst is opgelegd en zij niet de kans heeft gehad om haar verhaal te doen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking van de toestemming niet zonder meer gerechtvaardigd is. Hij wijst op de gebrekkige motivering van verweerder en het feit dat verzoekster tegen de strafbeschikking verzet heeft aangetekend, wat nog niet is beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en dat de belangenafweging in haar voordeel uitvalt. Hij wijst de voorlopige voorziening toe, schorst het primaire besluit en verplicht verweerder om de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het intrekken van toestemming in de beveiligingssector, vooral wanneer er sprake is van een strafbeschikking zonder rechterlijke toetsing.