ECLI:NL:RBDHA:2024:4314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
SGR 24_766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden en voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekster, die werkzaam is als beveiliger. De zaak betreft de intrekking van de toestemming door de korpschef van politie voor verzoekster om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, na een strafbeschikking wegens winkeldiefstal. Verweerder heeft de toestemming ingetrokken op basis van de strafbeschikking, die volgens hem de betrouwbaarheid en integriteit van verzoekster in twijfel trekt. Verzoekster betwist de intrekking en stelt dat de strafbeschikking niet gelijkgesteld kan worden aan een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, omdat deze zonder rechterlijke tussenkomst is opgelegd en zij niet de kans heeft gehad om haar verhaal te doen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking van de toestemming niet zonder meer gerechtvaardigd is. Hij wijst op de gebrekkige motivering van verweerder en het feit dat verzoekster tegen de strafbeschikking verzet heeft aangetekend, wat nog niet is beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en dat de belangenafweging in haar voordeel uitvalt. Hij wijst de voorlopige voorziening toe, schorst het primaire besluit en verplicht verweerder om de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het intrekken van toestemming in de beveiligingssector, vooral wanneer er sprake is van een strafbeschikking zonder rechterlijke toetsing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/766

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Bruinsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van de door verweerder aan haar werkgever gegeven toestemming om verzoekster beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. [1]
1.1.
Verweerder heeft de toestemming ingetrokken met het besluit van 16 januari 2024. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster heeft een leidinggevende positie binnen een beveiligingsbedrijf. Verweerder heeft op 23 november 2022 aan haar werkgever toestemming verleend om verzoekster tewerk te stellen als medewerker voor beveiligingswerkzaamheden (hierna: de toestemming). Aan verzoekster is op 1 augustus 2023 middels een strafbeschikking een geldboete opgelegd van € 400,- vanwege winkeldiefstal in vereniging. Verzoekster heeft samen met haar partner twee nachtkastjes (totaalwaarde: € 145,90) niet afgerekend bij een zelfscankassa van de IKEA. Verweerder is van oordeel dat vanwege het voorval en de aan de hand daarvan opgelegde strafbeschikking de betrouwbaarheid en integriteit van verzoekster om beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet boven iedere twijfel verheven zijn. Hij heeft daarom bij besluit van 16 januari 2024 de toestemming onmiddellijk ingetrokken. [2]

Wat vindt verzoekster?

