ECLI:NL:RBNHO:2023:13331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-6572
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef op basis van betrouwbaarheid en integriteit

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker behandeld. Verzoeker had toestemming gekregen van de korpschef van politie om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd op 2 oktober 2023 ingetrokken. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om de intrekking te schorsen, zodat hij zijn werkzaamheden kon voortzetten. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de korpschef de intrekking van de toestemming heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn bekend geworden na de verlening van de toestemming, waaronder recente veroordelingen van verzoeker voor verkeersdelicten. De voorzieningenrechter benadrukt dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verzoeker en dat de maatstaf is dat deze betrouwbaarheid boven iedere redelijke twijfel verheven moet zijn.

De voorzieningenrechter concludeert dat de intrekking van de toestemming niet disproportioneel is, ondanks de gevolgen voor verzoeker, die zijn werk niet meer kan uitoefenen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat zijn bezwaar kans van slagen heeft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6572

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: P.R. Barendrecht).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van de toestemming die verweerder (de korpschef) aan de werkgever van verzoeker heeft gegeven om hem beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten.
1.1.
De korpschef heeft de verleende toestemming met het bestreden besluit van
2 oktober 2023 ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen, zodat de toestemming voorlopig in stand blijft en verzoeker zijn werk kan blijven doen.
1.2.
Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De korpschef heeft per 6 juni 2023 ten behoeve van verzoeker aan [bedrijf] toestemming verleend om hem als beveiliger werkzaamheden te laten verrichten.
2.2.
Uit het verweerschrift blijkt – wat ook op zitting is verklaard – dat er aan deze toestemming ten onrechte geen onderzoek of screening vooraf is gegaan.
2.3.
Op 31 augustus 2023 heeft de korpschef aan verzoeker laten weten dat hij van plan is om de toestemming in te trekken. Achtergrond daarvan was dat de korpschef ambtshalve bekend is geraakt met feiten en omstandigheden op grond waarvan de korpschef verzoeker onvoldoende betrouwbaar vindt om te werken als beveiliger. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend. Daarna heeft de korpschef het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voorzieningenrechter kan alleen een voorlopige voorziening treffen als verzoeker daar voldoende spoedeisend belang bij heeft. In dit geval is aan die voorwaarde voldaan. Verzoeker mag als gevolg van het bestreden besluit geen beveiligingswerkzaamheden meer verrichten. Aannemelijk is dat hij daardoor werk en inkomen verliest.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen vervolgens of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter over de intrekking van de toestemming heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Bij de beantwoording van de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft moet beoordeeld worden of de korpschef mocht overgaan tot intrekking van de toestemming.
6.1.
De intrekking van de toestemming is gebaseerd op artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Daarin staat dat de toestemming kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend. De toestemming wordt op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr onthouden als de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheden en betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk.
6.2.
De korpschef heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is en hanteert daarbij de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (de beleidsregels). Het is vaste rechtspraak dat de korpschef daarbij de maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit boven iedere redelijke twijfel verheven mag zijn.
Is er een grondslag voor intrekking?
6.3.
De intrekking is (onder andere) gebaseerd op feiten en omstandigheden die dateren van vóór de verlening van de toestemming. Partijen verschillen van mening over de vraag of die feiten wel aan een intrekking ten grondslag kunnen worden gelegd. In het kader van de voorlopige voorziening voert een discussie over de uitleg van dit artikel te ver.
Bovendien is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het antwoord op deze vraag in het kader van de voorlopige voorziening niet relevant. Daartoe wordt het volgende overwogen. Ten tijde van het bestreden besluit werd verzoeker verdacht van het plegen van twee misdrijven, namelijk het rijden onder invloed en het rijden terwijl zijn rijbewijs was geschorst. Deze verdenkingen lagen (onder andere) aan het bestreden besluit ten grondslag, terwijl deze verdenkingen er ook al waren toen de toestemming werd verleend. Inmiddels is verzoeker veroordeeld voor beide misdrijven, op [datum 1] respectievelijk op
[datum 2]. Deze laatste veroordeling is onherroepelijk geworden. Beide veroordelingen dateren van
nade verleende toestemming. De korpschef heeft aangegeven beide recente veroordelingen mee te nemen in de heroverweging in bezwaar. Deze veroordelingen zullen in de beslissing op bezwaar alsnog ten grondslag worden gelegd aan de intrekking. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag de korpschef dit in de heroverweging doen. Anders dan door verzoeker is betoogd wordt hiermee niet het beginsel van reformatio in peius geschonden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de recente veroordelingen alleen al een voldoende grondslag voor de intrekking gelet op paragraaf 3.3 van de Beleidsregels.
