ECLI:NL:RBDHA:2024:410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduren van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die sinds 13 mei 2023 in vreemdelingenbewaring zit. Eiser, die aanvankelijk de Marokkaanse nationaliteit claimde maar nu de Algerijnse nationaliteit stelt te hebben, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder geen verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt na zes maanden bewaring. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser onvoldoende zijn gewogen, wat in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het verdedigingsbeginsel. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met ingang van 11 januari 2024 opgeheven en een schadevergoeding van € 6.000 toegekend voor de onrechtmatige voortduren van de maatregel. Tevens zijn de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 875. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken en de noodzaak voor verweerders om tijdig en adequaat te handelen in het kader van uitzettingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40530

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 4 januari 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum]. Bij zijn eerste asielaanvraag stelde hij de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij stelt nu de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring (24 oktober 2023) rechtmatig is.
Verzwaarde belangenafweging
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Eiser zit sinds 13 mei 2023 in vreemdelingenbewaring en de voortgangsrapportage geeft geen blijk van een verzwaarde belangenafweging. Er is daardoor sprake van een ondeugdelijke motivering en onredelijke belangenafweging. Dit is in strijd met het legaliteitsbeginsel en het verdedigingsbeginsel.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 13 november 2023 zes maanden aaneengesloten in bewaring zit. Verweerder was gehouden om op die datum een verzwaarde belangenafweging te maken. Die belangenafweging moet in verband met de kenbaarheid en toetsbaarheid op schrift zijn gesteld. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage van 2 januari 2024 – het model M120 – blijkt niet dat verweerder op de eerdergenoemde datum een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt als bedoeld in paragraaf A5/6.8 van de Vc. [3] Nu niet tijdig een kenbare verzwaarde belangenafweging is gemaakt, is de inbewaringstelling van eiser vanaf het moment van het verstrijken van de zesmaandentermijn onrechtmatig. [4] De beroepsgrond slaagt.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser heeft meerdere keren verklaard dat hij uit Algerije komt. De LP [5] -aanvraag is daarom aan de verkeerde autoriteiten gericht. Gelet op de reeds verstreken duur van de bewaring en het feit dat geen LP is toegezegd dan wel verkregen door de Marokkaanse autoriteiten, is er geen sprake van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. In dat kader betwist eiser de stelling van verweerder in de voortgangsrapportage dat eiser met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op korte termijn zal worden verwijderd. Deze stelling is namelijk niet nader onderbouwd door verweerder. Volgens verweerder zouden de Marokkaanse autoriteiten eisers Marokkaanse nationaliteit op 13 december 2023 per zogeheten note verbale hebben bevestigd, maar niet is duidelijk hoe deze note verbale tot stand is gekomen, wat de inhoud ervan is en of gebruik is gemaakt van de juiste informatie. Eiser kan zich hiertegen niet verweren, wat in strijd is met het
equality of armsbeginsel. De maatregel van bewaring is om die reden strijdig met artikel 5 EVRM [6] en artikel 8, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. [7]
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, ontbreekt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 augustus 2023 geoordeeld dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. [8] Ten aanzien van eiser wordt daarnaast gewezen op de in het voortgangsrapportage genoemde note verbale van de Marokkaanse autoriteiten die de Marokkaanse nationaliteit van eiser hebben bevestigd en de stelling van verweerder dat eiser met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid binnen korte termijn wordt verwijderd. Er zijn vooralsnog geen aanknopingspunten aanwezig om aan deze informatie te twijfelen. Daarnaast heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 13 juni 2023 geoordeeld dat verweerder in het geval van eiser terecht uitgaat van de Marokkaanse nationaliteit en het aan eiser is om de Algerijnse nationaliteit aan te tonen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen. Ook is niet gebleken van enige pogingen van eiser om de volgens hem juiste nationaliteit aan te tonen. Dit maakt dat de LP-aanvraag ook terecht is ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
Voortvarend handelen
8. Verder meent eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in het kader van zijn uitzetting naar Marokko.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voortvarend te werk gaat. Verweerder rappelleert op frequente basis over de LP-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten en voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser. Uit de voortgangsrapportage volgt verder dat DIA [9] op 16 november 2023 op zaaksniveau extra aandacht heeft gevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
10. Volgens eiser is ten onrechte afgezien van het toepassen van een lichter middel. Eiser heeft diverse medische klachten opgelopen als gevolg van het bewaringsregime in Detentiecentrum Rotterdam. Verweerder heeft deze klachten ten onrechte niet betrokken bij zijn afweging of een lichter middel moet worden toegepast.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om alsnog te volstaan met een lichter middel. De gronden die aan de maatregel van bewaring en grondslag zijn gelegd, zijn nog steeds van toepassing. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder is niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat de detentie voor eiser onredelijk bezwarend is. Voor zover eiser stelt dat hij diverse fysieke en mentale klachten heeft als gevolg van de bewaring, heeft hij zijn medische problematiek niet nader onderbouwd. Bovendien is in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig. Deze wordt gelijkwaardig geacht aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op een eerder moment dan het verstrijken van de zesmaandentermijn onrechtmatig was.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 11 januari 2024 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
14. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 60 dagen onrechtmatige voortduring van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, van 60 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 6.000.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van 11 januari 2024;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 6.000, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraken van 13 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8792, 31 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11699, 22 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14620 en 31 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16596.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292.
5.Laissez-passer.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Richtlijn 2008/115/EG.
9.Directie Internationale Aangelegenheden.