4. Verzoekster is het niet eens met de intrekking en de strafbeschikking waarop deze is gebaseerd. Zij stelt nooit de intentie te hebben gehad om niet voor de nachtkastjes te betalen. Haar partner heeft alle producten gescand behalve de nachtkastjes en zij heeft vervolgens afgerekend en kwam er te laat achter dat de kastjes niet op de bon stonden. Het gaat om een menselijke fout en zij zou nooit hiervoor haar baan op het spel zetten. Zij heeft dan ook verzet aangetekend tegen de strafbeschikking. De gevolgen van de intrekking van de toestemming zijn voor haar erg ingrijpend, en verweerder heeft dat onvoldoende meegewogen. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een minder vergaande maatregel zoals een waarschuwing of een voorwaardelijke intrekking.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. [3] Verzoekster heeft haar werkzaamheden als beveiliger per direct moeten staken en sinds 1 februari 2024 is haar loon stopgezet. Zij heeft dan ook geen inkomen meer, terwijl haar financiële verplichtingen onverminderd doorlopen. Daar komt bovendien bij dat vanwege de intrekking haar ontslag op handen is, nu zij zonder toestemming niet voor haar werkgever mag blijven werken.
6. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van de werkzaamheden in deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere sectoren. Verweerder kan een eerder verleende toestemming intrekken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend indien deze zich hadden voorgedaan of bekend waren op het tijdstip waarop toestemming is verleend. [4] Geen toestemming wordt verleend indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [5] Uit het Beleid [6] volgt dat dit onder meer het geval is als er sprake is van een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf binnen vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing waarbij een (on)voorwaardelijke gelboete is opgelegd. [7] Een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, wordt in het Beleid gelijkgesteld aan een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak. [8] Aan verzoekster is bij strafbeschikking een geldboete opgelegd, zodat verweerder volgens het Beleid in beginsel bevoegd is de toestemming in te trekken.
7. De voorzieningenrechter is in het geval van verzoekster echter van oordeel dat verweerder de strafbeschikking niet zonder meer gelijk heeft kunnen stellen aan een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak. [9] De strafbeschikking is opgelegd zonder tussenkomst van een rechter en er heeft in die procedure door omstandigheden geen hoorgesprek plaatsgevonden zodat verzoekster niet haar kant van het verhaal heeft kunnen doen. Daar komt bij dat in een strafbeschikking geen motivering is opgenomen, zodat verweerder onder deze omstandigheden uitgebreider dient te motiveren wat maakt dat hij de verklaring van verzoekster niet aannemelijk vindt in het licht van het bewijs. Daar komt bij dat verzoekster tegen de strafbeschikking verzet heeft aangetekend waar tot op heden nog niet op is beslist. Het feit dat de strafbeschikking in deze zaak nog niet onherroepelijk is, maakt dat van verweerder in dit verband extra zorgvuldigheid mag worden verwacht en dat hij expliciet afweegt of hij in verband daarmee al dan niet eerst een voorwaardelijke intrekking oplegt totdat bekend is of de strafbeschikking in stand blijft.
8. Hierbij is verder van belang dat de bevoegdheid van verweerder om de toestemming in te trekken nog niet maakt dat hij van die bevoegdheid gebruik moet maken. [10] Dat volgens verweerder zijn intrekkingsbevoegdheid imperatief van aard is klopt dan ook niet. Verweerder moet duidelijk maken dat de intrekking in het specifieke geval een noodzakelijke en passende maatregel is. [11] Daarbij moet hij dus ook kijken of er een minder vergaande maatregel passend kan zijn zoals een waarschuwing of een voorwaardelijke intrekking, ook als de betrouwbaarheid van de beveiliger in het geding is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ook daaraan te snel voorbij is gegaan door meteen te kiezen voor het meest vergaande middel van intrekking, zonder nadrukkelijk te motiveren waarom in het geval van verzoekster een minder vergaand middel niet aangewezen is.
9. Gelet op de hiervoor geconstateerde gebreken in het primaire besluit, heeft het bezwaar van verzoekster op dit moment een redelijke kans van slagen.
10. Het belang van verzoekster bij het toewijzen van de voorlopige voorziening weegt naar oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het algemeen belang dat is gediend bij betrouwbare veiligheidszorg. Dit omdat het beoogde doel van verweerder mogelijk ook met een minder ingrijpende maatregel kan worden bereikt, en de gevolgen voor verzoekster zeer ingrijpend zijn. Verzoekster zal haar baan verliezen en zal geen uitvoer meer kunnen geven aan de door haar gevolgde opleiding. Daarbij komt dat verzoekster geen antecedenten op haar naam heeft en dat mede gelet daarop niet zonder meer aanleiding bestaat om aan te nemen dat sprake is van recidivegevaar.
11. De voorzieningenrechter komt aldus tot de slotsom dat verweerder in dit geval met de gegeven motivering en gelet op alle betrokken belangen niet redelijkerwijs gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verleende toestemming in te trekken.

Conclusie en gevolgen

12. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uitvalt, wijst de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening toe. Het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
12. Verweerder moet het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Ook moet hij de door verzoekster betaalde proceskosten vergoeden. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen die kosten neer op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
2.Op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr.
3.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van rechtbank Noord-Holland, van 21 december 2023, (ECLI:NL:RBNHO:2023:13331).
4.Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr.
5.Artikel 7, vierde lid, van de Wbpr.
6.Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (het Beleid).
7.Artikel 3.3 van het Beleid.
8.Idem.
9.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 2 juni 2022, (ECLI:NL:RBAMS:2022:3053).
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 18 maart 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:865).
11.Vergelijk met de uitspraak van de Afdeling, van 23 februari 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:564).