Heeft de korpschef een juiste terugkijktermijn gehanteerd?
6.4.
Verzoeker heeft naar voren gebracht dat de korpschef een verkeerde terugkijktermijn heeft gehanteerd. De voorzieningenrechter volgt hem daarin niet. Het bestreden besluit is op dit moment nog gebaseerd op onderdeel 3.3. onder b van de beleidsregels. Volgens de korpschef is er een patroon te herkennen in het gedrag van verzoeker, waar het gaat om het niet naleven van verkeersregels. In de beleidsregels staat dat de periode die in acht moet worden genomen bij de toepassing van dat onderdeel (de terugkijktermijn) afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, maar nooit langer kan zijn dan acht jaar, behoudens uitzonderlijke gevallen. De voorzieningenrechter acht dit niet onredelijk. In het geval van verzoeker baseert de korpschef zich op feiten en omstandigheden uit 2018 en daarna. Dit valt binnen die termijn.
Omstandigheden in het verkeer en in de privésfeer
7.1
Verzoeker stelt dat de gegevens waarop verweerder zich baseert zich afspelen in de privésfeer en geen betrekking hebben op zijn werkzaamheden als beveiliger. Het plegen van een strafbaar feit zegt volgens hem niets over de betrouwbaarheid die nodig is om als beveiliger te kunnen werken. De algemene verkeersveiligheid heeft niets te maken met de veiligheid waar verzoeker over moet waken tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden, aldus verzoeker.
7.2.
Dit betoog slaagt niet. Zoals al gezegd mag de korpschef de maatstaf hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit boven iedere redelijke twijfel verheven moet zijn. In dat kader mag de korpschef het functioneren in privésfeer als indicatie zien voor het algehele functioneren [1] . Weliswaar gaat het bij genoemde feiten en omstandigheden om rechtsregels ter bescherming van de veiligheid in het verkeer, maar dat betekent niet dat die feiten en omstandigheden alleen al daarom niet aan de intrekking ten grondslag gelegd mogen worden. De voorzieningenrechter is het vooralsnog met de korpschef eens dat het structureel overtreden van de desbetreffende rechtsregels een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is. De voorzieningenrechter kan de korpschef voorshands ook volgen in het standpunt dat van een beveiliger verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving, dat hij zich daar stipt aan houdt en dat hij zich onthoudt van het plegen van overtredingen en misdrijven die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Schending onschuldpresumptie
8.1.
Verweerder heeft in het besluit de volgende zin opgenomen:
“Na mijn waarschuwing pleegt u wederom een misdrijf door te gaan rijden met een geschorst rijbewijs”.Volgens verzoeker acht verweerder hem daarmee schuldig aan het plegen van strafbare feiten zonder dat zijn schuld in rechte vaststaat.
8.2.
De voorzieningenrechter is gelet op deze bewoordingen van oordeel dat de korpschef bij zijn besluitvorming – die dateert van vóór de veroordelingen – ervan is uitgegaan dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare gedragingen. Dat is in strijd met de onschuldpresumptie. Dit leidt alleen niet tot de conclusie dat er een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De korpschef heeft op de zitting namelijk erkend dat die zinsnede niet op die manier in het bestreden besluit opgenomen had mogen worden en heeft aangegeven dat dit in de beslissing op bezwaar hersteld zal worden.
Gevolgen van het besluit
9.1.
Verzoeker stelt dat de intrekking disproportioneel is en dat de gevolgen onevenredig zijn met het te dienen doel. Verzoeker kan door dit besluit zijn werk niet meer uitoefenen, terwijl zijn opdrachtgevers lovend zijn over hem en bevestigen dat hij betrouwbaar en professioneel is. Ook heeft verzoeker specifiek voor dit werk, dat hij nu niet meer kan uitoefenen, geleerd. Daarbij stelt verzoeker dat hij zich inmiddels bewust is van zijn verkeersgedrag. Hij heeft een cursus gedaan en door het CBR is vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van lachgas. Verzoeker heeft zijn lesje wel geleerd.
9.2.
De korpschef wijst erop dat verzoeker al een schriftelijke waarschuwing had gekregen en dat het op de weg van verzoeker lag om te voorkomen dat hij weer negatief in aanraking zou komen met politie en justitie. Desondanks zijn er – ook recent nog – nieuwe verkeersovertredingen gemaakt. Verzoeker heeft willens en wetens het risico genomen dat hij zijn werk en inkomen zou kwijtraken, aldus de korpschef.
9.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het weliswaar betreurenswaardig is dat verzoeker nu niet als beveiliger kan werken, maar dit betekent niet dat de intrekking disproportioneel of onevenredig zou zijn. Vast staat dat verzoeker meerdere verkeersovertredingen heeft gemaakt en dat hij daarvoor (bevoegd, danwel onbevoegd) een waarschuwing heeft gekregen. Niet is gebleken dat dit geleid heeft tot aanpassing van zijn gedrag. Daarbij is verzoeker zeer recent nog veroordeeld voor twee misdrijven. Dit kan niet zo lichtvaardig worden opgenomen als verzoeker wil. Het is eerst aan verzoeker om aan te tonen dat hij zijn lesje heeft geleerd en zich voortaan houdt aan de (verkeers)regels. Bovendien is het ook niet zo dat verzoeker nooit meer als beveiliger zal kunnen werken. Hij kan namelijk op den duur een nieuwe aanvraag indienen. Daarbij is het dan wel aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij voldoende betrouwbaar en integer is.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de intrekking in bezwaar dan ook stand houden. Hierom is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 november 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2017:2950.